MIDDELBURGSCHE C O U R A N T. F 7. 1873. öfPEr - J|g|| Woensdag 8 Januari. Dit blad verschijnt dagelijks met uitzondering van den Zondag, den 2cn Paaseh- en Pinksterdag en een tier Kerstdagen. IDe prijs per 3/mfranco is 3.50. Middelburg 7 J a n u a r i. BILLIJKE BELASTINGEN. III. Veel valt bij het gezegde niet meer te voegen. Wij bewegen ons niet buiten den kring onzer directe belas tingen, omdat het ons niet te doen is eene kritiek van ons belastingstelsel te geveD, maar aan te toonen dat dezelfde grieven die met zooveel misbaar tegen de in komstenbelasting worden aangevoerd, in tven groote zoo niet grooter mate bestaan tegen de belastingen dio wij sinds jaar en dag, zij 'tal niet met graagte dan toch met zekere gelatenheid, betalen. Wij lijden de „ontzet ting van den eigendom", wij onderwerpen ons aan zeer veel „inquisitoriaals", wij ondervinden maar al te vaak de „onzedelijke werking" onzer belastingwetgeving in eigen gemoedkortom wij hebben met al die bezwaren tegen de inkomstenbelasting kennisgemaakt, jaren lang; bet eenige wat wij van de inkomstenbelasting niet kennen zijn de groote voordeelen welke ze aanbiedt, de elasticiteit, de, althans in verhouding met onze bestaande belastingen, gelijkmatige druk, de gelegenheid om uit de lands middelen sommige door do weten schap en de publieke opinie-veroordeelde of door den Joop des tijds onhoudbaar geworden heffingen te doen vervallen. Maar een bestaande belasting is in veler oogen altces beter dan een nieuwede traagheid van de menschelijke natuur, het eigenbelang van velen werkt op dit gebied even krachtig tegen als overal elders. Maar, vraagt men wellicht, wanneer alleen de vrees voor het onbekende op den bodera der oppositie tegen bet invoeren eener inkomstenbelasting in Nederland ligt, hoe dan de oppositie tegen die belasting te verkla ren in Engeland, waar ze sedert jaren in werking is? Wij beginnen met tegen deze vraag eene exceptie op te werpen. Zij die in die oppositie in Engeland een gereed argument vinden om eene zooveel oppositie wek kende belasting in Nederland niet in te voeren, zien over bet hoofd de zeer groote oppositie die hier te lande tegen de patentbelasting en tegen sommige accijn- sen bestaat. Toen men tegenover een wetsontwerp stond waarbij de opheffing werd voorgesteld van sommige tot zeer veelen gegronde oppositie aanleiding gevende belastingen en tot invoering als aequivalent dier in Engeland zooveel oppositie wekkende inkomstenbelas ting, vond men met niet zeer veel logica in de oppositie in het vreemde land, welke men niet beoor- deelen kon of althans niet beoordeeld bleek te hebben, een argument om niet in te voeren, terwijl men in de alom als gegrond erkende oppositie in eigen land geen reden vond om af te schaffen. Wat beteekent in dit geval de gestelde vraag? Wij maken ons echter met deze exceptie niet van de vraag af. Maar wie zich op eene oppositie beroept, moet haar kunnen beoordeelen, en wanneer metfgelieft kennis te nemen van de argumenten der anti-income-tax- leaguers in Engeland, dan zal men spoedig inzien hoe weinig het beroep op Engeland beduidt. In de eerste plaats neme men den financieelen toestand van Engeland in aanmerking. Daar kent men geen tekort zooals bij ons, maar een batig slot; voor 1873 zullen de middelen, na alle uitgaven voor 's lands dienst te hebben gedekt, na de aanzienlijke som wegens schadevergoeding der Ala- bama-vorderingen aan de Vereenigde staten te hebben afgedaannog ruim 1^ millioen ponden sterling overschot leveren. Houdt men nu in het oog dat dit vermoede lijk overschot en de aan de Vereenigde staten uit te keeren som bij elkander ongeveer hetzelfde bedrag tellen als de opbrengst van den income-tax,- dan begint men de beweging tot afschaffing dier belasting met een geheel ander oog te beschouwen. Men stelt zich op dit standpunt: er wordt te veel belasting betaald, er zal dus eene belasting afgeschaft kunnen wordenmen schafte dan de inkomstenbelasting af, wier opbrengst men na genoeg missen kan en wier afschaffing voor de geheele natie nuttig zal zijn omdat zij en een beter bewijs voor den gelijkmatigen druk en voor de billijkheid van den income-tax ware niet gemakkelijk te vinden algemeen den druk dier belasting gevoelt. En welke bezwaren worden dan eigenlijk tegen de belasting aangevoerd tot staving van den eisch tot afschaffing? De „gedeeltelijke ontheffing van den eigendom" is een groot woord dat wij gerust ter zijde kunnen la ten en datzooals we reeds zagenmeer voor dan tegen den income-tax pleit. Maar de andere bezwaren, die voornamelijk schedule D, de inkomsten van arbeid, handel en nijverheid rakenzijn de volgende: het inquisitoriale karakter der wet, het geven van opening van zaken aan commission voor den aanslag, onder welke leden misschien de concurrenten van den belas tingschuldige zija, en de onbillijkheid der veelvuldig voorkomende ambtshalve aanslagen, terwijl men hier ten slotte bijvoegt dat de belasting alleen om in tij de- lijken nood te voorzien behoort te worden geheven en werkelijk met geen ander doel ingevoerd is. Deze bezwaren, in onderling verband beschouwd, raken meer de wet betreffende de inkomstenbelasting dan die belasting zelve; zij kunnen, indien ze gegrond zijn, voor een groot gedeelte weggenomen worden met be houd der belasting. Wanneer men de geschiedenis van den income-tax in Engeland nagaat, kan men gereedelijk de gegrondheid der klachten aannemen. Die belasting werd werkelijk ingevoerd om in een tijdelijken nood te voorzien, als een oorlogsbelasting; dat tijdelijk karak ter bracht mede dat men niet zoo ijverig naar het waarborgen van de belangen der belastingschuldigen zocht als men bij eene vaste regeling van het belas tingstelsel zou hebben gedaan, en dat zelfde tijdelijke karakter hield ook de verbetering van de verordenin gen betreffende de belasting tegen. Den daartoe gebe- zigden aandrang beantwoordde men voortdurend met de opmerking dat, daar de income-tax toch zoodra de toestand der schatkist het toeliet zou worden afgeschaft, het den tijd env der moeite niet waard was de wijze van invordering te gaan herzien. Maar wanneer men, toen het bleek dat de income-tax feitelijk een blijvend en zeer nuttig element van het Engelsche belastingstel sel geworden was, de op dat stuk bestaande verorde ningen hadde herzien, dan valt het niet te betwijfelen of do oppositie tegen de belastiug hadde nooit zulk een omvang verkregen en van eene anfi-income-tax-league zou er geen sprake zijn geweest. De bezwaren der Engelscben raken den vorm, bet wezen niet, en kun nen door wijziging van den vorm worden voorkomen; maar de oppositie in Nederland tegen het patentrecht en tegen het geheele samenstelsel onzer belastingen raken vooral het wezen der belastingenen kunnen, blijkens de ondervinding, niet door wijziging van deze of gene wet worden uit den weg geruimd. Twee klassen onzer bevolking het is reeds dui zendmaal gezegd genieten vrijdom van belastingen, de couponknippers en de landbouwers. Zij mogen hun quotum betalen aan de schatkist langs den indirecten weg der accijnsheffing, maar ook handelaars en industrieelen betalen dat even goed; de couponknipper betaalt echter geene belasting voor de inkomsten-die hij geniet, de landbouwer noch patent voor zijn zeer vooideelig en winstgevend bedrijf, noch zelfs een billijk deel van de personeele belasting. Reeds in 1852 word er eene eerste poging gedaan om die schreeuwende onbillijkheid weg te nemen de eerste kamer verwierp het wetsont werp van den minister van Bosse tot heffing eener be lasting op de renten; tien jaren later stelde de heer Bctz bij zijne nieuwe wet op het personeel de wegne ming der tweede onbillijkheid voor de tweede katner stemde af. Maar deze tegenwerking nam de bestaande onbillijkheid niet weg en dc door den heer Betz verder aangebrachte wijzigingen iu het belastingstelsel hadden meer eene economische dan eene sociale waarde, daar zij natuurlijk aan die onbillijkheid niet konden tornen. Een derde, meer ingrijpende poging om die onbillijk heid moedig onder de oogen te ziendie van den heer Blussé, op het voetspoor _van zijn voorganger van Bo?3e, mislukte opnieuw. Ook thans blijft dus de groote onbillijkheid bestaan, en met haar de dringende noodzakelijkheid van herstel. De nieuwe minister van financiën schijnt niet zeer ge negen de zaak aan te vattende tweede kamer heeft van haren onwil doen blijken. Geen gunstig vooruit zicht voor hen die verbetering hopen Maar er is een lichtpunt; de voorstanders eener verbe tering van het belastingwezen hebben een krachtigen bondgenoot in den toestand van de schatkist. De bodem is reeds in 'tgezisht, alle potjes zijn leeg, en weldra staan wij voor de onvermijdelijke noodzakelijkheid van verbooging d:r belastingen. En bij die gelegenheid moet de schromelijke onbillijkheid worden weggeno men en het zal geschieden Do Staats-courant van heden bevat do wetten van den 30cu December 1872, houdende bekrachtiging van provinciale belastingen in Noord-Brabant, Utrecht en Friesland. Mea schrijft uit Borsselen van 4 Januari jl. het vol gende aan de Cfoessche courant. „In vele dagbladen A7ond ik het bericht opgenomen, dat er aan onzen polder eene belangrijke oeverafschui- ving had plaats gehad. Ik acht mij gelukkig u te kunnen mededeelen, dat wij tot heden voor zulk eene ramp zijn bewaard gebleven, en tevens, dat dit gerucht waarschijnlijk zijn oorsprong te danken heeft aan de verkeerde voorstellingen, welke men zich vormt van de grondboringendie tegenwoordig aan den polder plaats hebben, en die alleen geschieden met het doel, om nauwkeurig bekend te worden met de grondlagen, waaruit de zeedijk bestaat, teneinde, door die kennis voorgelicht, den oever zoodanig en op zulk eene wijze te versterken, dat hij bestand blijft tegen de aanvallen van dien nimmer rustenden vijand, den stroom. „Tot bevestiging van bet bovenstaande, diene het volgende: „In eene naburige gemeente'liep het gerucht, dat men te Borsselen bezig was den dijk te doorboren, op dezelfde wijze, als men een gat in eene plank maakt, zoodat weldra eene doorbraak te' wachten was. Men verhaalde zelfs, dat er waren, die, als voorzorgsmaat regel hunne goederen naar den zolder brachten. Aan den waterbouwkundigen ambtenaar bij dien polder deed iemand dc vraag, of het ienein, waarop zijn huis stondnog al hoog lag. „Nu is het wel waardat genoemde grondboringen geene zeer gunstige resultaten hebben opgeleverddaar de onderste grondlagen van den dijk uit zand bestaan; maar het is ook waar, dat er nog gegronde hoop be staatevenwel niet zonder groote uitgaven, om den oever zoodanig te versterken, dat men in de naaste toekomst neg voor geene oeverafschuiving of doorbraak behoeft te vreezen." Bij beschikking van den minister van financiën is be paald dat de navolgende ambtenaren bij de administra tie der posterijen hunne functiën zullen uitoefenen als volgtte wetende commies 3e klasse M. Mouw ten kantore van den inspecteur der posterijen te 'sGraven- hage; de surnumerair W. F. Ilarmsen ten postkantore te Amsterdam. Uit den Ilaag schrijft men ons: „In navolging van den door de warmte gchiuderden jongman die aan zijn meisje per post scriptam vergeving verzocht omdat hij haar, in de hemdsmouwen zittende, een minnebrief schreef, zou ik u ook bijna moeten schrij ven: „neem 't mij niet kwalijk dat ik u schrijf met een geladen revolver op tafel." Wij verkeeren hier in dat kalme 's Gravenhagc compleet in staat van beleg. Ordi- naris- en extra-ordinaris dienders doorkruisen de straten, zelfs die waar men met die heeren tot nogtoe maar eene zeer enl/ernte JreundschaJt onderhieldburgemeestei s dwalen in den nacht-, gelukkig van inspecteurs van politie vergezeld, laDgs de straten rond; kerels van verdacht uiterlijk worden door S'. Hermandad opnach-

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1873 | | pagina 1