laag is. Dat is niet een gevolg van het geringe productie
vermogen der gronden in dien polder; integendeel dat
productie-vermogen is hoog, maar wel van den gevaar
lijken toestand waarin de gronden verkeeren. Bij de
landbouwers in den Nieuw Neuzenpolder bestaat de
vrees, dat die polder te eeniger tijd zal vloeien en dus
alles zal verloren gaan; die vrees is zelfs zoo sterk
dat sommige pachters bun vee over de dijken brengen
om te stalleD. Nu meent hij dat alleen het productiever
mogen in aanmerking moet genomen worden.
Met den vorigen speker moet hij erkennen dat zelfs,in
dien men de pachtwaarde der gronden hoog stelt,dan door
den Nieuw Neuzenpolder toch veel is opgebracht, en
hij erkent dat als de ingelanden bereid zijn zooveel
op te brengen als door eene calamiteus-verklaring zal
worden vereischt, het water dan toch wel aan de lippen
moet zijD. Maar de quaestie waarover moet worden be
slist is voor Zeeland van het hoogste belang en de staten
verkeeren in een gewichtig oogenblik. Volgens zijne
meening zal op o n b e t w i s t b a r e gronden moeten zijn ge
bleken, welke de pachtwaarde of het productie-vermogen
van een polder is,alvorens de vergadering eene uitspraak
zal kunnen doenen hij behoort tot die leden die iu de
afdeelingen hebben verklaard, dat zij daarom voor
alsnog niet de calamiteus-verklaring durven uitspreken,
maar zullen medegaan met het voorstel van gedepu
teerde staten.
De heer Fransen van de Putte erkent, dat
door de staten eene voor Zeeland zeer gewichtige be
slissing moet worden genomeD. Ook hij heeft zich twee
vragen gesteld. In de eerste plaats, heeft de polder vol
daan aan hare verplichtingen omtrent de zeewering en
oeververdedigiDgen in de tweede plaats hebben de
ingelanden een voldoend geschot betaald in verhouding
tot de pachtwaarde van den grond?
Heeft de Nieuw Neuzenpolder voldaan aan de ver
plichtingen omtrent zeewering en oeververdediging. Ilij
gelooft ja. Uit het rapport van gedeputeerde staten
blijkt, dat gedurende de laatste 30 jaren aan die ver
plichtingen voldoende is beantwoorddat is door een
geheel geslacht, en hij gelooft dat men geen langer tijd
vak behoeft te nemen. Dit punt is dus niet quaestieus.
Ter beantwoording blijft dus nog over de tweede
vraag omtrent de opbrengt van het dijkgeschot in ver
houding tot de pachtwaarde. En als men nu nagaat wat
door den hoofd-ingenieur van den waterstaat in zijn rap
port daaromtrent is medegedeeld, wat door verschillende
sprekers hier over dat punt is in het midden gebracht,
en wat door gedeputeerde staten daaromtrent is te ken
nen gegeven, dan gelooft hij niet, dat het opbrengend
vermogen van den polder zoo geheel in hetonzekereligt.
In het adres van den Nieuw Neuzenpolder van 8 No
vember leest men
„Dat ter gelijke bestrijding van de kosten der in de
laatste jaren uitgevoerde buitengewone werken,
geldleeningen zijn moeten worden aangegaanomdat de
ingelanden van den polder in de onmogelijkheid ver
keerden een hooger dijkgeschot op te brengen dan het
geen zij in die jaren betaalden.
„Dat blijkens de nog op den 8 Juli 1872 door den be
waarder der hypotheek en het kadaster te Goesaan de
adressanten verstrekte uittreksels van de perceelsgewijze
kadastrale leggers der gemeenten Neuzen en Hoekde
polder, na aftrek van water, aanwas, zij kantwe
gen, zeedijk, enz. groot is omtrent 427 hectaren, en
naar deze schotbare grootte, gedurende de laatste
twaalf jaren, gemiddeld een dijkgeschot is betaald
van f 46 per hectare of 20.50 per Gentsch gemet en ge
durende de laatste vijf jaren, gemiddeld f 70 per
hectare of f 31.20 per Gentsch gemet.
„Dat zulk een omslag minstens als een redelijk
dijkgeschot moet worden aangemerkt, vooral wanneer
men een vergelijk treft met de aanslagen van de in dit
eliatrict gelegene calaraifceuze polders Margaretha,
Kleine Huijssens en Eendracht, welke geen mindere
vruchtbaarheid hebben dan de Nieuw Neuzenpolder, en
die gemiddeld over de verschillende klassen waarin de
landen in die polders zijn verdeeld, respectievelijk aan
dijkgeschot betalen: de Margaretha f 40.10de Kleine
Huijssens f 34.80 en de Eendracht polder f 34.20 per
hectare."
Dit noemt spreker een vast punt van uitgang bij
de berekening der uitgaven waartoe de polder Nieuw
Neuzen in staat is, vooral als men die vergelijkt met den
Eendrachtpolder. En hiermede meent hij, dat ook het
tweede punt voldoende is opgehelderd.
Wanneer men heeft een uitgewerkt rapport van den
hoofd-ingenieur van den waterstaat met de opgaaf en
raming der werken eene verklaring van gedeputeerde
staten dat voldoende voor de werken van zeewering en
oeververdediging is bijgedragen, eene opgaaf van het
geen door den polder aan geschot is betaald, en men kan
op die gegevens geene uitspraak doen, dan vraagt hij,
wanneer zal dan een polder calamiteus moeten wor
den verklaard. Bij de vaststelling van het reglement
op de calamiteuze polders heeft men gezegd, dat de voor
waarden zoo bezwarend zijn, dat wel nooit een polder
calamiteus-verklaring zal vragen, en nu zich zulk een
geval voordoet waarin aan al de eischen wordt voldaan
zal men de calamiteus-verklaring niet uitspreken. Wat
hem betreft hij zal gerust medegaan met het voorstel van
den heer Mathon.
De heer ülathon acht zich verplicht enkele opmer
kingen van den heer van Citters te wederleggen. De heer
van Citters heeft gezegd, indien in het rapport van den
hoofd-ingenieur maar bepaald werd opgegeven w e 1 k e
werken noodig zijn, dan is zijn eerbied voor de techni
sche kennis van dien ambtenaar wel zoo groot om zich
volkomen daarbij neer te leggen. Spreker wijst den heer
van Citters op de volgende periode op pagina 12 van het
verslag van den hoofd-ingenieur: „Hoewel het rijksbe-
slag niet bepaald ondoelmatig is, kost het toch te veel
aan jaarlijksch onderhoud, dan dat het is aan te bevelen,
Eene voorziening van sommige dijksbeloopen met eene
meer duurzame verdediging zou ik voor dezen polder
nuttig achten. De kosten van eersten aanleg zijn echter
te groot, dan dat de directie van den vrij en polder van
Nieuw Neuzen aan zoodanige verbetering de hand zou
kunnen slaan."
Daarin wijst dus de hoofd-ingenienr bepaald aan
wat noodig is. Het geldt de quaestie der oeverver
dediging een quaestie die voor den Nieuw
Neuzenpolder domineert, en de hoofd-ingenieur ver
klaart pertinent dat de kosten om daarin te voor
zien voorden vrijen polder te zwaar zijn. Wat zal
nu het gevolg zijn als die werken niet worden tot stand-
gebracht. Dat misschien te eeniger tijd een doorbraak
zal ontstaan en de polder zal vloeien en dan zal de hoofd
ingenieur zeggenik heb u gewaarschuwd.
De heer van Citters gelooft dat de heer Mathon in
zijne opvatting van de meening van den hoofd-ingenieur
faalt. Spreker leest in het rapport„Hoewel het rijsbe-
slag niet bepaald ondoelmatig is." Het is dus volgens
den hoofd-ingenieur niet bepaald ondoelmatighoewel
verbetering nuttig is te achten. Maar dat houdt vol
strekt niet in dat de polder zal drijven als het beslag niet
wordt verbeterd. Er is hier volstrekt geene urgentie.
Men kan verbetering aanbrengenmaar dat doet men
altijd als men daartoe ruimte van fondsen heeftdat doet
spreker ook altijd als het hem gelegen komt. Maar er is
geen gevaar dat de polder zal drijven als geene verbe
tering wordt aangebracht en dns is er geene urgentie.
De heer Moolenburgh heeft gezegd, dat het oude
reglement hier niet meer van toepassing is en dat is vol-