Het amendement wordt desniettegenstaande onder steund. De heer van Eek verklaart, dat hij bij het reeds ge sprokene niets meer te voegen heeft. Hij verkeert nog in twijfel omtrent de zaak; twijfelen anderen niet, dan kunnen zij daarvan doen blijken door tegen zijn amen dement te stemmen. De heer Cau meent, dat het amendement van den heer van Eek vervat is in bewoordingen, waaraan moeilijk zal kunnen voldaan worden. Zijns inziens zal wel geen deskundige in staat zijn om te zeggen hoeveel voor het in orde brengen en onderhouden der oeverver dediging van den polder wordt vereischt. Bovendien acht hij het onnoodig, daar er gegevens genoeg voor handen zijn. Ook hij heeft lang getwijfeld, maar die twijfel is geweken en hij aarzelt niet zijne stem ten gunste van het verzoek van den Nieuw Neuzenpolder uit te brengen. De eenige vraag die alles afdoet is deze: wordt de Nieuw Neuzenpolder in den geest der wet te zwaar gedrukt? En als hij dan nagaat dat die polder in vijf jaren 147,299.67^, of gemiddeld per jaar 29,460 heeft opgebracht en daarmede het op brengend vermogen vergelijkt, en als hij tevens aan neemt, om niet te weinig te noemen, dat de pacht waarde wellicht 100 per hectare 's jaars zal bedragen, dan komt hij tot het resultaat dat de Nieuw Neuzenpol der in de laatste vijfjaren meer dan 65 percent van zijne inkomsten heeft opgebracht, terwijl hij bovendien nog bezwaard blijft met eene schuld van f 37,C00. Neemt men hierbij aan wat de hoofd-ingeniour van den water staat in zijn rapport heeft aangevoerd, dat de toestand der waterkeering van dien aard is dat de tegenwoordige gemiddelde uitgaaf van f 31,000 in de eerste jaren wel niet zal kunnen verminderen, dan gelooft spreker dat de Nieuw Neuzenpolder werkelijk te zwaar gedrukt is. De heer de Jonge zegt, dat hij zich bepaald heeft afgevraagd wat hij doen moest om zich goed te beraden voor den eersten stap in eene zoo gewichtige aangele genheid als deze. Naar hij meent blijkt het na de ge voerde discussie vrij duidelijk dat bij het zoeken naar factoren, deze door den heer Pompe van Meerdervoort genoemde factor het meest bij de vergadering domi neert: brengt de Nieuw Neuzenpolder genoeg op? Blijkens de gevoerde beraadslagingen, bestaat omtrent dit punt nog al meer of min belangrijk verschil van ge voelen 't geen niet kan bevreemden als men bedenkt dat het antwoord op die vraag zoozeer afhankelijk is van ieders subjectieve meening. Kon men nu vooraf reeds met de wet in de hand in dezen de, wat spreker noemen zal, officieele waar heid kennen, dan zou gewis het oordeel in deze gewich tige aangelegenheid veel gemakkelijker zijn. Doch wat is de zaak? Als men krachtens art.92 en v.v. van het reglement voor de calamiteuze polders in dit gewest, dd. 12 Juli 1871 (Provinciaal blad n°. 91) die offi cieele waarheid zoude kennen, staat men voor een fait accomplidan toch is het besluit tot calamiteus-ver- klaring reeds gevallen. Nu is het voor hen, die niet van nabij met den polder bekend zijn, eene moeilijk te be antwoorden vraag, of het voor de pachtwaarde aange geven cijfer geacht kan worden juist te zijn. Die leden zullen dus hunne stem moeten uitbrengen volgens de opinie die zij zich daaromtrent gevormd hebben uit hetgeen door dezen en genen hier gezegd is. En na al wat hij hier gehoord heeft is hij niet teruggekomen van de meening, die hij reeds koesterde in de afdeeling waarin hij zitting hadhoezeer hij zich daar, immers speciaal met het oog op de meer dan gewone moeilijk heid der beoordeeling van de zaak in quaestie, zijne hier uit te brengen stem had voorbehouden, dat er alleszins termen bestaan om den Nieuw Neuzenpolder calamiteus te verklaren. Wat overigens de quaestie van pachtwaarde en op- brengstwaarde betreft, veroorlooft spreker zich een enkel woord te zeggen, naar aanleiding van het door den heer Pompe van Meerdervoort ontwikkelde denk beeld, 'tgeen z. i. min juist was. Spreker stelt als zeker dat ei' wel degelijk zeer nauw en terugwerkend verband bestaat tusscben die genoemde waarde. Hij kan zich gemakkelijk voorstellen dat iemand grond in eenen polder bezit met een zeer groot productief vermogen, maar zóo gevaarlijk gelegen, dat de pachtwaarde daar door zeer gedrukt wordt; als men toch gevaar loopt te eeniger tijd te verdrinken, acht hij dien druk zeer na tuurlijk. Ten slotte betuigt spreker zijn leedwezen, dat de heer van Eek hem gisteren verkeerd blijkt begrepen te heb ben, toen hij de reden opgaf waarom hij stemmen zou tegen het algemeen reglement voor de polders of water schappen in Zeeland.,. Het was er verre af dat hij den heer van Eek zou beschuldigd hebben van gebrek aan ernst, want onder de ernstige leden in deze vergade ring rangschikt hij dien afgevaardigde in de eerste plaatsmaar hij heeft gezegd dat, ofschoon het amen dement van den heer van Eekde hilariteit bij zeer vele leden in de vergadering had opgewekt, het voor spreker integendeel van zoodanige vicieuse strekking was, dat het hem belette zijne stem aan het reglement te geven. De voorzitter meent er nogmaals op te moeten wijzen, dat de aanneming van het amendement van den heer van Eek alleen tot een nutteloos uitstel zou leiden. Hoezeer zijnerzyds ook volkomen den lof beamende die aan de bekwaamheden van den hoofd ingenieur van den waterstaat door verschillende leden reeds is gebracht, betwijfelt hij ten zeerste of die ambtenaar in staat zou zijn om eene volkomen juiste opgaaf der kosten eener verbeterde oeververdediging te doen. Wat de pachtwaarde betreft, merkt hij op, dat het reglement voor de calamiteuze polders of waterschappen wel voorschriften geeft omtrent de opneming der gron den, maar niet omtrent een voorafgaand onderzoek. Indien de vergadering verlangde dat zoodanige opne ming vooraf plaats had, dan zouden daartoe gelden be- hooren te worden aangewezen ter bestrijding der daaraan verbonden kosten, daar het onbillijk zou wezen die kosten te brengen ten laste van den polder, die aan zijne verplichtingen heeft voldaan. Gedeputeerde staten zou den dus eene speciale machtiging van deze vergadering behoeven, om over de noodige gelden te beschikken. De heer Snouck Murgromje acht zich verplicht met een enkel woord op te komen tegen de door den heer Pompe van Meerdervoort tegen hem ingebrachte beschuldiging, dat hij de zaak verkeerd heeft voor gesteld. Art. 6 van het reglement voor de calamiteuze polders of waterschappen zegt: „dat gedeputeerde staten de inwilliging van het verzoek om calamiteus- verklaring moeten weigeren, wanneer zij de overtuiging hebben verkregen dat de zeewering en oeververdediging gedurende de laatstverloopen jaren zijn verwaarloosd, of dat, hetzij door opzethetzij door verzuim om de uit gaven tijdig te dekken door de heffing van een redelijk dijkgeschot, de polder of het waterschap is geraakt in den ongunstigen geldelijken toestand, die aanleiding geeft tot het verzoek om calamiteus-verklaring. Dit ar tikel lezende, gelooft hij met recht te mogen zeggen dat deze vergadering het bewijs voor den grond harer wei gering van het verzoek moet leveren. De heer van Eek verklaart dat hij zijn amendement intrekt, op grond dat niemand daarover nader schijnt te willen spreken. De beraadslaging wordt alsnu gesloten en het voor stel van gedeputeerde staten tot afwijzing van bet verzoek van den Nieuw Neuzenpolder in stemming gebracht,

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1872 | | pagina 7