ander vervoerd? De tolpachter zegt dat niet te kunnen opgeven, wat suikerpenen betreft schat hij op 150 wagens en 1G00 karren doch de stationschef van den spoorweg MechelenNeuzen te Axel geeft op dat er in 't najaar van 1872/73 van het station Axel zes millioen kilogram men suikerpenen zijn vervoerd, en dat, zoover hij kan nagaan, daarvan twee en een half millioen over dien grint- en klinkerweg zijn gekomen, dat is eene massa van b. v. 2500 karren tegen 1000 kilogrammen per kar of 1667 wagens tegen 1500 kilogrammen of 1250 tegen 2000 kilogrammen per wagen. Men laadt de wagens zeer ongelijk. Daarbij komen de meekrap die van de zijde van de kom van Axel naar de meestof „De sleutels" en die van Zaamslag naar de meestoof „De schoone" ver voerd werd, verder de steenkolen van Axel naar Zaam slag, eindelijk de gewone landbouw-voortbrengselen, mest enz. Worden de voorgestelde wijzigingen behandeld, dan stelt bij daarop eenige wijzigingen voor. Vervolgens doet de griffier voorlezing van het konink lijk besluit van den 3Dn December jl., n*>19, waarbij wordt verdaagd 's konings beslissing ten aanzien van het den 8eo November jl. door de staten vastgesteld alge meen reglement voor de polders of waterschappen. Dit besluit luidt als volgt: „Overwegende dat het onderzoek van dit reglement, ook in verband met vertoogen, daartegen ingediend van de zijde van Belgen, grondeigenaren in Zeeland en met de nadere inlichtingen betreffende die vertoogen door heeren gedeputeerde staten van Zeeland gegeven, tot bedenkingen heeft geleid en het zich in dien stand der zaak laat aanzien dat onze beslissing ten deze niet kan worden genomen binnen den daarvoor bij de provinciale wet gestelden termijn; „Gelet op art. 138, in verband met art. 98 der provin ciale wet; „Hebben goedgevonden en verstaan „Onze beslissing ten aanzien van het bovenaangehaald algemeen reglement voor de polders of waterschappen in Zeeland te verdagen." Deze mededeeling wordt voor kennisgeving aange nomen. Voorts worden naar de afdeelingen verzonden a Een gedrukte mededeeling en voorstel van gedepu teerde staten naar aanleiding van de gerezen bedenkin gen tegen evengemeld algemeen reglement voor de pol ders of waterschappen. Dit voorstel strekt, om te besluiten tot de verklaring dat de staten van Zeeland de bezwaren, door den minis ter van binnenlandsche zaken tegen het door hen in November jl. vastgesteld Algemeen reglement voor de polders of waterschappen ingebracht, niet deelen en diensvolgens de beslissing des konings daarop wenschen af te wachten. I Een gedrukt aan belangstellenden toegezonden en door den griffier voorgelezen adres van Belgische grond eigenaren tegen art. 64 van meergenoemd reglement. c Eene gedrukte noia van den heer mi'. G. A. Fokker te dier zake. Naar aanleiding van een adres van vreemde grond eigenaren, gedagteekend Gent 24 Januari 1873, geeft de heer Fokker aan de provinciale staten eenige punten in overweging en meent dat het al aanstonds velen niet vrij van aanmatiging zal toeschijnen dat de vreemde grondeigenaren in Zeeuwsche polders zich, op de wijze als door hen gedaan wordt, ook nadat hun het recht *tot persoonlijke medewerking in de polder vergaderin gen is vergund, met den wetgevendenarbeid der staten ■van een hun vreemd land bemoeien, terwijl het nog meer dan onedelmoedig schijnt wanneer zijgelijk ge schiedt, met opzettelijke voorbijziening der geschiedenis zoowel van art. 64 als van art. 39 van het vastgestelde reglement om de goedwilligheid der staten die hun zitting en stem in de poldervergadering verleenden, een wapen smeden en dat tegen hen keerenteneinde hunne vermeende aanspraken te rechtvaardigen. Dat doen adressanten op bladzijde 4 van hun adres, waar zij uit het feit dat hun stemrecht werd toegekend, en met verwijzing naar art. 5 der grondwet, de conclu sie trekken, dat dit recht geen politiek karakter zou hebben. Zoo; doende zien zij daarbij voorbijvooreerst dat gedeputeerde staten aanvankelijk de uitsluiting der vreemde grondeigenaren hebben voorgesteld op grond „dat polders en waterschappen publiekrechtelijke instel lingen zijn; dat hunne bestuurders, met openbaar ge zag bekleed, binnen den hun aangewezen kring, deeï nemen aan het bestuur van het openbaar huishouden van den staat; en dat, als natuurlijk gevolg daarvan, die bestuurders niet anders kunnen gekozen worden dan door hen diestaats-burgerlijke en politieke rechtenkun- ken uitoefenen, derhalve alleen door Nederlanders, omdat in ait. 5 der grondwet alleen aan dezen burgerschaps rechten zijn toegekend," ten andere, dat gedeputeerde staten toen hun uit het algemeen verslag gebleken was, dat de meerderheid tegen de voorgestelde uitslui ting gestemd was, en „ofschoon van oordeel blijvende dat het deelnemen door vreemdelingen aan het polder- beheer, 't welk een deel van de openbare huishouding van den staat uitmaakt, in meer dan eeu opzicht beden kelijk te achten is", evenwel na rijp beraad en teneinde de totstandkoming van het reglement zoo mogelijk te verzekerenhun voorstel in dien zin hebben gewijzigd, dat ook de vreemde grondeigenaren tot de polderver gaderingen zouden worden toegelaten, mits aan die vergaderingen zooveel mogelijk haar publiekrechtelijk karakter ontnomen werd en met gelijktijdige voorstellen tot waarborg dat het belang van den lokalen waterstaat in ons gewest niet door een overwicht van vreemde grondeigenaren in de waagschaal zou kunnen worden gesteld. Het is dus volkomen onjuist, zoo niet erger, uit het feit der aanneming van ons nader voorstel, het gevolg te trekken dat dus het stemrecht in de poldervergade ring is een privaat-burgerlijk recht. En is deze prsemisse valsch, gelijk de heer Fokker gelooft, dan moet ook de conclusie, daaruit door de adressanten getrokken, nood wendig valsch zijn; inzonderheid de bewering dat het burgerlijk wetboek in dezen zou moeten beslissen, wat rechtens is ten aanzien van de vertegenwoordiging der genen die de vergadering niet kunnen of niet verkiezen bij te wonen, en alle de verdere redeneeringen door de adressanten uit het privaat burgerlijk recht getrokken. Dit is vooral het geval met die waarbij men zich op den grondeigendom beroept, daar het uit zich zelf geen recht van medestemmen in de poldervergadering geeft. Het stemrecht wordt door den provincialen wetgever verleend of onthouden en is van de toekenning door dezen afhankelijk, niet van het enkele feit dat men grond eigenaar zij. Evenmin is een beroep op den grondeigendom tot staving van het vermeend uit het burgerlijk wetboek afgeleid recht ontvankelijk om zich bij volmacht te doen vertegenwoordigen. Wanneer de toekenning van stem recht van de staten als wetgevers afhangt, kunnen deze aan de uitoefening er van voorwaarden verbinden, en al onze reglementen doen dat in meerdere of mindere mate. Wat zou hen kunnen beletten aan het toegekend stemrecht de voorwaarde te verbinden, dat het niet anders dan persoonlijk kan worden uitgeoefend, zoo dat vertegenwoordiging bij volmacht niet te pas kwamer Indien de staten bij art. 39 van het reglement het stem recht ook aan vreemde grondeigenaren verleenende

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1873 | | pagina 8