6uitmlanö.
STATEN-GENERAAL.
TWEEDE KAMER.
Zitting van Woensdag 11 December.
{Nader verslag.)
Bij de voortzetting van het debat over hoofdstuk VIII
(oorlog) der staatsbegrooting voor 1873, was het tevens
voortzetting der klachten over den onvoldoenden toe
stand van ons krijgswezen en verzet tegen de aanvraag
om een hoog bedrag voor defensiewerken, zonder dat
de kamer eenige zekerheid had gekregen, dat er reeds
een definitief en volledig plan voor het militair regee-
ringsbeleid was vastgesteld. De heer Lenting maakte
zich het eerst tot tolk dezer zienswijze. Had er al
lang onzekerheid en onbestemdheid in het defensiewezen
bestaan, nu wist men zelfs nog niet of er een grond
voor de algemeen noodzakelijk geoordeelde hervorming
was gelegd. Men stond wel voor een opnieuw ver
hoogde begrooting, nu van 17 millioen, maar wat de
verbetering der zaak betreft, is men nog geen stap nader
gekomen. De oorlogsuitgaven zijn dikwijls improduc
tieve uitgaven genoemd, maar dit karakter verkrijgen zij
alleen wanneer zij gedaan worden voor onnoodige zaken
dat dit nu niet het geval is, daaromtrent bezit de
kamer geenerlei waarborg, zoolang de regeering haar
niet met een bepaald plan heeft bekend gemaakt. Tot
hiertoe was al wat op het militair terrein werd gedaan
een werk van Penelope. En ook ten opzichte van
dezen minister, ofschoon eene gewaardeerde specialiteit
in het vak der fortificatiën, is men in de meeste onze
kerheid blijven verkeeren.
Van hetzelfde gevoelen was de heer de Roo van Al-
derwerelt, die uit de geschiedenis der laatste jaren
aantoondedat de betrekking van minister van oorlog
hier te lande al geruimen tijd het karakter eener sine
cure had gedragen. Daaraan hadden alleen schuldde
liberalen, die er altijd maar alleen op uit waren om de
begrootingen zoo laag mogelijk te maken; en de anti
liberalen, die zonder karigheid de aangevraagde gelden
toestonden, maar zonder onderzoek naar de resultaten,
welke daarvan verkregen werden. Nadat eindelijk de
mobilisatie in 1870 aan den dag had gebracht wat de
specialiteiten sedert jaren hadden verzekerd, had het
derde ministerie-Thorbecke den moed en de verdienste
met de oude traditiën omtrent het lage eindcijfer te
breken. Maar het is afgetreden zonder het geneesmid
del voor de kwaal te hebben aangewezen. Met die
erfenis is bet tegenwoordig kabinet opgetreden. Het
had dus bij zijne aanvaarding der regeeringstaak een
militair programma moeten hebben. Welk dat is en of
het bestaatdaaromtrent heeft men echter nog geen
zekerheid verkregen. Deze minister verkeerde overigens
in een ander geval dan zijne voorgangers. Die wilden
geene wettelijke regeling zij wilden geen vast stelsel
en konden er zich alzoo toe bepalen hier en daar eene
greep te doen. Maar de tegenwoordige minister heeft
zich tot wettelijke regeling bereid verklaard en moet
dus op die wettelijke regeling niet vooruitloopen. Al
de ontvangen toezeggingen omtrent afschaffing van
plaatsvervanging en dergelijke zijn slechts halve en
sukkelige maatregelen. Als de liberale partij dat aan
neemt, dan geeft zij voedsel aan het niet ongegrond
verwijt, dat zij wel weet af te breken, maar niet op te
bouwen. Ten slotte gaf de heer de Roo dan ook te
kennen, dat hij alleen onder deze voorwaarde zijne stem
voor de begrooting kon geven, wanneer de regeering
verklaarde het statu quo te zullen handhaven totdat zij
haar militair programma zou hebben bekend gemaakt.
Dat men het stelsel der regeeriug behoorde te kennen
alvorens op deze begrooting zelfs 3 millioen voor bui
tengewone uitgaven aan defensiewerken goed te keuren,
betoogden daarna ook nog de heeren Wintgens, van
Houten, Kappeyne en van Naamen. Eerstgenoemde
drong er daarbij vooral op aan dat men bij de ontwik
keling van het militair programma niet zooveel moest
vragen aan den minister van oorlog, maar aan de
regeeiing in haar geheel, opdat ditmaal nu ook eens
gebroken mocht worden met de traditie van vorige
kabinetten om den minister van oorlog alléén los te
laten.
Ook de heeren van Houten en Kappeijne noemden de
militaire quaestie eene zaak van het kabinet. De eerste
stelde daarbij op den voorgrond, dat het was opgetre
den als een kabinet der meerderheid, maar vongde er
tevens bijdat zijne militaire voorstellen daarom geens
zins met de wenschen van die meerderheid zijn overeen
te brengen. Het kabinet verschuift zelfs de wettelijke
regeling; maar ook omtrent alle onderdeelen, waarom
trent deze begrooting inzicht van zaken geeft, worden
al de wenschen verzaakt, welke, gelijk hij punt voor
punt aantoondesedert jaren door de liberale partij zijn
uitgesproken. De conclusie, welke hij daaruit trok,
was dat de liberale partij op militair gebied wel begin
selen heeft, maar tot nogtoe niet in staat is geweest
ze toe te passen. Nu wordt het eindelijk eens tijd eerlijk
te zeggen wat men wil. Het best zou hij het daarom
achten als de begrootiag met overgroote meerderheid
werd verworpen, maar omdat hij dit niet waarschijnlijk
acht zal het eenige overblijvende middel zijn, haar op
al de aangewezen punten te amendeeren; en wordt ze
dan zoo besnoeid aangenomen, dan vertrouwt hij dat
daarin een wenk voor de regeering gelegen'zal zijn
om verder voort te gaan op den weg, dien de meerder
heid haar op die wijze zal hebben aangewezen.
De heer Kappeijne gaf den minister den raad den
post voor buitengewone geniewerken terug te nemen.
Gebeurt dit niet, dan zou hij zich verplicht zien bij
amendement het voorstel daartoe te doen. Want vóór
alles moest er een vast stelsel worden aangenomen. Al
zag hij ook in den politieken toestand van Europa een
genoegzame waarborg dat wij geen aanvallenden oorlog
te vreezen haddenook tot handhaving onzer neutrali
teit moesten wij bij voorkomende gelegenheden instaat
zijn. Daartoe moet het noodige gedaan worden. Of het
met of zonder wettelijke regeling zal geschieden, dat
is hem onverschillig; maar men moet eerst weten hoe
de minister het doen wil, voordat men zijne goedkeu
ring hecht aan voordrachtentengevolge waarvan nieuwe
lasten op de natie worden gelegd.
De heer Blussé verklaarde zich hoofdzakelijk tegen
deze begrooting op grond van een financieel bezwaar.
Den post voor buitengewone vestingwerken wil hij niet
uit de gewone middelen bestrijden omdat daardoor alle
uitzichten op afschaffing van belastingeno. a. van den
accijns op de zeepzouden verloren gaan. Deze spreker
verdedigde voorts de vorige regeering tegen het verwijt
van den heer Wintgens, dat zij in de uitvoering van
haar militair programma zou zijn te kort geschoten.
De eenige verdediger van de regeeringsvoorstellen in
deze zitting was de heer Storm van 's Gravesande,
die op den voorgrond stelde, dat de toezeggingvan de
indiening der vestingwet volstrekt geen reden was ge
weest om den post voor buitengewone vestingwerken
van deze begrooting af te laten. Al ware dat ontwerp
ook ingekomendaarom was het toch nog in lang geen
wet geworden. Het was alzoo beter, dat de minister
eene aanvrage voor buitengewone werken had gedaan.
Dan kon er tenminste al dadelijk iets gedaan worden.
Hiermee wordt overigens niet op de vestingwet vooruit-
geloopen, want over de détails zal de vertegenwoordi
ging daarbij toch niet te vorderen hebben. Er moet
een einde aan den stilstand komen. Door afstemming
dezer buitengewone uitgavenzal men dat doel zeker
niet bereiken; want dan zou deze minister weder moeten
optreden. Eet moet zelfs als eene regeeringszaak be
schouwd wordenwaarbij het geheele kabinet betrok
ken is. De heer Storm beantwoordde daarop de ver
schillende sprekers, die vóór hem het woord gevoerd
haddenwat nog tot een persoonlijk incident met den
heer van Sijpesteijn aanleiding gaf, die zich door eene
gebezigde uitdrukking beleedigd gevoelde, en doorzijn
antwoord weder de gevoeligheid van den heer Storm
opwekte.
Deze besprak nog kortelijk de quaestie-Janssen. Hij
kon wel niet verklaren, dat de minister in zijne hande
ling te dien opzichte gelukkig was geweest, maar hij
moest dan toch zijne verbazing te kennen geven, dat
vroeger, toen de heer Stieltjes ook niet eervol ontsla
gen was, daarover hier geen woord was gerept, terwijl
nu ieder zich het harnas aantroknu het een man
gold van wien het leger zich gelukkig mag achten
ontslagen te zijn.
Deze opmerking weerhield echter den heer de Lange
niet nogmaals een woord ten believe van den ontslagen
kapitein in het midden te brengen. Na de door den
minister aangewende doch mislukte poging aan welke
mislukking hij den heer Janssen zeiven niet onschuldig
achtte, zag hij de onmogelijkheid in hem opnieuw eene
landsbetrekking aan te bieden. Maar de kamer heeft
toch eenmaal beslist dat hem ongelijk is aangedaan.
Het kan dus hierbij niet blijven. Zoolang er niets ge
daan is blijft dat onrecht bestaan. Hij meent dat het
middel, waarvan gebruik kan gemaakt worden, is het
toekennen eener geldelijke schadeloosstelling. Hij be
veelt den minister aan daarvoor een post op deze be
grooting te brengen. Mocht de minister het zelf niet
doen, dan zal hij het bij amendement voorstellen.
De heer van Loon besprak de zaak zijdelings, door
te betoogen dat de wettelijke bepalingen omtrent de
raden van onderzoek, waarvan z. i. in de zaak Janssen
is afgeweken, herziening behoeven.
Aan het slot der beraadslaging was de minister van
oorlog aan het woordmaar de beraadslaging werd ver
daagd wegens het vergevorderd uur.
Nogtans volgde nog een vrij iangduiig en warm
debat.
De heer Heemskerk vroeg namelijk inlichting omtrent
het besluit der centrale afdeeling aangaande het onder
zoek in de sectiën van het census-outwerp. De voor
zitter antwoordde dat zij besloten had dat onderzoek
niet meer in deze winterzitting te doen plaats hebben-
De heer Heemskerk stelde daarop voor het onderzoek
nog wel vóór het aanstaand reces te doen plaats hebben
Dit voorstel werd bestreden door de heeren 's Jacob,
Storm, Blussé, Bredius, van der Linden en Rutgers en
verdedigd door de heeren Kappeijnevan Voorthuyzen,
van Kerkwijk en van Houten. De argumenten er tegen
waren dat men nu te zeer te midden der beslommering
van het begrootingsdebat verkeerde om dit ontwerp
met kalmte en nauwgezetheid te overwegen; dat ook
nog van de pas overgelegde stukken inzage moest ge
nomen worden; dat de zaak vooral ook daarom rijpe
overweging vereischte omdat kamer-ontbinding onaf
scheidelijk van het wetsontwerp wezen zou. Deze laat
ste meening waren de heeren Blussé en Rutgers toege
daan door den heer van der Linden werd zij bestreden.
De heer van Houten had, voor hij zich verklaarde,van
de regeering inlichting gevraagd omtrent haar verlangen
ten deze, en van den minister van koloniën ten ant
woord bekomen, dat de regeering er niet tegen was
het onderzoek reeds nu te doen plaats hebben.
Het voorstel van den heer Heemskei k werd aange
nomen met 46 tegen 21 stemmen.
Tegen stemden de heeren: 's Jacob, van der Linden,
Idzerda, Dam, van Akerlaken, van Eek, Brouwer,
Sandburg, Gevers, de Roo, de Jong, Bredius, Storm,
Wybenga, Westerhoff, Dumbar, Blussé, Kien, van
Naamen Rutgers en de voorzitter.
Zitting van Donderdag 12 December.
Per telegraaf,
De behandeling van hoofdstuk VIII (oorlog) der
staatsbegrooting voor 1873 is gevorderd tot afdeeling 17,
buitengewone uitgaven.
De minister van oorlog, die heden aan het woord
was, heeft wetsontwerpen aangekondigd tot afschaffing
der plaatsvervanging, tot herziening der militie, tot
reorganisatie der schutterijtot verbetering van de bevor
dering en pensioneering van de officieren der landmacht.
Hij beeft te kennen gegeven, dat hij van zijn voornemen
tot slechting der vestingwerken te Deventer en in het
Vuchterkamp afziet tot na de beslissing over de ves
tingwet, doch de post voor buitengewone uitgaven op
zijn begrooting handhaaft.
De minister van justitie heeft verklaard, dat het
ministerie de zaak der defensie als eene regeeringszaak
beschouwt.
Een amendement van den heer de Lange, strekkende
om aan den heer Janssen eene toelage van f 1600 toe
te kennen, is verworpen met 53 tegen 21 stemmen.
GEMEENTERAAD VAN" ZIERIKZEE,
Zitting van Woensdag 11 December.
Voorzitter de heer W, van Citters. Tegenwoordig
11 leden.
In de eerste plaats geschiedt mededeeling van een
brief van den heer van Dongenhoudende bericht, dat
hij wegens vergevorderden leeftijd zijn ontslag neemt
als lid van den raad. Op voorstel van den heer Fokker
wordt besloten te verklaren dat de raad dit besluit
met leedwezen heeft vernomen, wegens de vele ver
diensten van den heer van Dongen gedurende een lange
reeks van jaren ook als lid van den raad.
Tot lid der commissie van toezicht over het middel
baar onderwijs wordt met algemeene stemmen herbe
noemd de heer dr. J. K. deBruijne; tot lid der plaatselijke
schoolcommissie de beer dr. II. M. de Bruijne de Neve
Moll; tot lid van het burgerlijk armbestuur de heer
J, G. de Kater en tot boekhouder van het burgerlijk
armbestuur de heer F. W. Loewer.
Op een verzoek van het bestuur der stads brei- en
naaischool, om terug te komen op het raadsbesluit van
14 September jl., waarbij zijn verzoek om verhooging
van de gemeente-toelage, "is afgewezen, wordt op voor
stel van burgemeester en wethouders gunstig beschikt
tot het maximum eener toelage van f 525.
Wordt medegedeeld een schrijven betreffende een plan
van eene provinciale landbouwschool, met adres der
commissie van toezicht op het middelbaar onderwijs,
waarvan de behandeling is aangehouden tot eene vol
gende vergadering, terwijl de stukken voor de leden
ter inzage zijn gelegd.
Wordt besloten om een zoogenaamden paardentrap
te maken aan de Nieuwehaven ten behoeve der spoor
boot alsmede tot het doen wegnemen van 58paalstompen
uit de Oudehaven.
Op een verzoekschrift van mejufvrouw Jonk tot remissie
van den hoofdelijken omslag wegens vertrek naar elders
wordt gunstig beschikt en mitsdien voor 7 maanden
remissie verleend tot een bedrag van f 5.64£.
ALGEMEEN OVERZICHT.
Dagelijks blijkt meer en meer wat men van die hoog
geroemde conciliatie tusschen Thiers en de rechterzijde
te gelooven heeft. Een telegram van een particulier
correspondent van 1'In dépendance beige, gisterenja vond
te 7 uren uit Versailles verzonden, bericht dat decom-
missie-Dufaure gisteren in haar derde zitting besloten
heeft de regeling der ministerieele verantwoordelijkheid
het eerst in behandeling te nemen en in verband daar
mede Thiers uit te noodigen morgen (Vrijdag) hare
bijeenkomst bij te wonen. Of de president der republiek
aan die uitnoodiging gehoor zal geven? Het is moeilijk
te zeggen, maar wat hij ook moge beslissen, de onbe
schaamdheid der rechterzijde is verregaande. Vóór
14 dagen was Thiers verplicht tegenover de commissie-
de Kerdrel dezelfde quaestie te bestrijden en mocht hij
in de openbare zitting van 29 November zijne meening
zien zegevieren, thans, nu de commissie, tengevolge van
dit votum benoemd, hare werkzaamheden aanvangt, ver
zoekt deze met een onverstoorbaar sang-froid den presi
dent opnieuw de behandeling der quaestie te komen
bijwonen, welke de kamer bij hoofdelijke stemming
ecarteerde. En dit geschiedt alles ondanks de wijzigin
gen, welke Thiers ten gerieve van de rechterzijde in
zijn ministerie bracht. De benoeming van den heer de
Goulard als minister van binnenlandsche zaken en de ver
wijdering van den heer Calmon uit hetzelfde ministerie
worden althans als concessiën aan de monarchalen be
schouwd. Of dezen echter veel daarbij winnen, is weder
een andere vraag; wij gelooven niet dat Thiers in het
binnenlandsch bestuur plotseling een ander systeem zal
invoeren dan hij tot dusverre volgde. Doch dit alles
rechtvaardigt de onbeschaamdheid der rechterzijde niet.
Zijn de monarchalen niet voldaan over het nieuwe
ministerie en hoe kon dit ook anders bij de weten
schap dat hoe meer men hun toegeeft, zij steeds des
te meer eischen? ook de linkerzijde is daarmede
niet tevreden. Wel hebben alle fractiën besloten de
politiek van Thiers te blijven steunen, maar de treurige
loop, dien de crisis misschien ook wel door Thiers'
bekende balanceerpolitiek neemt, doet haar meer
en meer de ontbinding dezer kamer als noodzakelijk
beschouwen. L'Union républicaine heeft, zooals be
kend is, steeds aan de geheele ontbinding vastgehou
den; de gematigde linkerzijde heeft zich gisteren
in beginsel daarmede vereenigd en besloten het peti
tionnement ten gunste daarvan in de hand te werken,
zonder daarom de gedeeltelijke vernieuwing der kamer
uit te sluitenzoo er kans bestaat dit te verkrijgen.
Het linker-centrum zal morgen een voorstel betrekkelijk