MIDDELBURGSCHE COURANT. F 11. Maandag 1873. 13 Januari. Dit blad verschijnt dagelijks met uitzondering van den Zondag, den 2tn Paascli- en Pinksterdag en een der Kerstdagen. De prijs per 3/m., franco is f 3.SO. Middelburg 11 Januari. DE 2ESTHETICA IIT DE POLITIEK. De politieke rol, die onze eerste kamer in den regel te spelen heeft is weinig belangrijk. Ontbloot van het recht van initiatief en amendement, doch alleen in het bezit van het recht van neen zeggen over een wetsontwerp, dat in de tweede kamer wellicht door tal van amendementen en sub-amendemenfen uit zijn verband is gerukt, heeft ze niet anders te doen dan af te wachten wat de andere kamer haar gelieft toe te zenden. Zonder dat het haar geoorloofd is de fijne schaaf nog eens te laten glijden over het ontvangen werk, dat niet zelden groote behoefte aan eene zoo- ^"danige nadere bewerking verraadt, wordt ze bij elk wetsontwerp geplaatst tegenover de lastige vraag of hetop de reis door de afdeelingen en de vergaderzaal der andere kamer zóo veel bedorven of zóo weinig ver beterd is, dat de eerste kamer het, zonder gevaar voor een duchtig Jiaro in den lande, zal'kunnen verwerpen. Voeg daarbij dat de discussie in de eerste kamer over elk wetsontwerp zich noodwendig tot de algemcene beschouwingen bepaalt, dan zal men kunnen toegeven dat het een onbegonnen werk is in de kamer der hoogst aangeslagenen iets nieuws te willen doen of te zeggen, en men zal het natuurlijk achten dat eene aldus samengestelde kamer gevaar loopt van te ont aarden in een registratie-kantoor der wetten. En toch kan cok onze eerste kamer, bij haar engere bevoegdheid op het eigenlijke terrein der wetgeving, hare roeping aldus opvatten, dat zij zich de achting en den eerbied van het geheele volk verwerft. Zij kan zich stellen op een hoog standpunthooger dan dat waarop de andere kamer staat, en zich voor die andere kamer, voor de regeering, voor de geheele natie ver- toonen als de waakster voor 'slands hoogste belangen, verheven boven den gewenenstrijd der politieke partijen. Dit kan de eerste kamer doenmaar doet zij het ITet zco even verschenen verslag, bevattende de alge mcene beschouwingen over de begrooting voor 1873, beschouwingen zonder wetsontwerp! kan deze vraag beantwoorden, en beantwoordt haar inderdaad, maar ontkennend. De algemeene beschouwingen over de staatsbegroo- ting zouden aan eene eerste kamer welke hare roeping naar onzen zin opvatte, eene voortreffelijke gelegenheid geven om haar oog te slaan op den geheelea toestand des lands, om te bespreken wat er in het algemeen belang behoorde gedaan te worden op wetgevend en administratief gebiedwelke eischen de vermeerdering der volkswelvaart stelde aan regeeiing en vertegen woordiging, kortom eene gelegenheid om onderling en met de ministers van gedachten te wi-sselen over den algemeenen toestand vau land en volk. En wat vin den wij nu in het verschenen verslag? Algemcene beschouwingenvoorzekerdoch geen algemeene be schouwingen over den toestand des lands, maar be schouwingen' over het ministerie. Schrap in het ver slag overal het woord eerste vóór het woord kamer door en zet er tweede voor in de plaats, en het stuk kan voor 't volgende jaar aan de overzijde van het Bin nenhof dienst doen. Evenals in de verslagen der tweede kamer vindt men ook in dat van de eerste dezelfde verbandlooze losse opmerkingen van „sommigen" en „enkelen" over het ministerie. „Men" vroeg wat de richting -van het ministerie was; „men" misprees dat het niet met een programma was opgetreden„men" geloofde niet dat het terecht een ministerie van de meer derheid genoemd kan worden; „men" hield het minis terie niet voor krachtig genoeg, en na deze algemeen heden en geloofsbelijdenissen vervalt „men" op eens in het bestrijden van een wetsontwerp dat nog nauwelijks bij de tweede kamer in behandeling is gekomen en waarschijnlijk bij de eerste kamer nimmer in behande ling komen zal het doodgeboren census-wetjeom dan met een verlanglijst van twee zegge: twee wetsontwerpen te besluiten, onder betuiging van leed wezen dat „men" niet in nadere beschouwingen kan treden omdat de begrooting eerst zoo laat in het jaar van de tweede kamer ontvangen was. "Wanneer de eerste kamer het er op gezet beeft de echo der tweede te zijn, kon ze bezwaarlijk een ander verslag in het licht gezonden hebben. Zij vervalt hier precies in dezelfde fouten, waaraan haar politieke zuster zich pleegt schuldig te maken; zij verdiept zich in wat wij de politieke aesthetiek kunnen noementerwijl naar onze meening de roeping der eerste kamer haar luide op het teirein der practische politiek roept. Cri- tiek eener vertegenwoordiging op de regeering is goed, maar wanneer er twee kamers zijn behooren zij het werk te verdeelendoen zij beide hetzelfde dan is er een te veel, of het werk wordt ten halve gedaan. En terwijl nu de critick der tweede kamer, welke het recht van amendement, van initiatief, van enquête bezit, zich van nature tot alle kleinigheden uitstrekt en alle handelingen der regeering aan de regelen der politieke aesthetiek toetst, wijst de beperkte bevoegdheid der eerste kamer op een andere soort vantcritiekwelke zich minder beeft te bekreunen om het „mooi doen", maar te zorgen heeft dat er gedaan worde. Maar wanneer de eersfco kamer nu niet anders doet dan in het zog de tweede vol gen, wanneer in die vergaderzaal niets anders wordt verhandeld dan wat reeds in het oneindige in de an dere is herhaald, wanneer dezelfde kiein-politieke be schouwingen, die onbeduidende vragen naar kracht, naar richting, naar homogeneïteit en naar alle eigen schappen die een ministerie bezit of niet bezit, vragen die geen enkele quaestic ooit" een duimbreed verder hebben gebracht noch dat immer doen zullen, in de beide kamers den boventoon voeren, dan loopt de eerste kamer gevaar al spoedig voor een overbodig rad, zoo al niet voor eene belemmeringin de staatsmachine te worden aangezien en het gezag en den invloed bij de natie en bij de regeering te verbeurenwaarop haar hoog standpunt haar aanspraak geeft. Een mi nister moet niet tegenover de eerste kamer dezelfde reticentiën, dezelfde finesses en dezelfde kunstgrepen kunnen aanwenden, die aan den overkant van het Binnenhof niet zelden in praktijk worden gebracht om eene wet te redden, een twijfelachtigen maatregel te maskeeren of eene begrooting er door te halen. In de eerste kamer moet ernstig gewezen worden op de behoeften des lands en den minister met waardigheid zijn plicht worden aangewezen; maar hoe is dit moge lijk wanneer de eerste kamer zelve de hoogero belangen der natie ter zijde laat om ook van haren kant een lans te breken in het spiegelgevecht der alledaagsche politiek De eerste kamer klaagt in haar rapport opnieuw en met evenveel recht als vroeger dat bij haar de begrootingswetten zoo laat inkomen, als ook dat zij vaak beoordeelen of althans onderzoeken moet zon der dat de „gedrukte stukken" voltallig in de handen der leden waren. Niet in de geheimenissen der ofncieele drukkerij ingewijd, kunnen wij niet beoordeelen of deze laatste klacht volkomen gegrond is, maar wij merken daaromtrent alleen op dat do kamerdie alleen over de wetsontwerpen en bloc te oordeelen henft, daartoe niet zoo in alle kleinigheden cn détails behoeft in te dringen als wanneer zij het recht van amendement bezat. Maar dat de eerste kamer de begrootingswetten te laat ontvangt is geheel wnar. Dat de schuld daar van bij de tweede kamer ligt weet iedereeD. Niet zoozeer aan de regeling der werkzaamheden, ofschoon daardoor het bezwaar veel verkleind zou kunnen wor den, maar meer aan de wijze van behandeling der begrootingswetten, welke de tweede kamer zich eigen gemaakt heeft en die door de invoering van de nieuwe wijze van werken eer verergerd dan verbeterd schijnt. Maar dat de loquaeiteit der tweede kamer dan haar deftige zuster afschrikke; zij boude zich ook om deze reden nauwkeurig en zorgvuldig op haar eigen pad, en dale van haar hooger standpunt van waakster voor de constitutie en voor de belangen des lands niet af om het slechte voorbeeld te volgen en bovendienmeer nog dan de andere kamer deed, den geregelden gang van zaken in gevaar te brengen. De gisteren avond alhier gehouden zesde jaarlijksche algemeene vergadering van de Middelburgsche afdeeling der Schippersvereeniging Schuttevaer werd door den voorzitter, den heer If. J. Domenie, met een hartelijke toespraak geopend. Uit deze toespraak en niet minder uit het later door den secretaiis uitgebracht verslag bleek, dat de Vereeniging in het algemeen en de Mid delburgsche afdeeling in het bijzonder in het afgeloo- pen jaar weder veel in het belang van handel en scheepvaart hebben verricht. liet ledental der afdee ling is tot ongeveer 300 vermeerderd. Verschillende gedurende de vergadering ontvangen telegrammen van elders wonende leden getuigden van den goeden geest die onderling heerscht. De rekening en verantwoording van den penning- roeester over 1871 werd zonder aanmerking goedge keurd. Enkele klachten van sommige leden zullen een punt van nader onderzoek uitmaken. De gemaakte opmer kingen gaven geen aanleiding tot eenig bepaald be sluit. De bezwaren tegen het reglement van politie voor het kanaal door Walcheren, door de afdeeling reeds bij adres aan de regeering kenbaar gemaakt, werden ter loops ter sprake gebracht, doch op voorstel des voorzitters is besloten dezo zaak verder te laten rusten totdat de zitting van de eerste kamer der staten- generaal zal geëindigd zijn. Den heer Domenie werd ten slotte namens de leden der afdeeling een fraai ziiveren inktstel met inscriptie ten geschenke aangeboden als blijk van achting en waardeering zijner verdiensfen als voorzitter. In warme bewoordingen betuigde genoemde heer daarvoor zijne erkentelijkheid. De arrondissements-rechtbank te Goes heeft de vol gende aanbevelingslijst opgemaakt voor do vacantebe- trekking van kantonrechter te Heinkenszandinr. Slingc- landt, kantonrechter te Kortgene, mr. van Voorst Vader, grifiier bij het kantongerecht te Heinkenszand, en rar. de Jonge van Eliemeet, griffier bij het kantongerecht te Körtgene. De Staats-courant van heden bevat de wetten van 29 en 31 December 1872 tot wijziging van de hoofd stukken II, Vlli en V der staatsbegrooting voor het dienstjaar 1871; tot regeling der bestemming van het onuitgekeerd gebleven gedeelte der bijdragen van Ne- derlaudsch-Indië aan de middelen tot dekking van 's rijks uitgaven over de diensten 1868 en 1869 en van het batig slot der algemeene rekening wegens de staats- outvangsten en Uitgaven over den dienst 1S69, en tot wijziging van de begrooting van Nederlandsch-Indië voor het dienstjaar 1872 (hoofdstuk I. Uitgaven in Nederland. Hoofdstuk I. Middelen en inkomsten in Nederland). Dezer dagen deelde de Nieuwe Rotterdamsche courant mede, dat de inrichting ter verzameling, bewerking en afvoer van de vuilnis te Groningen nauwkeurig was onderzocht door een gedelegeerde uit Eerliju. Zij ver klaart daar thans te kunnen bijvoegen, dat in hetver- loopen jaar de inrichting mede is opgenomen en nauw keurig nagegaan door deskundigen nit Oldenburg, Bremen, Bohemen en Rusland. De bezoekers waren ten deele bouwkundigenten deele geneeskundigen of oecono- men. De opbrengst der vuilnis te Groningen is over 1872 grooter geweest dan ooit te voren, en heeft nage noeg f 90,000 bedragen, waarvan ongeveer de helft zuiver voordeel. Omstreeks f 2.50 per persoon en per jaar opbrengst van wat anders verloren gaat

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1873 | | pagina 1