naar aanleiding van liet gesprokene door de heeren
Snouck Hurgronje en Moolenburgh, nog een enkel woord
in het midden. De heer Snouck Hurgronje heeft naar
sprekers oordeel de quaestie eenigszias verkeerd gesteld
en den last van het bewijs op andere personen overge
bracht dan die geroepen zijn het bewijs te leveren. Hij
heeft gezegd, dat indien gebleken was dat door den polder
voldoende gezorgd is voor zeewering en oeververdedi
ging en dat staat hier vast dat dan de calamiteus-
verklaring niet mag worden geweigerd, als niet bewezen
is dat bij ook genoeg heeft opgebracht. Dat bewijs zou
dus door deze vergadering moeten worden geleverd. Vol
gens sprekers meening echter moeten adressanten be
wijzen, dat zij genoeg hebben betaald. De last van het
bewijs rust op de belanghebbendenniet op deze verga
dering.
De heer Moolenburgh heeft verschillende argumenten
aangehaald om de quaestie van de pachtwaarde uit den
weg te ruimen. Bij het reglement op de calamiteuze
waterschappen is bepaald, wat onder opbrengst van den
grond moet worden verstaan. Maar spreker vraagtwat
naar aanleiding dier bepaling eigenlijk als pachtwaarde
te beschouwen is. Naar zijne meening staat de pacht
waarde in verhouding tot het productie-vermogen, maar
men mag niet als maatstaf nemen eene lagere pacht
waarmede deze of gene eigenaar zich om eenige reden
tevreden stelt. En toch beslist de pachtwaarde hier
alles.
Hij heeft, daar hij nog zoo kort lid van deze verga
dering isin de afdeelingen eenige inlichtingen moe
ten vragen, omtrent de regelen die vroeger bij calami-
teus-verklaring werden gevolgd. Hij heeft daaruit
vernomen dat men toen een vaste maatstaf had. De
aanvragende polder moest gedurende 1 jaar anderhalf-
maal zijn opbrengst of gedurende twee jaren den geheelen
opbrengst hebben bijgedragen. Als hij den staat, voor
komende in het rapport van gedeputeerde staten, nagaat,
is aan die voorwaarde niet voldaanzooveel is door den
Nieuw Neuzen-polder niet opgebrachtdaarom is hij van
oordeel, dat het verzoek niet kan worden toegestaan.
Het is waar, die vroegere bepaling is door de invoe
ring der nieuwe wet buiten werking gesteldmaar er j
is reeds op gewezen dat men hier eene uitspraak moet j
doen overeenkomstig zijne overtuiging en de billijkheid. 1
Dat wil hij ook. Tot maatstaf ter beoordeeling dier j
billijkheid neemt bij nu de voorwaarden, die voor cala- j
miteus-verklaring gesteld waren, toen de tegenwoordige
eigenaars in den Nieuw Neuzenpolder hunne gronden
kochten. Neemt men nu met de achterliggende polders
aan, dat de pachtwaarde bedraagt 90, ol na aftrek der
grondbelasting/ 85dat de polder, zooal8 in het rapport
van gedeputeerde staten vermeld wordt, heeft 450 hec
taren schotbaar land, dan krijgt men na aftrek dei-
grondbelasting een jaarlijksche pachtwaarde van 38,000.
Blijkt nu uit de tabel dat de polder gedurende twee
jaren sijn geheelen opbrengst heeft bygedragen? Neen!
Of gedurende een jaar anderhalfmaal den opbrengst?
NeenHet vermoeden bestaat dus dat de polder niet ge
noeg heeft bijgedragen. Adressanten moeten het bewijs
leveren, dat zij wel genoeg hebben betaald; op hen rust
de last van het bewijs. Deze vergadering zou slechts een
negatief bewijs kunnen leveren, en een negatief bewijs
is niet gemakkelijk te leveren.
Nog eene opmerking. Wanneer hij thans medegaat
met het voorstel van gedeputeerde statendan wil hij
daarmede niet zeggen, dat hij bepaald tegen eene cala-
miteus-verklaring is, maar wel vooralsnog, zoolang
de pachtwaarde niet met meerder zekerheid bekend
is. De staten hebben hier niet alleen te letten op het
belang van den aanvragenden polder, maar ook op dat
van de achterliggende polders, van de geheele provin
cie. Nog eens, naar zijne meening is de pachtwaarde
niet voldoende gebleken, om de calamiteus-verklaring
thans te kunnen uitspreken.
De heer van Eek heeft het woord gevraagd, niet
zoozeer om een advies uit te brengen, als wel om zijne
stem te motiveeren. Gisteren had hij de vergadering
onder een zeer aangenameu indruk verlaten, toen hem
door een der leden was verzekerddat hij de vergade
ring op een hellend vlak had gebracht. Hij is niet bang
voor een hellend vlakeen hellend vlak is niet gevaar
lijk, wanneer maar de noodige voorzorgen zijn genomen,
en noodzakelijk, als het de eenige weg is, die tot recht
en waarheid leidt; doch hij heeft er behoefte aan om te
verklaren dat hij bij zijn voorstel met den meesten ernst
was bezield en dat hij bij de nog te nemen beslissingen
niet minder ernstig zal zijn dan een der meest ernstige
leden van deze vergadering.
Maar juist die ernst maakt het hem zoo moeilijk zijn
stem uit te brengen over het aanhangige voorstel. Voor
iedere zaak is allicht eene meerderheid en eene minder
heid, een voor en tegende strijd daartusschen gevoelt
hij in zichzelven.
Hij ^erkent dat veel pleit voor het verzoek van
den Nieuw Neuzenpolder. Die polder verkeert in een
ongunstigen toestanden spreker hecht veel waarde
aan de voorstelling die door den Nieuw Neuzenpolder
vau den stand van zaken wordt gegeven, omdat, wanneer
hij calamiteus wordt verklaardzijn toestand aanvan
kelijk niet gunstiger wordt.
Hetgeen door de achterliggende polders wordt be
weerd, moet nauwer nagezien wordenomdat de cala
miteus-verklaring deze geldelijk drukt, zonder veel
meer veiligheid aan te bieden.
Hij heeft twee bezwaren; het cijfer, hetwelk door den
hoofd-ingenieur tot verbetering en onderhoud van de
werken van den polder wordt noodig geacht, is nog
niet met zekerheid bekend.
Wat betreft de vraag of door den polder voldoende in
de kosten is bijgedragen, gelooft hij dat eene taxatie zou
noodig zijn om daarover te beslissen. Hij heeft een veel
hooger cijfer in het hoofd dan hier is genoemd, en wan
neer de polders in klassen werden verdeeld zou het hem
niet verwonderen zoo de Nieuw Neuzenpolder geheel
alleen in de hoogste klasse zou staan.
Eene opmerking betrekkelijk de koopwaarde der gron
den in den Nieuw Neuzenpolder. Het is hem bekend
dat vóór vier jaren aldaar eene hofstede werd verkocht,
waarvoor meer dan het dubbele werd betaald dan bij
een vorigen overgang, eenige jaren vroeger. Hij gelooft
dus dat de koopwaarde van den grond daar sterk toe
neemt.
Ten slotte verklaart bij dat de helling waarop hij staat
er hem toe leidt om met het voorstel van gedeputeerde
staten mede te gaan, tenzij men hem meer licht verschafte
door eene taxatie der gronden, en om zoo mogelijk
daartoe te geraken stelt hij een amendement voor.
De voorzitter deelt mede dat hij een amendement
van den heer van Eek heeft ontvangen, strekkende om
„een nader onderzoek in te stellen hoeveel vereischt
wordt om de verdedigingswerken in den Nieuw Neu
zenpolder in orde te brengen en te onderhouden; te
onderzoeken hoeveel de pachtwaarde bedraagt en tot
later de beslissing op het verzoek van den Nieuw Neu
zenpolder aan te houden".
De voorzitter merkt tevens op, dat ten aanzien van
quaesties als het hier geldt reglementaire bepalingen
bestaan, waarvan de staten zijns inziens niet mogen
afwijken. Gedeputeerde staten hebben in dezen gedaan
wat zij moesten doenen hij meent bij de vergadering
op eene beslissing te moeten aandringen, daar een uit
stel zeker tot eene vertraging van eenige maanden leiden
zou en het niet billijk zou zijn de verzoekers gedurende
dien tijd in onzekerheid te laten.