A Vrijdag 28 Februari, Dit blad verschijnt dagelijks met uitzondering van den Zondag, den 2ÉU Paasck- en Pinksterdag en een der Kerstdagen. 33e prijs per 3/ra., franco is f 3.50. Middelburg 27 Februari. DE HOOFDPUNTEN DER VOORGESTELDE RECHTERLIJKE ORGANISATIE. III. Ten aanzien der strafrechtsbedeeling kunnen wij het karakter van het wetsontwerp-Jolles-do Vries (hier mochten wij de twee namen niet scheiden, omdat de beide opvolgende ministers hetzelfde voorstellen) in korte trekken wedergeven. Het is hoofdzakelijk behoudend: de door alle deskundigen als noodzakelijk' erkende cassatie van strafvonnissen is daarbij gehandhaafd, ook het appèl in strafzaken is er bij in wezen gelaten. Van alle uitspraken der kantonrechters wier bevoegdheid in strafzaken dezelfde blijft zooals zij reeds in de wet van 1861 geregeld werd, is hooger beroep op de arrondis sementsrechtbanken en van de uitspraken der arron dissementsrechtbankenwelke oordeelen over alle strafzaken die niet tot de bevoegdheid van den kan tonrechter behooren oi, wegens de door de aangeklaag den bekleedde betrekking, terstond bij den hoogen raad worden aangebracht, is beroep op eenige bij het wetsontwerp aangewezen rechtbanken, in elke provin cie éen, terwijl van de uitspraken dezer rechtbanken, waar zij in eersten aanleg vonnis gegeven hebben, weder- keerig op dq andere aangewezenen volgens een vast rooster, appèl bestaat. Dat deze regeling iets gedwon gens heeft zullen wij volmondig bekennen. Wij ver kiezen haar echter, gedwongen als zij is, boven die van de wet van 1861die de provinciale gerechtshoven eigenlijk ncodeloos makende zich toch verplicht vond om er vijf, als hoven van appèl, in het leven te laten. Over het behoud van appèl in strafzaken is tus- schen de regeering en de kamers bij de behandeling der zeven opvolgende ontwerpen van rechterlijke orga nisatie in het breede gehandeld. Meer met het oog op de tegenwoordig geldende, en ook in de wet van 1861 bestendigde regeling, waarbij het hooger beroep wordt verleend van alle zaken behalve van de minst gewich tige uit het oogpunt der bedreigde straf en van de meest gewichtige uit het oogpunt der zwaarte van het misdrijf; meer met het oog op die régeling dan op het' ter beoordeeling voorliggend wetsont werp werd nog in het voorloopig verslag over het wetsontwerp-Jolles de vraag der wenschelijkheid van zoodanig beroep besproken en door sommigen be twijfeld. In het algemeen en afgescheiden van alle spitsvondige redeneeringen komt het ons voor dat in strafzaken het hooger beroep om dezelfde redenen een onvermijdelijk element der rechtsbedeeling behoort te zijn als in burgerlijke zaken. Wanneer het de zaak geldt van zekere rechten en verplichtingen, quaestiën welke altoos kunnen uitgedrukt worden in guldens en centen, oordeelt men dat de rechtzoekende belang heeft bij twee behandelingen zijner zaak, opdat hij waarborgen hebbe tegen eene verkeerde uitspraak van den rechter in eeisten aanleg; maar vordert eene ge zonde logica dan niet dat men dienzelfden waarborg schenkt waar het behalve een uitsluitend geldelijk be lang, de bedreigde boete, de vrijheid en de eer van den vervolgde geldt? Het stelsel der wet van 1838, dat alleen van vonnissen waarbij matige straffen zijn opgelegd of van veroordeelingen wegens niet zeer zware misdrijven toelaat, doch aan den veroordeelde wegens zware misdrijven, zelfs aan de ter dood verwezenen dat middel van herstel onthoudt, is volkomen onhoud baar, en kan zelfs niet vergoelijkt wórden door de overweging dat in het laatstbedoelde geval het arrest gewezen is door een hooger college, het provinciaal gerechtshof, waarbij echter in waarheid geen grooter waarborg voor beter recht bestaat dan wat de hoogere leeftijd en het langduriger doctoraat der raadsheeren geven. Dio uitzondering ten nadeele der veroordeelden, en welke dubbel nadeelig werkt tengevolge van de vele gebreken onzer strafrechtspleging, zal bij eene in- voering der hangende wet niet meer bestaan; zij laat appèl toe van alle strafvonnissenvan welken aard ook, en vergunt dus aau eiken veroordeelde, tot welke straf .of wegens welk misdrijf hij veroordeeld zij, het natuurlijk recht om herstel te vragen van de feilen der rech ters in eersten aanleg. Ook de algemeenheid van dezen maatregel aan de andere zijde, ten aanzien der zaken tegenwoordig door den kantonrechter in het hoogste ressort berecht, is een verdienste der hangende wet. Al werd de vrees bewaarheid dat die bepaling tot een zeer groot aantal appèllen op de rechtbanken aanlei ding zou geven, wij zouden haar daarom alleen niet afkeuren. De beperking van het recht van appèl bin nen zekere grenzen, ruim of eng, is altoos willekeurig en verkeerd; een redelijke maatstaf voor beperking bestaat er bovendien niet. Do zwaarte der straf of de aard van het misdrijf kan het niet zijn; de straf is altoos relatief en eene geringe geldboete, welke thans de strafzaak tot de gehoorzaal van den kantonrechter beperkt, kan voor den onrechtmatig veroordeelde oneindig zwaarder zijn dan voor anderen de hoogere straf welke hun bovendien recht op beroep geeft. De aard van het misdrijf staat verder in niet de minste verhouding tot de kansen op eene juiste of onjuiste uitspraakwelke bij de quaestie van het hooger beroep de spil vormen waar alles om draait. Wilde men een billijke grens stellen aan het recht van hooger beroep, het zou moeten gevonden worden in de meer dere of mindere complicatie der zaak, in den graad van moeilijkheid der bij het vonnis uit te maken quaestiën; maar eilieve men formuleer© dien eieck! Zoolang dit onmogelijk is, of althans niet geschied is blijven wij het appèl van alle-vonnissen voor wensche- lijk en raadzaam in het belaag der natie achten, ook al werd het werk van de rechterlijke macht er zeer door vermeerderd. Over het algemeen staan wij de aanneming van het aanhangige wetsontwerp voor, omdat liet ons toeschijnt aan de billijke eischen der Datie te beantwoorden. Wij hopen dus dat het wet zal worden; maar hebben wij reden om het te verwachten? Wij gelooven het wel. Wij stellen onze verwachting van de legislatieve kracht der tweede kamer niet hoog, we hebben zelfs meermalen reden gehad om aan haren ernst en goeden wil te twijfelen. De studie der stukken over de rech terlijke organisatie, vooral de lezing van het voorloo pig verslag over het ontwerp-Jolles, heeft onzen twijfel op deze punten niet verzwakt. Wij achten het noodig ooi deze zware beschuldiging tegen een tak onzer landsvertegenwoordiging te staven en beroepen ons daartoe op de merkwaardige redeneering, waarmede „een aantal leden" volgens dat verslag zocht te betoogen dat de grondwet geene nieuwe rechterlijke organisatie voorschrijft. Wat zegt de grondwet vroeg men: dat het wetsontwerp betreffende de nieuwe rech terlijke inrichting uiterlijk in 185L bij de stateu-generaal zou worden ingediend. Maar dat is geschiedbij konink lijke boodschap van 19 Februari 1851 is zoodanig ontwerp ingediend, en aan het grondwettig voor schrift is dus voldaan. En acht men dat nu nóg niet voldoende, begrijpt mea dat aan het grondwettig voorschrift alleen te voldoen is door eene in het Staats blad opgenomen wet, dan heeft men immers de wet van 31 Mei 1861 (Staatsblad 49), die aan deze overdreven eischen voldoet! Men weet niet waar over zich meer te verbazenover de schuldige naieve- teit, zoo de aanmerking gemeend is, of over den even schuldigen onwilzoo ze slechts als faux fuyant werd gebezigd, waarvan dit aantal leden hier het bewijs gat. Maar de meerderheid deelde die redeneeriug, welke, in het voorloopig verslag opgenomen, de bitter ste veroordeeling van een groot gedeelte der tweede kamer bevat, niet, en de minister van justitie beje gende haar met de welverdiende minachting, al gispte hij haar niet met harde, doch in dit geval zeer gepaste woorden. Dit erbarmelijk expedient, deze exceptie van onwil, zal duo aan de totstandkoming der wet niet in den weg staan. Daarentegen zija er drie omstandigheden welke, naar onze meeuing, aan de aanneming bevorderlijk zullen zijn. In de eerste plaats worden de hoofdtrek ken der voorgestelde regeling door de meeste deskun digen goedgekeurd. Ontevredenen zullen er altijd bij elke regeling zijnbij de behandeling der wet in de kamer zal 't uit luidklinkeude en met tal vau cjtaten doorspekte frases blijken dat die regel ook hier niet faalt; er verrijzen al zwarte stippen in den vorm van nota's aan de kimmen van het debat. Maar de opinie der des kundigen is tengevolge van het bespreken van zes verschil lende voorstellen tot regeling van hetzelfde onderwerp langzamerhand in zekere voegen geloopea, en die voe gen volgepde zal ze waarschijnlijk het wetsontwerp- Jolles-de'Vries als eene gewenschte verbetering beschou wen. In de tweede plaats werkt de vis inértiae, overigens geen deugdde tweede kamer in deze zaak ten goede. „Die,, eeuwige rechterlijke organisatie! Er moet toch eindelijk eens een einde aan komendeze bij velen iu. de kamer bestaande indruk zal aau de oprechte voor standers van het wetsontwerp eene schaar van hulp troepen toevoeren. In de derde plaats wordt de aan draag van buiten bijna uitsluitend gebezigd ten voor- deele van dit ontwerp. Terwijl de voorgestelde opheffing van rechtbanken den krachtigen tegenstand van lokale belangen tegen vroegere wetsontwerpen in het leven riep, en bergen van adressen tegen de voorgestelde regelingen op de griffie dbf kamer gedeponeerd werden, is het locaal belang thans niet' bij de regeling betrok ken omdat daardoor aan geene enkele rechtbank de hand tot opheffing geslagen wordt. De aanneming van het amendement-Dullert op de wet van 1861, dat de opheffing der rechtbanken,tot eene latere wet reserveerde, kon aan die wet een onvruchtbaar leven in het Staats blad verzekerende tegenwoordige wet kan om dezelfde reden, omdat ze die teedere quaestie mede op zijde stelt, maar voor goed op zijde stelt, niet alleen in het Staatsblad, maar ook in de werkelijkheid leven. Wij meenen dus alle verwachting te hebben dat deze zevende proeve tot verbetering der reeds een dertigtal jaren gebrekkige rechterlijke indeeling eindelijk eens sla gen zal. Maar wanneer de wet eenmaal aangenomen en in werking gebracht zal zijn, is men nog niet aan het doel. Men heeft dan slechts den eersten, zij 't ook moeilijksten stap gedaan om daartoe te geraken, om de rechtsbedeeling in Nederland zoo vlugweinig kost baar en deugdelijk mogelijk te maken. De trage werk zaamheid onzer staten-generaal zal eerst vruchten kunnen dragen wanneer de wetboeken van burgerlijke rechts- vorderiug en strafvordering zullen zijn herzien naar dezelfde gezonde beginselen, welke aan de thans voor gestelde rechterlijke organisatie ten grondslag liggen. Laat ons hopen dat de tweede kamer hiermede een wei nig meer spoed zal maken dan met de sedert '22 jaren aan de orde gehouden zaak der rechterlijke inrichting! In een gisteren gehouden buitengewone terechtzitting der arrondisseraents-rechtbank te Goes is de heer mr. F. J. M. Jespers als substituut-officier van justitie geïnstalleerd. Naar aanleiding van een besluit der staten van Noord- Brabant is door gedeputeerde staten die provincie ver deeld in 10 vee-distrieten en in elk een veearts benoemd op eene jaarwedde van f 300. Gisteren morgen bracht een gedeelte van het Japan- sche gezantschap, bestaande uit zes personen, een be zoek aan het etablissement van de Nederlandsehe stoom bootmaatschappij te Fijenoord. Achtereenvolgens werden de verschillende fabrieken met hare inrichtingen en werktuigen door hen in oogen- schouw genomen, waarna zij te 1 uur weder naar Rotterdam vertrokken.

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1873 | | pagina 1