waarvoor hem de Belgische regeering een minimum van
ontvangst waarborgt van 750,000 francs gedurende de
acht eerste jaren en van 700,000 francs gedurende de
zeven verdere jaren der concessie. Behalve den duur
der reizen bepaalt de overeenkomst dat in die stoom
vaartlijnen alleen gebezigd mogen worden stoomschepen
van de beste constructie, welke met de beste vreemde
pakketbooten kunnen wedijveren, en van minstens 4000
tonnen laadruimte voor de lijn op Chili en van minstens
2000 voor de lijn op Buenos-Ayres en Rio- Janeiro. Reder t
1868 exploiteerde dezelfde concessie een geregelden
stoomvaartdienst tusschen Antwerpen en de havens van
Brazilië en de Argentijnsclie republiektegen een sub
sidie van 250,000 francs uit de Belgische schatkist.
Eergisteren avond hield een kerkdienaar van het
couvent des Rëcoltes een zeer vertrouwelijk gesprek met
de dame zijns harten op de Quai Saint Michel te Brussel.
De plaats was niet gunstig gekozenaan den kant van
het water en achter de depots van baksteen, die men
daar langs de geheele kaai vindt. Toen de straatjon
gens het paartje bemerkten kropen zij achter de stapels
steenen, om, „den kleinen pater" waar te nemen. Een
agent van politie voegde zich weldra bij hen en toen de
dame den vertegenwoordiger der openbare macht op
merkte maakte zij onverwachts eene beweging, waardoor
de koster een pas achterwaarts maakte, in het water
viel en vrij belangrijk gewond werd. Toen hij met veel
moeite was gered, werd hij naar het hospitaal gebracht,
terwijl zijn belle naar het bureau van politie werd geleid.
In 1823 werd zekere Felice Leone, van Triest voor
eene som van 500,000 francs schuldeischer van de
regeering van Tunis, terwijl hem voor den tijd van
twee jaren, waarna het kapitaal met de renten zoude wor
den afgelost, 24 percent rente werd toegezegd. Toen na
twee jaren de regeering niet kon en ook niet wilde
betalen werd de schuldbekentenis voor vijf jaren ver
lengd, weder met 24 percent rentebetaling, terwijl men
tevens overeenkwam, dat zoolang de schuld niet werd
afgelost de interessen zouden worden gekapitaliseerd.
Dat ging zoo eenige jaren voort, totdat Leone einde
lijk aan kapitaal en renten eene som van 14 millioen
francs te vorderen had. Toen werd door den bey
van Tunis en zijn minister aan Leone een nieuwe schuld
bekentenis gegevenwaarbij zij de schuld erkennen en
zich verbinden de rente ad 24 percent steeds te ka-
pitaliseeren en in rekening te zullen brengen. Intusschen
kreeg Leone noooit een centime van zijn geldhoe dik
wijls hij ook betaling vorderde. Na zijn dood hebben
zijne erfgenamen de zaak in handen van een rechts
geleerde gegevenen thans wordt door de Oostenrijksche
regeering de eisch tot betaling ondersteund, echter
slechts tot een bedrag van 14 millioen, overeenkomstig
de laatste schuldbekentenis, zonder de sedert verloopen
rente mede te rekenen.
The Daily telegraph meldt, dat de brand te Boston
belangrijke gegevens heeft verschaft omtrent den tegen
stand die verschillende steensoorten aan het vuur bieden.
De groothandelaars te Boston waren trotsch op hun
magazijnen en pakhuizen van graniet en juist deze
steensoort, die men gewoonlijk als het zinnebeeld van
hardheid noemt, bezwijkt het eerst voor de kracht van
het vuur. Naarmate de vlammen toenamen viel het
spoediger in gruis. Het marmer daarentegen, dat een
veel zachtere zelfstandigheid is, heeft de vuurproef veel
beter doorstaan, doch het best heeft de baksteen weer
stand geboden.
Voor eenigen tijd heeft de burgemeester te Haan
in Pruisen den bijenhouders aldaar verboden honig te
verkoopen, daar bij onderzoek gebleken was, dat deze
vergiftigd was door arsenik, afkomstig van de aldaar
zich bevindende fabriek van arsenicum houdende verf
stoffen. Thans heeft hij de bewoners van verscheidene
buurtschappen en gehuchten ook verboden hunne groenten,
melk, vee, honig enz. te verkoopen en hen zelf tegen
het gebruik er van gewaarschuwd, daar bijna alies
vergiftigd is. Menschen en vee zijn daar ziek en moeten
onder geneeskundige behandeling komen. De fabriek
is thans gerechtelijk gesloten.
Volgens de Müncher Siiddeutsche Post heeft Adèle
Spitzeder in ernstigen graad typhus gekregen; andere
berichten melden, dat zij reeds de sacr.vi nten der
stervenden heeft ontvangen', terwijl nog n ire verze
keren dat zij reeds dood is. De laatste gebeurtenissen
zullen misschien haar zenuwgestel hebben geschokt.
Uit Lucern wordt gemeld, dat men bij het gra
ven van een grooten kelder tot de ontdekking is gekomen,
dat op de plaats waar thans Lucern staat en de schoonste
gebouwen verrijzen vroeger niets dan gletschers bestonden
en steeds winter heerschte. Toen de bovengrond ver
wijderd was vond men verscheidene erratische blokken,
die volgens onderzoek door natuurkundigen van den
St. Gothard afkomstig zijn, terwijl de afgronden die
men heeft gevonden, en waarvan de diepte nog niet
bekend is, in het tijdperk der gletschers zijn ontstaan.
Op den spoorweg tusschen Orleans en Rouaan is
eene poging aangewend om een trein te doen derailleeren
door een zwaren steen op de rails te leggen. Toeval
lig is de aanslag ontdekt; een handspoorwagentje met
dienstpersoneel passeerde het traject en kwam met
zoo 'n kracht tegen den steen aandat het met de
drie personen die er op zaten midden op de baan slin
gerde.
Te FTersonville, in Noord-Carolinazou zooals
men in den New-York Herald leest den 26cn October
zekere Martin Baynard, tot de doodstraf veroordeeld
wegens medeplichtigheid aan een vierdubbelen moord,
worden opgehangen. Een aanzienlijke menschenmassa
had zich verzameld om hot schouwspel bij te wonen
maar zij werd teleurgesteld, want toen het oogenblik
aanbrak waarop de delinquent op het schavot zou worden
gebracht was hij nergens te vinden. Het schijnt dat
het aan zijne vrouw des avonds te voren vergund was
gewordenharen man in zijn kerker in de laatste levens
uren gezelschap te houden. Tegen 6 uren des morgens
van den dag waarop het vonnis zou voltrokken worden
geleidde haar de gevangenbewaardernaar hij geloofde,
door de buitenpoort van de gevangenisterwijl zij haar
hand dicht voor de oogen had gedrukt, en met een
zakdoek voor den mond hartverscheurend schreide. Diep
voorover gebogen en van smart jammerende, zag men haar
zich door de menigte verwijderen, die eerbiedig overal bij
haar voorbijgaan uitweek. Te 8 uren bracht de gevangen
bewaarder nog steeds diep geroerd door hare smart, een
uit de meest uitgezochte lekkernijen bestaand ontbijt in
de cel van den veroordeelde. Toen hij de ijzeren deur
opende, deed zich een tooneel op, dat hem een kouden
schrik op het lijf joeg. In een hoek der cel liep jufvrouw
Baynard zeer kalmin ochtendgewaad op en neer.
De gevangenbewaarder viel het ontbijt uit de handen,
toen hij in sprakelooze verbazing dat tooneel aanschouwde.
De vrouw, naderbij komende, zeide: „komaan, daar
Martin weg is, zou het niet kwaad zijn als ik het ontbijt
maar gebruiktezij begon daarop zonder dralen het eten
van den grond op te rapen. Baynard was werkelijk ont
komen en had zich reeds door de vlucht aan alle ver
volging onttrokken. De sheriff doorzocht met zijne
gewapende macht de omstreken, verscheidene mijlen in het
rond, maar kon geen spoor van den vluchteling ontdekken.
THERMOMETERSTAND.
29 Nov. 'sav. 11 u. 46 gr.
30 's morg. 7 u. 49 gr.'smidd. 1 u. 52 gr. 's av. 6 u. 50 gr.
STATEET-GEHERA AL.
TWEEDE KAMER.
Zitting van "Vrijdag 29 Slovemfcer.
{Nader verslag.)
In deze zitting zijn de beraadslagingen voortgezet
over de conclusie van het rapport der commissie be
trekkelijk de dispensatie van de academische-examens enz.,
benevens de nieuwe conclusie, door den heer Gratama
voorgedragen.
De heer C. van Nispen bestreed het betoog van den
heer Godefroi, omtient het verschil tusschen eene ge
wone koninklijke beschikking en een algemeenen maat
regel van inwendig bestuur. Naar zijn raeening heeft
de kroon het recht om van elk besluit, door haar ge
nomen, dispensatie te verleenen, zonder dat daartoe
eenig- voorafgaand voorbehoud noodig is. Omtrent de
zaak zelve schaarde hij zich aan de zijde van hen, die
een klassieke opleiding noodig achten.
De heer Roinbach daarentegen meende, dat vooral
voor de exacte wetenschappen en speciaal voor den
student in de medicijnen en in de wis-en natuurkunde,
de studie der oude talennaar de hedendaagsche eischeu,
op den achtergrond behoorde te staan. De wettig
heid der dispensation werd door hem betwist, maar hij
viel de verschillende ministers daarover niet hard, om
dat die overtredingen haar verschooning vinden in de
billijkheid, de noodzakelijheid en de kracht der ge
woonte.
De heer van Loon meende, dat de periodieke
quaestie, een beginsel omvattende dat niet terloops kan
worden uitgemaakt, niet op den voorgrond moest staan;
dat de doelmatigheid der verleende dispensatie het
hoofdpunt was en dat daaromtrent uit de nota van den
heer Thorbecke bleek hoe de verschillende ministers
in deze geheel hebben gehandeld naar willekeur, naar
individueele genegenheid of meerdere of mindere liefheb
berij voor klassieke studiën. Men sprak van de be
staande usance. Maar men bevond zich hier weder in
een geval waarin de antecedenten zoodanige kracht
krijgen, dat zij langzamerhand in de zeden en gewoon
ten des volks indringen, zoodat uit dien hoofde het
vraagstuk der regeling van het hooger onderwijs voor
de wetgevende macht wordt gepraejudicieerd. De wet
gevende macht behoorde eerst haar gevoelen uit te
spreken; in welken zin dit zon luiden, moest afgewacht
worden. Wilde de minister inmiddels, vóórdat een
nieuwe wet op het hooger onderwijs kan worden inge
diend, een partieele regeling voordragen waarbij vaste
regelen voor zekere dispensatiën zouden worden gesteld,
niemand zou dit beletten.
De heer Jolles oordeelde evenzeer dat de quaestie
der klassieke opleiding eerst bij de regeling van het
hooger onderwijs behoorde te worden uitgemaakt. Wat
het reehtspunt betreft, schaarde hij zich aan de zijde
van dsn heer Godefroi met opzicht tot diens betoog,
dat van een maatregel van inwendig bestuur slechts
bij zoodanigeu maatregel kan afgeweken worden. Aange
nomen, dat de regeling van 1815 wettig kan geacht wor
den, was dit ook hier het geval. Intusschen hebben
verschillende opvolgende legeeringen den gestelden
rechtsregel overschreden. De heer Thorbecke sprak
van eene traditiedie hij reeds in 1862 en later in 1871
had gevonden. Hij stelde derhalve voor in de conclu
sie te constateeren dat de dispensatiën sedert vele
jaren niet ongewoon waren.
De heer van der Linden verklaarde tot de minder
heid in de commissie te behooren. Hij verdedigde de
bevoegdheid van den koning om een koninklijk besluit
door een strijdig besluit te veranderen en ontheffing te
verleenen van een maatregel van inwendig bestuur. Hij
deed uitkomen, dat de kamer, stilzwijgend berustende
in de besluiten van 1850 en 1853, dit zelve heeft er
kend. Intusschen, de behandeling der periodieke quaes
tie leidde tot niets, want besliste men haar in tegen-
overgestelden zin, dan zijn ook al de gewone beslui
ten, die het besluit van 1815 hebben gewijzigd, onwettig
en zouden zij moeten afgeschaft worden. Kan dat
nadat de tegenwoordige toestand 20 jaar heeft bestaan
En als menwat de zaak zelve betreft, er op lette boe
uit de cijfers blijkt, dat in die 20 jaren gemiddeld 3
dispensaties per jaar voor iedere academie zijn verleend,
is er dan zulk een groot belang bijware het niet onbillijk
on onverstandig op den bestaan den toestand terug "te
komen'? Yan praejudicieerende antecedenten kon men
niet spreken, want de wetgever bleef volkomen vrij.
Hem binden de dispensatiën niet, die alleen de publieke
opinie in zekere richting kunnen leiden.
De heer van Eek betoogde dat het besluit van 1815
niet verbindend was. Het was een maatregel, die „naar
buiten werkte" (zooals het souverein besluit van 1813
bedoelt) en toch niet was afgekondigd, en het regelt een
onderwerpdat de grondwet van 1814 als een zaak van
wetgevenden aard aan de wetgevende macht opdroeg.
Derhalve was het besluit van 1815 en waren al de daaruit
voortgevloeide besluiten onwettig.
De minister van binnenlandsche zaken begon met de
mededeeling, dat hij sedert zijn optreden dispensatie
had verleend aan 11 personen, waarvan 3 het eind
examen aan de hoogere burgerschool hadden afgelegd,
terwijl de overige acht een meer gevorderden leeftijd
hadden bereikt of zekeren stand in de maatschappij
hadden ingenomen. De minister heeft dus bewezen niet
te oordeelen de toekomstige regeling van het hooger
onderwijs te praejudiceeren door de dispensatie. Met
betrekking tot het reehtspunt was de minister het eens
met hen, dat een maatregel van inwendig bestuur op
een wetstitel moet berusten en niet dan door gelijken
maatregel daarvan kan worden afgeweken. Maar dat
karakter had het besluit van 1815 niet, want het is
niet afgekondigd en ten onrechte kende men daaraan
dus zeker prestige van legale kracht toe. Voor 't overige
verdedigde de minister de dispensatiënniet als beginsel,
maar als onvermijdelijk in het overgangstijdperk, waarin
het gemis, meer' en meer, van het verband tusschen
het middelbaar onderwijs en de gymnasia, ze noodig
maakte. In dien toestand mochten de deuren der aca
demiën niet worden gesloten voor een formaliteit, voor
uit nemend aan de hoogere burgerscholen of aan de
polytechnische school ontwikkelde jongelieden.
Daarna verdedigde de heer Jonckbloet het rapport
der commissie. Het reehtspunt had zij ter zijde gelaten,
omdat de beslissing daarover toch niet ongedaan kon
maken wat sedert 20 jaren is gebeurd. De bedoeling
van het besluit van 1815 was klassiek litteraire oplei
ding voor allen. En nu strekt het rapport om te waar
schuwen tegen den voortgang op den langzamerhaud
ingeslagen weg om niet meer in zeer enkele speciaie
gevallen, maar om aan geheele categoriën van personen
vrijstelling te verleenen, waardoor de wetgevende macht,
aan wie de eindbeslissing over de inrichting van het
hooger onderwijs moet blijven, van lieverlede voor een
Jail accompli wordt geplaatst. Beteugelde men dit, dan
zou ook de prikkel des te grooter zijn voor de spoedige
regeling van het hooger onderwijs. Wanneer de commissie
daarop niet opzettelijk heeft aangedrongendan was 't
omdat zij, haar rapport opmakende, stond tegenover den
heer Thorbecke, die herhaaldelijk verklaard had met
ijver te arbeiden aan een wet op het hooger onderwijs.
In den aanvang zijner rede beantwoordde de heer
Jonckbloet de openlijke of bedekte beschuldiging, dooi
den heer Gratama Donderdag uitgesproken omtrent de
reden der oppositie in zake van de dispensatieomtrent
het cheval de batailledat men daarvan tegen den heer
Thorbecke heeft gemaakt en omtrent de beweegredenen,
die de hoogleeraren hadden geleid. Hij verweet den
heer Gratama gemis aao betamelijkheid in plaats van
rondheid, blinden hartstocht in zijn eerbied voor Thor
becke. De beschuldiging van agitatie tegen dien staats
man wierp hij, wat zijn persoon betreftmet verachting
van zich af, maar hij beklaagde den mandie zich in
zulk eene belangrijke zaak niet kan voorstellen, dat
men zich verheft boven persoonlijkheden. De hoogleeraren
te Groningen handelen naar plichtbesef en niet om gel
delijke belangen; zij bleven hun eed getrouwen onwaar
was 't, dat tijdens de heer Jonckbloet professor was,
bespottelijk lage eischen zouden zijn gesteld hetgeen
dan zou geweest zijn om wat dertig guldens meer in
den zak te steken. Uit eerbied voor de vergadering
zou hij de qualifieatie niet geven aan de insinuatie van
den heer Gratama te dien aanzien.
De heer Gratama antwoordde dat hij niemand per
soonlijk eenige bedoeling tot agitatie heeft willen toe
schrijven maar dat de dispensatie-quaestie gemaakt
werd tot een middel van oppositie tegen den grooten
staatsman. Die tegenstand was onedel tegenover den
staatsman, die als 't ware geprest was geworden de
regeertaak te aanvaarden, terwijl hij verklaarde dat
deze zijn salto morlale was. Zij, die gezien hebben hoe
hij zijn zwak lichaam naar de vergaderzaal sleepte en
poogde de natuur te overwinnen moesten het onedel
vinden wegens een nietige dispensatie-quaestie den man
te kwellen, wiens dagen geteld waren. De heer Gra
tama had niemand genoemd. Mocht hij daarom van den
heer Jonckbloet zeggen: qui s'excuse s'accuse? En was
hier niet toepasselijk: qui se fueke a tort. Zoolang hij
zich zou herinneren een gezegde van den heer Jonck