MIDDELBURGSCHE COURANT. laandag 1873. 27 Januari. Rit blad verschijnt dagelijks met uitzondering van den Zondag, den 2™ Paasch- en Pinksterdag en een der Kerstdagen. De prijs per 3irxx., franco is f 3.50. Middelburg 25 Januari. DE IDYLLE VAN EEN HO 0&- AAN GESLAGENE. I. De eerste kamer heeft onze hoop dat zij bij de verdere behandeling der staatsbegrooting zich zou weten los te houden van bet kleine en zich daarentegen op het haar passende boogere standpunt plaatsen zou, zoo deerlijk te leur gesteld, dat wij welstaanshalve verplicht zijn een woord te wijden aan de in waarheid zeer nlgemeene beschouwingen welke éen enkele barer ledende oud burgemeester van Amsterdam, Messchert van Vollenhoven, den 16cn dezer in die vergadering hield. Het doet ons leed "dat wij bij eene zoo welmeeneude poging om toch vooral geen; kleiuigbeden aan te roeren, noch met lof noch met aanmoediging kunnen spreken. Guluit gezegd vloog de heer Messchert ons te hoog, en ofschoon wij het gaarne zouden toejuichen zoo een lid der eerste kamer zich op een min of meer hoog standpunt plaatste, is het toch ia onze oogen vóór alles noodig dat men op zoodanig standpunt staat, niet zweeft. Bijna ver kiezen wij dan nog een lid uit Gelderland te hooien spreken en replieeeren over den stations-toegangsweg te Gelderrnalsen in Gelderland, of een lid uit. Noord- Brabant, over de spoorwegbrug te Gennep in Noord- Biabant, of een lid uit Noord-Holland over den stations toegangsweg te Alkmaar in Noord-Holland, of een lid uit Zuid-Holland over de spoorwegbrug te Dordt in Zuid-Holland, enz. De heer Messchert van Vollenhoven be sprak namelijk niet slechts de Nederlandsche politiek en de behoeftenvan het Nederlandsche volk, maar de politiek van deze eeuw in het algemeen en het lichamelijk en ziele- heil vooral het laatste van het gansche meuschelijke geslacht. Dit onderwerp komt ons, zelfs voor onze kamer van hoogst-aacgeslagenen, wel wat te uitgebreid en wat al te ver verwijderd van de practisehe politiek voor. Men oordeele. De heer Messchert verlangt dat er meer of liever dat er iets, want hij klaagt dat er op dat terrein niets gedaan wordt door de Nederlandsche regeering dat er iets en liefst veel gedaan zal worden „omhet Nederlandsche volk tot de vreeze Gods, tot den dienst van God op te leiden". Naar zijne meening is op dien weg bet eenige middel te vinden „om de uitspattingen van allerlei aard, welke voortdurend toenemen op schrikbarende wijze, tegen te gaan"* Die uitspattingen zijn, volgens den spreker, de toenemende ontucht en ongebondenheid, de misdaden van den gruwelijlesten aard, de toenemende dronkenschap, alle uitvloeisels van „den materialistischen en zinnelijken geest des iijds". Hij vindt het dan ook in het geheel niet vreemd dat „zelfs de voornaamste staatslieden met bezorgd heid den toestand tegemoet gaan en meer en meer voor hunne overtuiging uitkomen, dat alleen het herstel en de bevordering van de vreeze Gods verandering kan aan brengen''. De oud-burgemeester van Amsterdam staaft dit met een citaat uit een „niet theologisch, maar staats wetenschappen k werk" van de Bonald, dat echter wel iets van zijne waarde en althans van zijne actualiteit verliest wanneer men bedenkt dat dit boek voor 43 jaren het licht zag en dat de heer Bonald een der onvermoeidste kampioenen was van de theocratie naar de beginselen der katholieke kerk wier argumenten, zelfs de „staatswetenschappelijke", uitsluitend zijn ontleend aan het tuighuis der theologie. Met -*) Wij vermoedcu dat de lieer Messchert citeerde second-hand, zooals Euhver liet noemt. Havlde liij het aangehaalde werk, de Demonstration philosopliiquc van de Ronald gele..en, hij zou vermoedelijk voorzichtiger zijn geweest met dien auteur. Wat zou hij zeggen van het volgende citaat uit hetzelfde werk (Cli. XX): -La refórmeouorageen Allemagne, de la cupi- dUé des princes: en Angleterrede Vamour dun roipour une mailressej en Trance, du gout des nouveautés, laróforme a été l'événement des temps modern.es le plus funeste u la sociéléel, si la suciélé doit finirje n'Ziesite nas d le regarder comme le premier coup de cloc/ie de cetle dernière catastrophe.Een vreemdsoortig bondgenoot, dien de beer Messchert onder den arm neemt dezen ultra-katholieken schrijver oordeelt de heer Mes schert dat het tijd is geworden voor Ja proclamation des droits do Dieuéj en hij tracht deze onberispelijke frase duidelijker te maken door te zeggen: „derechten van God moeten opnieuw ingeprent worden en ten top verheven worden" en later: „ja van de daken moet het verkondigd worden", namelijk „dat het bevordeien van de vreeze Gods het eenige middel is om de uitspattingen van allerlei aard tegen te gaan." Natuurlijk'bedoelt de oud-burgemeester van Araster dam dit in figuurlijken zin hij zal niet verlangen dat de ministers zich op de tinne van hunne departementen zullen nederzetten om deze frase aan de winden prijs te geren hij zou waarschijnlijk niet eens verlangen dat zij bij eene afzonderlijke wet in het Staatsblad ver eeuwigd werd. Hij heeft zijhe hooge vlucht voor een oogenbljik getemperd om op practisch gebied neder te dalen en te zeggen wat hij eigenlijk van de regeering verlangt. Die mededeeling brengt hem binnen liet be reik van ons oordeel. In de eerste plaats is het, volgens hem, noodig dat de Nederlandsche regeeriDg allen consciëntiedwang met zorg vermijdt, en een einde aan den vaccinedwang maakt, omdat die consciëntiedwang is, en de consciën tie „de kiem van alle bekeering ten goede is". Verder moet zij moreel en materieel de instellingen steunen die ten doel hebben den godsdienst te bevorderen en uit te breiden, en de kerkgenootschappen „beschermen in den meest uitgebreiden zin", niet eenvoudig „bescher men" zooals de grondwet zegt, want, zooals de heer Messchert schijnt ontdekt te hebbenwanneer de grond wet het woord „beschermen" bezigt, bedoelt ze daar mede eigenlijk niet „beschermen", maar het tegenover gestelde van „beschermen", .namelijk dat de staat zich ten dienste stelt der kerkgenootschappen om hen bij te staan in hun werk. Tertio moet de regeering de Christelijke-nationale scholen „dankbaar steunen" en de staatsschool niet „begunstigen" omdat op de eerst- gemelde scholen „de vreeze Gods den grondslag uit maakt van het onderwijs". Voorts moetderegeering de frase is te eigenaardig om haar niet woordelijk af te schrijven „bij benoemingen van hare ambtenaren belast met het schooltoezicht en met het onderwijs, in de eerste plaats letten op de zedelijkheid en wat daarmede samen hangt meer nog dan op kennis en geschiktheid in andere opzichten" en ook de „erkende godsloochenaars" niet benoemen tot leeraars „opdat zij niet door hun vuilen adem het jeugdige hart bezoedelen." Dan moet zij „de ontucht beteugelen de gelegenheid daartoe ver minderen, bemoeilijken, met den stempel der verach ting brandmerken". Ten slotte verlangt de heer Mes schert 1° bevordering van de Zondagsviering „omdat de Zondagsrust gelegenheid geeft tot overdenking, tot inkeertot behartiging van boogere belangen"2° verbod van mishandeling van (lieren om „den zedelijken zin van het Nederlandsche volk te verheffen en daardoor tot betere inachtneming van Gods geboden voor te be reiden"; 3° beteugeling van het misbruik van sterken drank, van die „verschrikkelijke kwaal, die ons volk ten gronde zal voeren en waartegen bij ons niets ter bestrijding gedaan wordt". De gedachtengaug van den hoogst-aangeslagene uit Noord-Holland is dus deze: de onzedelijkheid en do misdrijven vermeerderen hier te lande in groote mate; dit is toe te schrijven aan het verdooven van de „vreeze Gods"; mijne hierbij medegedeelde recepten zullen de vreeze Gods terugbrengen en derhalve de onzede lijkheid en de misdrijven doen verminderen. Nu komt het ons voor dat deze drie stellingenmet elke waar van het betoog staat of valt, volkomen onjuist zijn. De minister van justitie heeft, den beer Messchert beant woordende, de eerste stelling reeds ten eenenmale dood- gedaan door zich te beroepen op de onweder leg bare cijfers der statistieker heeft geen toeneming van mis daden plaats, de statistiek leert het tegendeel. De tweede stelling kan derhalve niet anders gelezen wor den dan aldus: waar de „vreeze Gods" bestaat, wordt minder onzedelijkheid gevonden dan elders, en daar hierbij geklaagd wordt dat de godsvrucht en godsdienst achteruit gegaan zijnzoo volgt daaruit dat er in andere, langer of korter verleden tijden, meer gods vrucht heerschte en dus minder onzedelijkheid bestond. Zich dit nu te willen wijsmaken is een illusie. Reeds van nature is de man wiens jaren klimmen een laudator temporis acti. Den grijsaard leek de zomer warmer en de winter minder onaangenaam in zijne jonge jaren dan aan het einde zijns levens; zijne belangstelling in de zaken van den tijd verflauwt en, niet meer zoekende naar de lichtzijde en naar het goede dat de tijd ge bracht heeft, vallen hem alleen de gebreken in het oog- en vindt hij do menschen minder bekwaam, slechter en vooral onzedelijker dan in „zijn tijd"; en de heer Mes- scheit van Vollenhoven, omtrent wiens leeftijd de lijst der hoogst-aangeslageneu indiscrete mededeelingen doet, ontsnapt niet aan deze wet der natuur. Geen enkel tijdvak of menschenleeftijd zelfs waaruit de getuige nissen van /tijdgenooten in geschrifte tot ons gekomen zijn, of wij vernemen er dezelfde klacht over de toe nemende onzedelijkheid, en de continuiteit dezer klacht bcwyst op zichzelf reeds dat ze niet gegrond kan zijn daarenboven leert de geschiedenis zelve, de kennis der feiten alleen, ona dat werkelijk de vroegere geslachten zoo veel zedelijker en beter niet waren dan wijmaar wel dat dezelfde fouten, ondeugden en gebreken door alle eeuwen heen in de menschelijke maatschappij aan getroffen werdennu eens overheerschte deze dan weder gene, maar het verschil bestond alleen in den vorm, niet in het wezen. Achteruitgang is er dus op dit punt niet, en wij behoeven ons niet te verdiepen in de vraag wat de reden van dien achteruitgang zou kun nen zijn. En ook de laatste stelling, dat de door den heer Messchert van Vollenhoven aanbevolen maatregelen van doen of laten der regeering meer godsvrucht of althans meer zedelijkheid zullen teweeg brengen ook hare valschheid wordt ons door de geschiedenis en door de rede geleerd. Met al die huismiddelen zijn tot in het oneindige proeven genomen, en men heeft die óf laten varen als onmachtig om het verlangde doel te bereiken, óf afgeschaft omdat ze juist eene verkeerde werking hadden. De idyllische maatschappij, die de oud-burge meester van Amsterdam zich droomt, zou alleen wel licht op het uiterlijke beter zijn dan de tegenwoordige, maar zij zou door dezelfde gebreken en ondeugden worden ontsierd als deze, en de uitwerking zou te erger zijn, naarmate zij voor den oppervlakkigen besehouwer minder in het oog vallend was. En wat de godsvrucht betreft, de medewerking van den staat in den werk kring der kerkgenootschappen want dit is de onre delijke opvatting die de heer Messchert van Vollenho ven ons van het grondwettige woord „bescherming" wil opdringen zal hoogstens een koud en levenloos formalisme teweeg brengen, doch nimmer, zooals hij het elders in zijne rede noemde, „het edele, een beter gevoel, eene zachtere gemoedsbeweging doen ontwaken". Wij zullen dit nader anntoonen. Den heer D. Jeras, chef der eerste afdeeling ter pro vinciale griffie van Zeeland, is op zijn verzoek, op de meest eervolle wijze, ontslag verleend uit zijne betrek king van ambtenaar ter genoemde griffieingaande met 1 April a., onder dankbetuiging voor de langdurige diensten aan de provincie bewezen en behoudens aan spraak op pensioen. Uit Zierikzee schrijft men ons: „Naar meu verneemt gaat de stoomboot De stad Zierikzee, varende tusschen deze gemeente en Rotter dam op 1 Februari a. in andere handen over. De heer J. de Braai, onder wiens beheer zij thans staat, heeft haar met het kantoor dier stoomboot verkocht aan eenige ingezetenen. De heer A. van. Gastel, schipper, varende op Rotterdam, zal als commissaris fungeeren. Men twijfelt niet of deze onderneming, waarbij het publiek en de handel veel belang hebben, is nu in de beste handen."

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1873 | | pagina 1