MIDDELBURGSCHE C O IJ IIA N T. F 59. laandag 1873. 10 laart. Dit blad verschijnt dagelijks met uitzondering van den Zondag, den 2CD Paascli- eu Pinksterdag en een der Kerstdagen. De prijs per 3/m.3 franco is f 3.£50. Middelburg Maart. CENSUS. I. Evenzeer als de nieuwheid aantrekt, stoot het oude cn afgezaagde af; reden waarom wij het eindverslag over het census-wetjedat voor een paar weken in het licht verscheen, met niet veel belangstelling gelezen hebben, en tot nogtoe twijfelden of wij het er onze lezers wel opnieuw lastig over mochten maken. Niets is nieuw in het 25 bladzijden lange rapport der heeren Jonckbloet, van Reenen, van der Linden, de Roo van Alderwerelt en 's Jacob; de stokoude argumenten en bedenkingen, die in 1869, in 1850, in 1848 zelfs, over het kiesstelsel in het midden zijn gebrachtworden er weer, in denzelfden onsamenhangendenongenietbaren en vermoeienden stijl waarin de kamerverslagen plegen gesteld te zijn „mannetje aan mannetje" in aange troffen; zelfs de hatelijke opmerkingen en insinuaties, die de vijf rapporteurs goedvinden der regeering daarin toe te duwen, hebben niet eens ,de verdienste van nieuw heid maar zijn eenvoudig opgeraapt uit den afval der ultra-conservatieve en sociaal-radicale dagbladpolemiek. Wij kunnen den werkelijken inhoud van bet stuk aldus wedergevende commissie van rapporteurs klaagt, namens de kamer, over het onvoorbereid indienen van een zoo gewichtigen maatregel en dringt er op aan dat de regeering alsnog een nader administratief onderzoek zal instellen naar de „plaatselijke gesteldheid"; de regeering antwoordt, ik wil onderzoeken al wat ge maar wilt, heb alleen de goedheid op te geven wat ik onderzoeken moet om de verhouding tusschen „plaat selijke gesteldheid" en census te vinden. Men gevoelt dat de zaak zoo niet veel verder komt. Wanneer men vraagt naar het waarom van een voorge stelden maatregel en men krijgt geen ander antwoord dan: waarom niet'? dan bestaat er niet veel kans op overeenstemming, en wordt bet duidelijk dat er van den maatregel, die zonder gemeen overleg niet tot stand gebracht kan wordenweinig zal terecht komen. Is het der regeering waarlijk ernst met de bewering dat zij niet weet wat te onderzoeken om het verband tusschen plaatselijke gesteldheid en censuscijfer te vinden? Wij mogen aan hare oprechtheid in dezen niet twijfelen. Reeds in de memorie van toelichting tot het censuswetje schemerde hare overtuiging door dat men den census niet anders regelen kon dan met er, zooals men in 't da- gelijksche leven zegt, een slag in te slaan en dat men bij de onmogelijkheid om naar zekere uiterlijke feiten de geschiktheid van zekere groepen van ingezetenen voor de uitoefening van het kiesrecht af te meten, zich te vreden meest stellen met het negatieve argument dat, daar de verkiezingen in de van het laagste censuscijfer voorziene gemeenten en districten even ordelijk als elders afliepen, dat laagste cijfer gerust als regel kon worden aangenomen. Wij zullen van deze redeneering thans niets zeggenalleen brengen wij haar in herinnering om de regeering te rechtvaardigen tegen het mogelijke ver wijt dat zij met eene afkeurenswaardige halsstarrig heid bij haar standpunt volhardt en door het formu leeren van bepaalde punten van onderzoek van de kamer te verlangen aanleiding geeft dat, zooals de commissie van rapporteurs het in haar verslag elegant uitdrukt, „de eigenaardige taak der regeering gelimi teerd [wordt] op eene wijze, die spoedig kon blijken voor haar zelve hoogst belemmerend te ziju". Maar was de schroom der commissie van rapporteurs om aan te wijzen wat de regeering onderzoeken moest wel ge wettigd? Ziehier wat wij betwijfelen; en tot zekere hoogte kannen wij het aan een onzer dagbladen toe geven dat het misverstand in de census-quaes!ie niet alleen aan de regeering kan geweten worden. Moge hetgeen ons voor eenige dagen uit de residentie ge schreven werd grootendeels waar zijn geweesten het ontstaan van het misverstand in de eerstol plaats bij de regeering te zoeken zijn, sedert het zeer fel opgesteld verslag der commissie van rapporteurs ver schenen is hebben wij het volste recht om te beweren dat bet voortduren vau het misverstand vooral aan haar is te wijten, omdat zij onder het voorwenden eeuer zekere constitutioneele schroomvalligheid, welke de tweede kamer nooit schijnt te belemmeren wanneer het tegenwerken van, maar wel wanneer het medewer ken met de regeering geldt, onwil aan tleu dag legt. Een van twee is maar mogelijk: óf de commissie van rapporteurs wist evenmin als de regeering wat er eigen lijk onderzocht moest worden om te komen tot de verhouding tusschen census en plaatselijke gesteldheid; óf zij wist het wel. Verkeerde zij in het eerste ge val dan had de eerlijkheid haar gewis verboden op een onderzoek aan te dringenaan welks mogelijk heid zij zelve niet geloofde; zij had dan in haar verslag behooren te zeggeneen voorstel tot census-her- ziening te doenop stellige gegevens, bij een onder zoek naar bepaalde feiten geconstateerd, is onmogelijk, de kamer heeft dus ten aanzien van het ongemotiveerde voorstel der regeering geen andere keuze, dan het óf aan te nemen als een waagstuk waarbij het gevaar dan toch zoo erg groot niet is, óf het te verwerpen met toepassing van de in twijfelachtige zaken voegende onthouding. Was de commissie daarentegen wèl be kend met de wijze waarop een administratief onderzoek moet worden ingesteld om practische resultaten te kun nen gevendan is hare houding onverantwoordelijk geweest. Dan had zij niet in de eerste plaats moeten denken aan constitutioneele gemoedsbezwaren, aan het „limiteeren van de eigenaardige taak der regeering", maar dan had haar voor den geest moeten komen de roeping der kamer, welker woordvoerster zij was, de verplichting om mede te werken tot het gemeen overleg vooral b j eene zoo gewichtige '.aak als deze. Zelfs de schoolmeester de toon van "het rapport brengt ons dit voorbeeld het eerst in de gedachten; zelfs de schoolmeester sluit zich niet op in de bewustheid zijner hoogere kennis, wanneer de schoolknaap bet opgegeven rekenvoorstel niet weet op te lossenhij laat hem niet in 't oneindige knoeien en tobben, wanneer hij ziet dat de knaap de oplossing niet vinden kan, maar helpt hem op den weg. Eu is dan de publieke zaak van zooveel minder belang dan die van den schooljon gen, dat de politieke mannen zich zouden kunnen onthouden van hetgeen de schoolmeester zijn plicht acht? Hoe men ook redeneert voor de houding der com missie van rapporteurs, waarop sedert het nieuwe reglement van orde eene zwaardere verantwoordelijk heid ligt dan vroeger en die zich niet meer achter den chaos der discussiën in de afdeelingen der kamer mag verschuilen, is geen eervolle explicatie te vinden. Zij vatte, zachtst genomen, hare roeping op als oppositie te maken tegen de regeering in plaats van als bevor dering van het gemeen overleg, en de natie heeft geen reden om haar daarvoor dankbaar te zijn. Bij het lezen der 25 door de genoemde vijf heeren volgeschreven bladzijden gevoelt men in zijn geest eenige moedeloosheid opkomen. Zou het inderdaad mogelijk zijn, vraagt men zich af, dat er geen enkel middel te vinden is om zich vooraf eenigermate te vergewissen welke gevolgen het ingrijpend voorstel-Geerteema tot verlaging van den census hebben kan, en te onder zoeken hoever men bij eene herziening van den census in de verschillende oorden [wij zeggen nog niet eens gemeenten] des lands zou kunnen gaan zonder op die „lagen van ongeschikte kiezers te stuiten." Onze natie, al is zij eeDe huiselijke natieleeft toch niet zóo in zich zelve teruggetrokken dat men niet aan eenige uiter lijke teekeneu zou kunnen beoordeelen in hoeverre de geschiktheid voor het kiezersschap der ingezetenen op verschillende plaatsen iu verhouding staat tot hunne „schatplichtigheid". Kan in 1873 dan niet geschieden wat in 1850 geschied, en niet zonder gunstig resultaat geschied is? Dat de regeering met haar heirleger van ambtenaren en statistieke gegevens zich tot dit werk onbekwaam verklaart, dat de commissie van rappor teurs waarvan de leden waarschijnlijk niet gekozen zijn omdat zij de vijf leden der tweede kamer waren die van het oaderwerp minder op do hoogte waren dan hunne 75 collega's zich met een faux fuyanl van het geven der gevraagde wenken afmaakt, zou ons doen besluiten tot een ontkennende beantwoording der bovenstaande vragen. Maar terwijl wij turen op de residentie om meer licht over de quaestie te ontvangenen terwijl het in de residentie al even duister blijft, valt er op eens een lichtstraal uit een anderen hoek. Wat de regeering niet weet, wat de tweede kamer niet zeggen kan of wil, dat komt ons iemand vertellen die noch met de regeering noch met de tweede kamer in betrekking staaf, maar toegerust is met kunde, geduld en goeden wil. In de jongste aflevering der Administratieve bijdra gen geeft de heer van G-euns te Utrecht in een arti kel „Het wetsontwerp tot wijziging van den census der kiesbevoegdheid", een doorwerkt en om zijne volledigheid merkwaardig betoogzeer behartigens waardige wenken aangaande de hangende quaestie. Gebruik makeude van de door den heer Thorbecke en door diens voorganger en opvolger aan de tweede kamer overgelegde tabellen, van stukken dus die evenzeer aan de commissie van rapporteurs als aan de regeering ten dienste stonden, wijst de scherpzinnige schrijver den weg om tot het constateeren der geheim zinnige „plaatselijke gesteldheid" te komen. Een der elementen waaromtrent die tabellen inlichting geven, de verhouding tusschen het kiezerspersoneel en de be volking in het rijk eu in de verschillende gemeenten en districten tot grondslag nemende, concludeert hij dat overal in elke gemeente of in elk district waar die verhouding eene andere is dan over het ge- heele rijk, óf de census moet verlaagd worden óf een plaatselijk onderzoek moet aan het licht brengen dat de plaatselijke „gesteldheid" geen verlaging gedoogt. Op die zeer logische conclusie voortredeneerende komt de heer van Geuns reeds terstond tot het besluit dat een aantal districten en gemeenten niet in de termen vallen van censusverlaging, omdat de verhouding tusschen bevolking en kiezerspersoneel er door hetzelfde cijfer wordt uit gedrukt als over het geheele rijk (2,94 pet. voor de tweede kamer4,91 pet. voor den gemeenteraad). Ziehier dus een richtsnoer in de verwarring. Neemt men dat in de hand dan kan men misschien in den doolhof der administratie tot een resultaat komen. Al komen nu reeds vooraf niet de bepaalde punten aan het licht, waarop naar de plaatselijke gesteldheid onderzocht moest worden, de „woning, voe ding, kleeding enz." waarover zestien burgemeesters dan den minister te rapporteerea haddende plaatsen waar er onderzocht moet worden, worden aldus bekend en dit is veel meer. Ook al erkent men met ons dat dit onderzoek nog niet volledig kan zijn, omdat het denk baar is dat in sommige districten en gemeenten juist de „plaatselijke gesteldheid" eene andore dan de normale verhouding vordert, zoo geeft de schrijver toch een begin, en wij stellen dat op hoogen prijs. Wij brengen den heer van Geuns de meeste hulde over zijn gepast woord op een gepast oogenblik. En die hulde wordt te grooter omdat hij, door belangstel ling voor de publieke zaak gedreven, door scherpzin nigheid en geduld geleid, datgene gedaan heeft wat regeering en vertegenwoordiging ia gebreke bleven te doen. Geen grootere voldoening voor hem, dan dat zijne belangrijke studie de grondslag worde voor een nader onderzoek, waardoor de beide uiterste oplossin gen van het hangende vraagstuk vermeden wordende verwerping namelijk van het wetsontwerp zooals het daar ligt, of de aauneining uit ongeduld om de quaes tie maar vau de baan te schuiven. Bijdragen tot dc kennis van liet staats-, provinciaal- en jemGentebestuiir in Nederland, XVIII0 deel (N. S. V° deel) 2° aflevering. Utrecht, Beijers, en van Boekhoven. 1873. Dc heer van Geuns spreekt van twee verhoudingen, die van het kiezerspersoneel tot de geheele bevolking en tot do meerderjarige mannelijke ingezetenen. liet schijnt hem ont gaan te zijn dat men 't zich hij de opmaking der door Thor becke overgelegde statcu aan het departement van hinncnland- sebe zaken gemakkelijk heeft gemaakt door eenvoudig het totaal bevolkingscijfer met vier te deelen om het cijfer der meerder jarige mannen te vinden.

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1873 | | pagina 1