MIDDELBURGSCHE COURANT. F 284. 1872. Vrijdag 29 November. Dit blad verschijnt dagelijks met uitzondering van den Zondag, den 2eH Paasei- en Pinksterdag en een der Kerstdagen. De prijs per 3/m.franco ie f 3.50. Middelburg 28 November. VRIJE ARBEIDERS VOOR SURINAME. In eene dagblad-correspondentie uit Paramaribo lazen wij dezer dagen het bericht dat de planters in Suriname zóo ingenomen waren met de koninklijke besluiten van '10 September betrekkelijk de immigratie, dat zij er reeds aan dachten een adres van dankbetuiging aan de Nederlandsche regeering te zenden, nog voordat hun de tekst dier besluiten bekend was. In éen opzicht zijn wij gelukkiger dan de Surinaamsche planters, dat wij bekend zijn met den inhoud der besluiten, die in de Staats-courant van 17 September opgenomen zijn; in een ander opzicht zijo wij minder gelukkig dan onze landgenooten in het Westen, dat wij in die besluiten niet zooveel reden tot dankbaarheid zien. Een natuur lijk gevolg van het verschillend standpunt dat wij innemen van het Westen gezien bespeurt men alleen de lichtzijde der immigratie, aan onze zijde vallen daaren tegen diepe en lange schaduwen in het oog. Doch, om de nieuwe immigratie-besluiten niet te ver geten de laatste tot nogtoe van eene lange reeks, die sedert 1863 uitgevaardigd werd daarbij werden, de krachtens de wet van 1866 uit'de schatkist toe te kennen premiën voor den aanvoer van immigranten verhoogd tot 200 percent van het oorspronkelijk vastge stelde bedrag, nadat dit reeds vroeger met een derde ver hoogd was geworden. Volgens de. nieuwe besluiten zal de staat betalen voor een volwassen arbeider uit China/" 250, voor eene Chineesche vrouw 200, voor een gehuwd paar 500, voor elk kind, naar gelang van leeftijd f 70 of 100.Vroeger bedroegen die premiën respectievelijk 125, 100, /"200, ƒ3555. Voor immigranten uit Britsch- Indië worden de volgende premiën vastgesteld: voor een volwassen arbeider 200 (vroeger ƒ100), voor eene vrouw 150 (vroeger 75), voor een gehuwd paar 400 (vroeger ƒ150), voor elk kind naar gelang van leeftijd ƒ50 of 80 (vroeger ƒ25 of ƒ40). Dezelfde premiën werden bovendien uitgeloofd voor uit Nederlandsch- Indië afkomstige immigranten van Chineeschen landaard. Men weet wat immigranten heeten te zijn: vrije arbei ders, uit andere landen naar de kolonie gevoerd om daar plantage-arbeid te verrichten, doch die hunne vrijheid voor zekeren tijd onder zekere voorwaarden aan den planter hebben verpand door een onverbrekelijk con tract. Door die vrije arbeiders wil men in Suriname voorzien in het gebrek aan werkkrachten, hetwelk zich bij de volledige vrijwording der voormalige slaven na 1 Juli 1873 zal doen gevoelen. In den eersten tijd wilde men die immigranten trekken uit het overbe volkte Chineesche rijk; later vestigde men de oogen op de West-Indische eilanden, wier bevolking niet zelden door misgewas en gebrek aan voedingsmiddelen gedwongen wordt elders een heenkomen te zoeken; gedurende eene korte pooze wachtte men werkkrachten uit het midden der vrije negers in de Nederlandsche bezittingen ter kuste van Guinea; vervolgens meende men overvloed van vrije arbeiders te zullen verkrijgen uit Britsch-Indiëwaar het noorden van Hindostan de Britsch-West-Indische koloniën van koelies voorzag, liet tractaat met Engeland door den minister de Waal gesloten zou daartoe de gelegenheid geven. Tot nogtoe hebben al die bronnen van werkkrachten de verwachting teleurgesteld; noch uit China, noch van de West-Indische eilanden, noch van de kust van Guinea, noch uit Hindostan vloeiden de duizenden arbeiders toe, welke de Surinaamsche planters voor de voortzetting hunner ondernemingen zeggen te behoeven. De redenen hiervan zijn velerlei en niet alleen te zoeken in geldelijke bezwaren zooals de Nederlandsche regeering, blijkens de voortdurende verhooging der uitgeloofde premiöü, schijnt te meenen. Eene voorname oorzaak is te vinden in de denkbeelden die in Suriname ten opzichte dei- immigratie en der immigranten heerschen. Zoowel het koloniaal bestuur als de planters, ziet daar niets anders in dan eene voortzetting van den voormaligen toestand van slavernij onder een nieuwen vorm. Toen er van de opheffing der slavernij sprake was, klaagden de planters reeds dat door die opheffing het doodvonnis over alle industrieele ondernemingen in de kolonieja over de kolonie zelve, geveld zou worden, en nog op den huidigen oogenblik zien zij in de immigratie een redmiddel, eene tegemoetkoming" vaagden staat in de kosten van aanvoer van tijdelijke slaven, waardoor zij in staat worden gesteld hunne zaken gaande te houden. Getrouw aan deze zienswijze, hebben de Surinamers dan ook bij hunne koloniale verordeningen en regle menten de immigranten gelijk gesteld met de voormalige slaven, de geëmancipeerden, eh daar zij in dezen niets meer zien dan de slaven van vroegeren tijd, blijft de traditie der slavernij als regeling van den arbeid in de kolonie voortduren. Geen wonder dat het aanbod aan de vrije inboorlingen der West-Indische eilanden om op dezen voet in Suriname te komen werken weinig gevolg hadniet waarschijnlijk bovendien dat men bij dezen door verhooging van premiën slagen zal. Niet alleen in Suriname heerscht echter dit verkeerde begrip ten aanzien der immigranten; het kan gezegd worden in de plantagekoloniën het normale te zijn. In Demerary, op Martinique, in Spaansch West-Indië, in Peru zelf beschouwt men de immigranten slechts als behulp-slavenen den aanvoer van zoodanige behulp- slaven als eene zaak louter van de planters, doch niet als een maatregel welke dienen kan om de bevolking der kolonie door den invoer van nieuwe.-elementen te versterken, en hare welvaart te vermeerderen. Deze beschouwinggevoegd bij de menschenroof op groote schaal, die alle schandalen van den slavenhandel her leven deed, was de oorzaak die de onuitputtelijk ge achte bron van immigrantenChina, verstopte. De Chineesche regeering, zich ergerende over de gruwelen welke met de immigranten voor het vasteland van Amerika voor de Pransche en Britsch West-Indische koloniën voorvielen, deed in 1866 aan Frankrijk en Engeland het voorstel bij tractaat vast te stellen dat de Chineesche immigranten niet zouden mogen vervoerd wor den dan nadat ten genoege der Chineesche autoriteiten van hunne volkomen vrijwillige toetreding gebleken was, en niet dan met behoorlijk ingerichte schepen en onder strenge voorschriften van voeding en behandeling op reis; verder dat zij voor niet langer mochten con tracteeren dan voor uiterlijk vijf jaren en, na afloop daar van kosteloos naar hun land zouden teruggevoerd worden, of wel in de kolonie een stuk land in eigen dom zouden ontvangen. De beide Europeesche mogendheden weigerden zich op die grondslagen te verbinden, omdat het naleven dier voorwaarden, volgens de adviezen der koloniale autoriteiten, „de immigratie te duur zou maken", en het gevolg was dat de Chineesche regeering de immigra tie verbood. Geen Chineesche immigranten verlieten dan ook na 1866 het Hemelscbe rijk dan die werden uitgevoerd uit het Portugccsche Macao en uit het En- gelsche Hongkong, uit plaatsen dus waar de Chi neesche regeering geen gezag had uit te oefenen. En hoe die uitvoer uit Macao en Hongkong plaats had, de geschiedenis der laatste jaren levert daaromtrent de treurigste feiten, die in het licht stellen dat de immigrantenhandel en de slavenhandel alleen verschil len in naam en in herkomst en gelaatskleur der slacht offers. Men herinnere zich het gebeurde met de „Dolores Ugarte", een van Macao naar Linia bestemd immigrantenschip, hetwelk met de geheele levende la ding verbrandde nadat de bemanning de luiken dicht gespijkerd en het schip verlaten had; men denke aan hetgeen onlangs in Japan voorviel waar een ander Ame- rikaansch immigrantenschip door de Japansche autori teiten aangehouden en aan een onderzoek onderworpen werd tot groote ergernis van den gezagvoerderdie klaagde dat de discipline onder de lading toch al zoo moeilijk te handhaven viel en hij, na deze „aan matiging" der Japansche regeeringgedwongen zou zijn een twintigtal koelies, niettegenstaande hunne hooge geldswaarde, ter wille van een afschrikkend voorbeeld over boord te werpen. Deze en dergelijke staaltjes van den immigrantenhandel, zooals die onder bescherming of oogluiking van Portugal en Engeland plaats heeft, leveren een merkwaardig contrast met de deugdzame verontwaardiging der Britsche regeering en der Brit- sche natie over den slavenhandel op Afrika's oostkust en over de menschenjachten te water in de eilanden groepen van Australië. Men make zich toch geene illusiesen late zich door een wèlklinkend woord niet verleiden om eene leelijke zaak goed te keuren. De immigratiezooals men die in de West, door eigenbelang gedreven, in beginsel verlangt, zooals die blijkens de ondervinding overal in praktijk gebracht wordt is de slavenhandel, anders niet. De slaven heeten tegenwoordig „vrije arbeiders", de slavenhalers immigrantenschepen, ziedaar het onder scheid. Sedert de opheffing der slavernij is er in Su riname niets veranderdde planters zijn over het alge meen op den ouden voet voortgegaan, zij hebben zich niet laten influenceeren door de ontzaglijke sociale her vorming, die in hun land moe3t plaats hebben; zij heb ben geen pogingen aangewend om door wijziging in de uitoefening hunner industrie te gemoet te gaan aan de onvermijdelijke gevolgen der opruiming van een onna- tuurlijken en abnormalen toestand. Zij zijn blijven werken als vroeger; de geëmancipeerden vervingen in 1863 eenvoudig de slaven. Maar de geëmancipeerden honden in 1873 op naar den ouden trant beschikbaar te zijn; er moeten dus andere slaven komen die immi granten heeten; van waar zij komen doet niets af, zoo ze maar komen, zoo het status quo maar gehandhaafd kan blijven. Het gouvernement moet helpenbij do opheffing der slavernij gaf het geld voor de verloren slaven, maar nu moet het opnieuw geld geven voor iederen nieuwen slaaf: 125 of, zoo dat niet genoeg is f 200; is ook dat niet voldoende dan 250! Het Nederlandsche gouvernement voldoet aan die eischen en verhoogt de premicn op den duur. Het status quo in Suriname wordt aldus bestendigd, doch geen poging der Nederlandsche regeering is ons bekent* om het koloniaal bestuur terug te brengen tot beter inzichten aangaande den toestand der immigranten en de toekomst der kolonie. De overtuiging der Suri naamsche planters komt hierop neder: de geëmanci peerden zijn 1 Juli 1873 voor ons verloren, zij mogen dan naar de bosschen trekken of niets doen, zooals 't hun gelieft, wij trekken de hand van hen af. Wij eischen werkvolk in hunne plaats, dat wij behandelen kunnen zooals wij de geëmancipeerden behandeld heb ben. Van deze overtuiging dragen alle verordeningen op het stuk der immigranten, de blijken; de regeering schijnt niets te doen om deze overtuiging te bestrijden: zij beantwoordt de kreet: immigranten, immigranten! met voortdurende verhooging der premiën aan de planters. Bij de stellige verwachting dat echter die verhooging van premiën niet baten zal, mag de vraag gedaan worden of de drie millioen, die eens voor Suriname beschikbaar zijn gesteld, niet beter te besteden waren? Zouden die niet kunnen gebezigd worden op eene andere wijze, zoowel in het blijvend belang der kolonie als in het tijdelijk belang der planters? Wij hebben altoos weinig waarde gehecht aan het eerste artikel van het planters-credo: „na 1 Juli 1873 zal geen enkel voormalig slaaf de handen uitsteken"; trouwens, de feiten bewijzen het tegendeel, daar nu reeds vele geëmanci peerden werk-contracten hebben aangegaan welke lang over dien dag loopen. Maar zou althans een gedeelte van die 3 millioen niet kunnen strekken tot premiën voor de geëmancipeerden, die zoodanige vrij willige werk-overeenkomsten zouden aangaan, en om hun na ommekomst van den contractueelen tijd een stuk grond in eigendom af te staan? Zoodoende zal men, zonder het abnormale en nooit meer dan tijdelijke middel van invoer van werkkrachten, veel bijdragen tot de vorming eener arbeidzame en welvarende bevolking, en men zal in de behoefte der planters aan werkkrachten in zoo verre kunnen voorzien als de verplichting der regeering strekt.

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1872 | | pagina 1