hoogte eene quaestie van persoonlijke overtuiging geldt
doch eene overtuiging, die gevestigd wordt naar aanlei
ding van gegevens en rapporten en met inachtname
van de wet; gaarne zal hij de redenen opgeven voor zijne
overtuiging om niet met het voorstel van gedeputeerde
staten, maar wel met den heer Mathon mede te gaan.
Hij heeft zich niet ontveinsd dat het hier een gewich
tige beslissing is. Men heeft de vrees geopperd dat men
door calamiteus-verklaring van den Nieuw Neuzenpol-
der een antecedent zou scheppen, waarop andere pol
ders zich zouden kunnen beroepen, maar hij herinnert
ook aan de reeds gemaakte opmerking dat ieder verzoek
van calamiteus-verklaring op zich zelve staat. In rechten
heeft men een gezegde„Het recht is in elke zaak af-
-zonderlijk gelegen", en zoo kan men ook iederen polder
die zich later op liet antecedent van den Nieuw Neuzen-
polder mocht beroepen voorwerpen: „Ieder verzoek
moet afzonderlijk worden beoordeeld."
Bij de vaststelling van het reglement op de calamiteuze
polders hebben de staten van Zeeland zich losgemaakt van
vroegere toestanden en men kan zich niet meer beroepen
op het oude reglement, hoewel dat nog voor een ge
deelte in werking is. Thans heeft men te doen met de
wet van 1870 en met het reglement op de calamiteuze
polders of waterschappen. Bij de vaststelling van dat
reglement is men uitgegaan van het beginseldat de
calamiteus-verklaring zooveel mogelijk moet worden
moeilijk gemaakt, om te bevorderen dat men in Zeeland
eenmaal tot een gezonden toestand mocht geraken en
er geen calamiteuze polders meer mochten gevonden
worden. Hij weet wel, dat men hem bij vorige gelegen
heden, als hij sprak over de verwezenlijking van dat
denkbeeld, te gemoet voerde, dat dit eene chimère was,
doch hij voor zich blijft dien toestand niettemin beschou
wen als den normalen, naar welken behoort te worden ge
streefd; intusschen hebben die beschouwingen niets ge
meen met de thans aanhangige quaestie.
In art. 4 der wet is bepaald dat na de calamiteus-ver
klaring door den polder in de vijf eerste jaren de volle
opbrengst moet worden betaald voor zeewering en oever
verdediging en in de volgende jaren de helft dier op
brengst met eene verhooging, indien noodig, van vijf
percent. Hij herinnert zich nog dat toen hij vroeger
een amendement heeft voorgesteld, dat een polder eerst
dan hulp van anderen zon kunnen vragen indien hij de
helft van zijn opbrengst voor zijn waterkeeringen had
uitgegeven, dat voorstel toen een storm van veront
waardigingen opwekte, doch indien nu het voorstel
van gedeputeerde staten mocht worden aangenomen zal
men den polder veel meer dan de helft van zijn opbrengst
laten betalen. Nu zegt men wel, de Nieuw Neuzenpolder
is nog niet calamitens, maar moet dan een polder eerst
geheel te gronde zijn gegaan alvorens hij calamiteus
wordt verklaard; dan is er geen polder meer en dan baat
ook geene calamiteus-verklaring meer.
Volgens zyne opvatting moet een polder calamiteus
worden verklaard, als het blijkt, dat in de laatste jaren
de zeeweringen oeververdediging niet zijn verwaarloosd
en een voldoend dijkgeschot is geheven. En nu vraagt
hijheeft de Nieuw Neuzenpolder het recht ver
beurd om naar die gunst te dingen De heer Mathon
heeft op zoo uitstekende gronden het tegendeel betoogd
dat hij daaromtrent niets meer behoeft aan te voeren.
Hij wijst op eene periode in het verslag van gedeputeerde
staten, waaruit blijkt dat in de adviezen door gedepu
teerde staten aan het bestuur van den Nieuw Neuzen
polder omtrent de uit te voeren werken gegeven niet
altijd die vastheid van overtuiging heeft bestaan die
wenschelijk is, terwijl hij uit dat verslag meent te mogen
opmakendat althans in de laatste jaren de Nieuw
Neuzenpolder aan alle verplichtingen omtrent de zeewe
ringen en oeverdediging heeft voldaan.
Wat nu betreft het opgebrachte dijkgeschot, daar
omtrent verschilt hij met den heer van Citters van gevoe
len als deze meent dat de opbrengst niet hoog genoeg
is geweest. Hij wil aannemendat de berekening der
pachtwaarde op f 65 te laag isdocli met een achter-
liggenden polder wil hij aannemen dat de pachtwaarde
in den Nieuw Neuzenpolder 90 bedraagt. Hij is zelfs
nog verder gegaan en heeft eene berekening gemaakt
waarbij hij de pachtwaarde op f 100 heeft gesteld. Hij
krijgt dan voor de opbrengst van den polder een bedrag
van 44,000en als hij dan overeenkomstig het gevoe
len van den hoofd-ingenieur van den waterstaat in Zee
land aanneemt, dat in de eerste jaren 31,500 voor werken
van zeewering en oeververdediging moet worden opge
bracht, dan komt hij tot de overtuiging dat de polder
te zwaar wordt gedrukt en daarom zal hij gaarne
medewerken tot de calamiteus-verklaring van den Nieuw
Neuzen-polder, indien door den heer Mathon een amen
dement in dien zin op het voorstel van gedeputeerde
staten wordt ingediend.
De voorzitter merkt op, dat het volgens zijue mee
ning niet noodig is om een bepaald amendement voor te
stellen, omdat wanneer het voorstel van gedeputeerde
staten mocht worden verworpen, het verzoek van den
Nieuw Neuzenpolder zal worden ingewilligd.
De heer Pompe van Meerdervoort erkent dat
hij nog nooit over eene zaak zoolang in twijfel heeft ver
keert als over deze. Door de vorige sprekers is herhaal
delijk gewezen op het gewicht der zaak en op de finan-
cieele gevolgen der calamiteus-verklaring. Die hnan-
cieele gevolgen mogen zwaar wegenze wegen bij hem
niet het zwaarst; hij vraagt: wat eischen de wettelijke
bepalingen om calamiteus verklaard te kunnen worden?
Die bepalingen stellen twee voorwaarden: 1°. dat in do
laatste jaren het noodige is gedaan voor zeewering en
oeververdediging2°. dat een redelijk dijkgeschot werd
opgebracht.
Over het eerste punt bestaat in deze vergadering geen
verschil van gevoelen; ook het verslag van gedeputeerde
staten is op dat punt overtuigend.
Als tweede vraag blyft dus over: heeft de polder een
redelijk geschot opgebracht, en bij de overweging daar
van heeft hy nog niet de overtuiging kunnen verkrijgen,
dat de polder recht heeft op calamiteus-verklaring. Bij
het onderzoek van die vraag komt bij hem in de eerste
plaats de geschiedenis van den polder in aanmerking.
In het eerste octrooi tot bedijking van dien polder in
1816 aan de Sociëteit Blémont gegeven, werden de gron
den in den Nieuw Neuzenpolder zóo gevaarlijk geacht,
dat uitdrukkelijk werd bepaald, dat de sociëteit in geen
geval eenige hulp zou kuunen vorderen of reclameeren,
tot vinding van de kosten welke de defensie barer zee
weringen zal vereischen. Bij den lateren verkoop is die
bepaling wel vervallen, doch de volgende eigenaren
wisten toen voor hoe gevaarlijk die gronden werden ge
houden en zij zullen daarop bij de regeling van hunne
koopprijzen wel hebben gerekend. Het koopen van die
gronden was das eene „speculatie" en dit is de eerste
factor tot beantwoording der vraag of de Nieuw Neuzen
polder ecu voldoend geschot heeft opgebracht.
De tweede factor is, de waarde van den gronden
deze factor ontbreekt hem tot nog toe. Toch moet die
vraag beantwoord wordenwelke is de pachtwaarde of
liever het productie-vermogen van de gronden in den
Nieuw Neuzenpolder. En waar het zulke gewichtige be
langen geldtmeent hij dat onbetwistbaar zal moeten
blijken welke de pachtwaarde is, alvorens eene uitspraak
te kunnen doen.
Hij heeft zooeven gehoorddat de pachtwaarde f 56
zou bedragen, maar er zijn hem door iemand die met
den toestand van den polder van nabij bekend is inlich
tingen verstrekt hoe het komt dat die pachtwaarde zóo