MIDDELBURGSCHE
COURANT.
r 50.
Donderdag
1873.
27 Februari.
Dit blad verschijnt dagelijks met uitzondering van den Zondag, den 2cn Paasch- en Pinksterdag en een der Kerstdagen.
De prijs per 3/m., franco is f 3.50.
Middelburg 26 Februari.
DE HOOPDPUNTEN DER VOORGESTELDE RECHTERLIJKE
ORGANISATIE.
II.
Schoon de in ons laatste artikel besproken regeling
van de rechtsmacht der kantonrechters en vooral de
nieuwe bepaling dat er van alle uitspraken hooger
beroep wordt toegelatenen derhalve geen enkel rechter
meer tegelijk in eersten aanleg en in het hoogste res
sort oordeelt, in onze oogen een der grootste verbe
teringen is welke het wetsontwerp van het standpunt
van het volksbelang aanbeveelt, betreft het groote geschil
tusschen de rechtsgeleerden een ander beginsel der wet.
Hooger beroep of cassatie ziedaar de vraag welke
zijstellen en, de een zus de ander zóo, beantwoorden.
Juister ware het de vraag aldus te stellen: cassatie of
geen cassatie? Men kan toch wel in het hooger beroep
eene vergoeding voor het gemis der cassatie zienmaar
de cassatie kan nimmer voor het hooger beroep in de
plaats treden. Wat de rechtzockenden voor alles be
hoeven is de gelegenheid om de eens besliste zaak,
wanneer die hun onjuist beslist voorkomt, aan de be-
oordeeliug van een anderen rechter te onderwerpen.
Die gelegenheid geeft de cassatie niet, welke bloot het
fprmeele van de uitspraak raakten al bewijst de groote
overvloed van voorzieningen in cassatie dat het den
scherpzinnigen advocaat niet moeilijk valt uit elke uit
spraak vau elk rechterlijk college of ambtenaar eene
schending of verkeerde toepassing der wet te distilleeren,
de veelvuldigheid der verwerpingen toont daarentegen
met even groote duidelijkheid aan dat het middel van cas
satie de justiciabelen bitter weinig baat, maar alleen aan
leiding geeft tot aanzienlijke verhooging der proces
kosten. Valt het niet moeilijk een rechterlijk gewijsde
in tegenspraak te brengen met de duizenden en dui
zenden bepalingen van hier te lande geldende wetten,
reglementen en verordeningen van allerlei aard, even
gemakkelijk valt het betoog van het tegendeel. De
cassatie is daarom voor het procedeerend publiek een
wisselvallig, kostbaar en dus verwerpelijk middel.
Geheel anders is het met het hooger beroep. Daarbij
wordt de quaestie in geschil in haar geheelen omvang
aan een tweede beoordeeiing onderworpen; partijen
kunnen bij den hoogeren rechter de voorstellingen
verbetereu en de middelen aanvullendie zij in eersten
aanleg tot verdediging harer belangen voordroegen: het
is een practisch middel tot verzekering eener goede
rechtsbedeelingwaaraan de rechtzoekendeu, mits het
goed ingericht worde, volkomen genoeg hebben.
De - billijkheid verbiedt dus dat men cassatie stelt
tegenover hooger beroep, en zoowel de bestaande wet
als de wetsontwerpen, welke het cassatie-proces niet
loslieten, bewijzen dat men algemeen de cassatie niet
als een eenig middel tot verbetering beschouwde
vermits men daarin nevens haar eene zeer ruime plaats
aan het hooger beroep inruimde. De cassatie is een min
der omvangrijk middel dan het hooger beroepterwijl het
eerste alleen herstel aanbiedt van die dwalingen van
den rechter, welke op de schending of verkeerde toe
passing van eene of andere bepaling der gecodificeerde
wetgeving gebaseerd waren, geeft het hooger beroep her
stel vau alle dwalingen of verkeerde uitspraken van den
rechter, zelfs van die welke niet terstond in hét gecodifi
ceerde recht geworteld ziju, maar ook gegrond zijn op
gewoonterecht, plaatselijk gebruik, en de uitlegging van
private contracten en overeenkomsten. Waar dus het
hooger beroep, het meer omvattend middel in alle zaken
aan de partijen ten dienste staatdaar heeft men geene
cassatie meer noodigtenzij men zich bij eene zoo prac-
tische zaak als de burgerlijke rechtsbedeeling de zeer
kostbare weelde veroorlooven wil van een afzonderlijk
samenstelten nutte van zekere afgetrokken begrippen.
Een van tweeën is noodig: óf de hooge raad als hof
van cassatie, maar dan kunnen de provinciale hoven
niet gemist worden, óf wel de provinciale hoven afge
schaft en de hooge raad met hunne bevoegdheid in
appèl bekleed, maar dan behoort ook de cassatie te
vervallen. (Het derde geval: twee hooge raden, éen
voor appèl, éen voor cassatie is ondenkbaar.) Alleen in
dezen verwijderden 'zin kan men de tegenstelling
hooger beroep of cassatie bezigen.
Maar kan de cassatie worden afgeschaft? Zij die
deze vraag ontkennend beantwoorden beroepen zich in
de eerste plaats op de grondwet. Volgens haar is de
hooge raad (art. 162) belast met het „toezicht op den
geregelden loop en de afdoening van rechtsgedingen,
alsmede op het nakomen der wetten bij alle rechter
lijke collegiën, wier handelingen, beschikkingen en
vonnissen hij, wanneer die met de wetten in strijd zijn,
kan vernietigen en buiten werking stel/en." Deze woor
den bevelen echter in het geheel niet dat de hooge raad
uitsluitend hof van cassatie zal zijndaarin ligt niets
meer dan do opdracht aan dat rechtscollege van het
toezicht op het beleid der justitie in het algemeen, en
de erkenning van zijne bevoegdheid om ambtshalve,
dat is niet op verzoek van eene der partijen, in het be
lang der wet de .vonnissen der lagere rechters te ver
nietigen. Wanneer men een onafscheidelijk verband wil
zien tusschen de rechterlijke organisatie van 1838 en
artikel 162 der grondwet, dan ja is er eenige schijn
van grond voor de bewering dat de grondwet den
hoogen raad heeft willen handhaven in de volle be
voegdheid waarin zij hem vondmaar men vergete
niet dat dezelfde grondwet in de additioneele artikelen
de wijziging dier organisatie als eene urgente zaak ge
lastte, en dat het artikel daarom niet anders op te
vatten is dan als eene aanduiding der plaats, welke
de hooge raad in de nieuwe organisatie zou moeten
innemen, van de bevoegdheid welke de wetgever hem
niet ontnemen mocht. Vandaar vinden wij aan het
zelfde artikel 162 de zinsnede aangehaakt „volgens de
bepalingdoor do wet daaromtrent te maken"een
blijk dat de grondwetgever, na deze vingerwijzing, den
toekomstigen wetgever verder vrij liet.
Denkt men zich nu het wetsontwerp van den heer
de Vries wet geworden, of stelt men zich een oogen-
blik voor dat de rechterlijke organisatie van 1838 het
middel van cassatie in burgerlijke gedingen niet hadde
toegelaten, zou men aan die wet dan ongrondwettig
heid aanwrijven? Oefent een hooge raad, welke in
hooger beroep oordeelt over alle vonnissen der recht
banken niet de door de grondwet toegekende bevoegd
heid uit iu het geval dat eene der partijen met die
uitspraken niet tevreden is? en voor het geval dat
partijen om de eene of andere reden niet in hooger be
roep komen, levert dan het vijfde artikel, hetwelk de hand
having der wetten aan de ambtenaren van het openbaar
ministerie opdraagt, niet het noodzakelijk complement
op deze bepaling? Daarin worden toch de organen
aangewezen door welken de hooge raad zijn toezicht op
de naleving der wetten uitoefent, en op wier voorzie
ning de vernietiging der mot de wet strijdige uitspra
ken der rechters plaats heeft. Evenmin verbiedt de
grondwet dat men den hoogen raad eene grootere be
voegdheid opdraagt, dan in het artikel 162 wordt aan
geduidzooals wij reeds opmerkten, geeft dat artikel
alleen do aanduiding, welke bevoegdheid men aan den
raad niet ontnemen kan. Niets verbiedt den wetgever
aan dien raad ook andere werkzaamheden en bevoegd
heden op te dragen, mits die voegen in den werkkring,
welken men zich voor een „opperste gerechtshof" denkt.
Het schijnbaar zeer wichtig argument dat het cassatie
proces noodig is om eene zeer heilzame vastheid van
jurisprudentie te verkrijgen vervalt van zelf bij een
doorbladeren der verzamelingen van arresten van den
hoogen raad. Ook al gelooft men even weinig als wij
aan de mogelijkheid eener constante jurisprudentie met
rechtsgeleerden die iets meer dan machines zijn, zoo
zal men toch verbaasd staan over de wisselvalligheid
der uitspraken van den hoogen raad binnen zeer be
perkte tijdperken, waarin geen noemenswaardige ver
anderingen van personeel voorvielen.
Het practische bezwaar tegen de opheffing der cas
satie of liever tegen de inrichting van den hoogen raad
als opperste hof van appèl, dat men daardoor dat
college te zeer met werkzaamheden overladen zou,
vervalt door de uitbreiding van het getal der leden,
terwijl ook de zeer juiste wenk van den minister dat
kundige personen met goeden wil begaafddoor eene
oordeelkundige verdeeling van den arbeid veel kunnen
afdoen, aan dit bezwaar veel van zijn waarde ontneemt.
Wij willen niet verder dan tot deze enkele hoofdpunten
indringen in de ontworpen rechterlijke organisatie van
den minister de Vries wat de burgerlijke rechtsbedee
ling aangaat. Voor eene meer wetenschappelijke behan
deling der verschillende details ontbreekt ons de noodige
speciale kennis en vreezen wij dat het geduld onzer
lezers ons spoedig begeven zou. Wij zullen er ons toe
bepalen om nogevenzeer met een enkel woordaan te
geven van welke beginselen de organisatie ten aanzien
der strafrechtspleging uitgaat.
Thans nog slechts een paar woorden om onze vol
doening to betuigen dat de minister de Vries heeft
vastgehouden aan het voo:stel van zijnen ambtsvoor
ganger tot afschaffing der vacantiën van de rechterlijke
macht. Men klaagt over traagheid der burgerlijke
rechtspleging en acht het noodig dat aan die zeer ge
gronde klachten voldoening worde geschonken. Maar
waartoe zou men dan eene instelling behouden, waar
door de beschikbare tijd der rechterlijke collegiën
willekeurig met een zesde bekort wordt? Waarom dan
de geheele rechtsspraak want de uitzondering
voor „spoedeischende zaken" gaat (om eene uitdruk
king van het dagelijksche loven te bezigen) zoo ver
ze voeten heeft gedurende twee maanden van
het jaar stil laten staan; en aan de klachten nog
'meer grond gegeven? Bij geen enkelen tak van :s lands
dienst, ja bij geene enkele soort van particuliere onder
neming of het moest het onderwijs zijn en voor
eenige andere bijzondere betrekkingen waaraan een
dag aan dag ingespannen arbeid van den geest ver
bonden is, bestaat dat natuurlijk recht tot werkstaking
gedurende een groot gedeelte des jaars. En de leden
der Nederlandsche rechterlijke macht zoo druk
als ze 't van tijd tot tijd mogen hebben zijn toch
waarlijk niet voortdurend in zoodanige inspanning van
den geest dat zij onder die zeldzame uitzonderingen
kunnen opgenomen worden. Zelfs de rechterlijke orga
nisatie van den heer de Vries zal dit gevolg niet heb
ben, ook al moet erkend worden dat vele rechterlijke
collegiën tengevolge harer aanneming wat meer werk
zullen hebben dan thans.
Bij de gisteren plaats gehad hebbende verkiezing
van ócn lid voor de tweede kamer der state n-generaal
in het hoofdkiesdistrict Sneek zijn uitgebracht 2253
geldige stemmen, waarvan 1450 op deu heerA.Moen3
en 796 op rar L. W. C. Keucbeniuszoodat de heer
Moens is herkozen.
Gisteren middag te 4 uren zijn de Japansche gezanten
door Z. M. den koning ten gehoore toegelatenter over
handiging hunner geloofsbrieven. In drie hofrij tuigen
van het hotel Paulez afgehaald, onder geleide van twee
escadrons cavaleriewerden de hooge gasten ten paleize
ontvangen door den opper-ceremoniemeester en de dienst
doende kamerheeren. Vóór het paleis werden hun door
een eerewacht de militaire honneurs bewezen. Met het
zelfde ceremonieel werd de ambassade vervolgens uit
het paleis geleid eu naar het hotel Paulez teruggevoerd.
Gisteren avond zou het geheele gezantschap de soiree
bijwonen, te hunner eer door den minister van buiten-
landsche zaken gegeven, aan wien de vijf ambassadeurs
gisteren middag door den heer de Graeff vau Polsbroek
werden voorgesteld in het gebouw van het departement.
De gezanten waren in Europesche kleeding.
Gisteren zou het gezantschap zich per Hollandschen
spoorweg naar Botterdam eu van daar per stoomboot
naar Feijenoord begeven om de inrichtingen van de
Nederlandsche stoombootmaatschappij in oogenschouw