Bijvoegsel van de Middelbnrgsche courant van Zaterdag 16 November 1872. PROVINCIALE STATEN VAN ZEELAND. Zitting van Zaterdag 9 November. Resumtie notulen mededeeling afwezigheid lidbehandeling voorstellen ge deputeerde staten enz. Tegenwoordig de commissaris deskonings, voorzitter, 34 leden en de griffier. De notulen van het verhandelde in de zitting van gis teren worden gelezen en goedgekeurd. De voorzitter deelt mede, dat hij van den heer van der Have schriftelijk bericht heeft ontvangen dat hij we gens beroepsbezigheden de zitting van heden niet kan bij wonen. Deze mededeeling wordt voor kennisgeving aangenomen. Thans is aan de orde de behandeling van: A. Het voorstel van gedeputeerde staten tot afwijzing van het verzoek om den polder Nieuwe Neuzen calami- teus te verklarenen het daaromtrent uitgebracht alge meen verslag der afdeelingen. [Zie bladz. 6 hiervoren.] De voorzitter herinnert, dat het algemeen verslag aan gedeputeerde staten geen aanleiding heeft gegeven tot wijziging van hun voorstel. De heer üüathon voert over dit voorstel het eerst het woord. Hij verklaart, dat hij volkomen het gevoelen deelt in het verslag uitgedrukt, dat het hier eene hoogst gewichtige en voor dit gewest zeer belangrijke zaak geldt. Oogenschijnlijk betreft zij slechts een klein ge deelte onzer provincie, doch het besluit dat heden zal genomen worden kan in zijne gevolgen van zeer groot financieel belang zijn. Het is thans de eerste maal sinds de wet van 19 Juli 1870 dat de staten geroepen worden om teoordeelen over een beroep door een noodlijdenden polder op deze vergadering gedaan, een beroep dat steunt op het recht hetwelk die polder volgens de wet meent te bezitten. Hoe men over die wet oordeeleof men met haar dwepe of wel haar af keurtzij moetin verband met het later vastgestelde reglement voor de calami- teuze polders of waterschappen in Zeeland, eerlijk wor den toegepast. In art. 1 dier wet wordt gezegd dat een door de kosten van zeewering en oeververdediging te zwaar belaste polder zich met een verzoek om calamiteus- verklaring tot de provinciale staten kan wenden, volgens de regelen bij provinciaal reglement (art. 4) gesteld. Zoo danig verzoek wordt gericht aan gedeputeerde staten, die het aan de provinciale staten voordragenen deze beslissen of er al of niet termen bestaan tot calamiteus- verklaring, welke zal geweigerd worden indien het blijkt dai niet alle maatregelen genomen zijn die tot instand houding des polders worden vereischt. Het eigenlijke voorstel van gedeputeerde staten omtrent het nu in behandeling zijnde verzoek is, zegt spreker, zeer kort. In den aanhef der ons toegezonden stukken wordt alleen gezegd „Ofschoon veel pleit voor de inwilliging van het verzoek, en alzoo voor de calamiteus-verklaring, waartoe bij art. 1 van de wet van 19 Juli 1870, Staatsblad n°. 119, aan uwe ver gadering, onder 'skonings goedkenring, bevoegdheid is toegekend, zijn nogtans de bezwaren daartegen aan onze vergadering zoo gewichtig voorgekomen, dat wij, bij meerderheid van stemmen, hebben besloten u voor te stellenzooals wij de eer hebben te doen bij deze, om aan het polderbestuur te kennen te gevendat door u in zijn verzoek niet kan worden getreden." Hoe kort het voorstel echter zijis het slot toch opmerke lijk. Er blijkt uit dat bij gedeputeerde staten verschil van gevoelen over deze zaak heeft bestaan en welzoo Provinciale 6taten. Najaarsbijeenkomst 1872. sterk dat zij hebben gestemd en dit zelfs mededeelen, terwijl in den regel zoodanige mededeeling niet wordt gedaan. Men moet dus in het door gedeputeerde staten overgelegd verslag gaan zoeken naar de redenen waarom de meerderheid van dat college gemeend heeft een voor stel tot afwijzing voor het verzoek te moeten doen. Dat verslag is degelijk en breedvoerig opgemaakt, en bevat een nauwkeurig overzicht der geschiedenis zoowel van den vroegeren als van den tegenwoordigen toestand des polders. Volgens art. 4 van het reglement hebben gedepu teerde staten ook een onderzoek ingesteld naar de wijze waarop de polder is beheerd. Daaromtrent wordt verklaard, dat uit de overgelegde stukken blijkt dat de belangen des polders gedurende de laatst verloo- pene jaren met zorg behartigd zijnen wel sinds 1859, dus gedurende een tijdvak van twaalf jaren. Vroe ger heeft dat wel te wenschen overgelatenmaar daarvoor bestaan verschillende verschoonende omstan digheden. Niet het minst over de jaren 1840 tot '50 bestaat er twijfel of het polderbestuur ten aanzien der verdediging goed heeft gehandeld; doch, daargelaten of men ook in dien tijd geen krasser maatregelen had moeten nemen, het staat vast, dat in de laatste jaren al het noodige ten behoeve van den polder is verricht. Spreker wijst op de twee inlaagdijken die in den polder zijn gelegd en op de vele lasten die in de laatste jaren zijn opgebracht, en hij zou het onbillijk achten indien den polder thans nog een verwijt werd gemaakt over een toestand van voor twintig jaren. Men moet den toestand nemen zooals hij nu is, en dit doende gelooft hij dat gedeputeerde staten, blijkens hun verslag, met hem van oordeel zullen wezen dat de polder Nieuw Neuzen in de laatste jaren voor zeewering en oeverver dediging alles gedaan heeft wat hij kon. Eene tweede vraag, die tot verschil van gevoelen aanleiding zou kunnen geven, is deze: heeft de polder ook genoeg opgebracht Hij gelooft die vraag beves tigend te mogen beantwoorden. Het blijkt toch dat jaren lang een hoog dijkgeschot van 100 per schotbare hectare is betaald; een schotbare hectare is wel is waar slechts de helft van een gewone hectare, doch het zou ook zooals gedeputeerde staten zelve zeer terecht in hun verslag hebben opgemerkt een fabelachtig cijfer zijn geweest indien het cijfer van het dijkgeschot tot 2C0 per gewone hectare ware opgevoerd. Wat eene berekening der huurwaarde betreft, deze is zeer moeilijk. De gronden in den Nieuw Neuzen- polder worden op eene enkele uitzondering na door de eigenaren bebouwd, en op dit oogenblik is er slechts, voor zoover hem bekend is, éen vreemdeling, die eigen dommen in dien polder bezit. Intusschen kan spreker, als vóór eenige jaren belast geweest met eene administra tie in den poldermededeelen dat de huurwaarde des tijds f 56 per hectare bedroeg en alle lasten voor rekening van den eigenaar; de tegenwoordige eigenaar, die ver huurt, bezit in den polder 32 gemeten, zijnde ongeveer 14 hectaren en eenige centiaren, die zijn verpacht voor fill. Daar geene schatting heeft plaats gehad en van de huurprijzen weinig bekend is, moet men zich houden aan de gegevens in het verslag van gedeputeerde staten; de kadastrale schatting levert geen voldoenden maatstaf- van beoordeeling, want de daarin voorkomende huur waarde is niet in verhouding met de wezenlijke pacht waarden. Maar in alle gevallen gelooft spreker in gemoede te kunnen aannemen, dat de Nieuw Neuzenpolder zoo al geen fabelachtig geschot, dan toch een zeer hoog geschot heeft opgebracht. Na de beantwoording der twee genoemde vragen omtrent beheer en opbrengst, begrijpt spreker niet dat de meerderheid van gedeputeerde staten zich 9

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1872 | | pagina 5