Tweede Bijvoegsel van de Middeltmrgsche conrant van Donderdag 14 November 1872. door den heer Verhagen een amendement werd voorge steld van bijna gelijken zin als dat van den heer Fokker. Dat voorstel werd toen met 23 tegen 6 stemmen verwor pen. Spreker wil hiermede alleen bewijzen, dat toen dezelfde quaestie wel degelijk een onderwerp van ern stige discussie is geweest, zoowel in de af deelingen als in de openbare vergadering. De heer Cau heeft gezegddat ten gevolge van de volksbewustheid men gewoonlijk mannen zal verkiezen, die grondbezitters zijn. Maar, vraagt spreker, als die volksbewustheid bestaat waarom dan eene bepaling ge maakt als thans wordt voorgesteld? De heer Fokker ge looft zelf, dat de noodzakelijkheid kan bestaan om daar van af te wijken; daarom meent spreker dat men gerust de keuze kan overlaten aan belanghebbenden. Hij gelooft niet aan de noodzakelijkheid door den heer Fokker voor gesteld en is daarom tegen diens amendement. De heer Moolenburgh heeft gesproken van de bestaande volksbewustheid dat bij voorkeur ingelanden tot be stuursleden moeten worden benoemd. Spreker erkent ditmaar hij vraagt dan ook waarom bij het bestaan dier volksbewustheid dit voorschrift in het reglement neder- geschreven. De heer Fokker gevoelt zelf'dat er noodza kelijkheid kan bestaan om daarvan at te wijken. Maar wie zal die noodzakelijkheid beter kunnen beoordeelen dan de belanghebbenden zeiven Hij acht het voorstel van den heer Fokker niet wenschelijk, maar er is boven dien zijns inziens geen behoefte aan. Hij zal er dus tegen stemmen. De heer van Eek verklaart, dat zoo hij bij de wijzi ging door hem voorgesteld niet sprak over het amende ment van den heer Fokker, dat daaraan is toe te schrijven dat hij toen nog niet van het belang van dat amendement genoegzaam overtuigd was en eerst nadere toelichting wilde afwachten. Na het thans gesprokene is hij overtuigd dat het in het belang van ingelanden zou zijn om tot bestuursleden te benoemen mannen die grondbezitters zijn in dien polder. Hij wijst ook nog op de bepalingen in het polder-reglement van Zuid-Hol land en dat van Gelderland, waarin voor die betrekking grondbezit wordt vereischt, en dat daarvan kan worden afgeweken, voor Zuid-Holland met goedkeuring van gedeputeerde staten; in het reglement voor Gelderland wordt goedkeuring van den koning vereischt. De heer Fokker beantwoordt in de eerste plaats den heer Snouck Hurgronje die er op heeft gewezen, dat bij de vaststelling van het reglement voor Walcheren de zaak van het grondbezit hier is behandeld. Dit was hem bekend, maar hij heeft willen zeggen, dat men bij het ontwerpen en vaststellen van de reglementen voor Schouwen en Walcheren,in goeden zin,eenigszins conser vatief is geweest. Doch dat daargelaten. De heer Snouck Hurgronje beeft gezegd, en dit mag spreker niet laten glippen, dat als de volksovertuiging medebrengt om grondbezit als vereischte voor de bestuursleden te ver langen, dit alsdan niet behoeft te worden voorgeschre ven. Dit argument van den heer Snouck Hurgronje gaat te vér; want als dat waar is dan behoeft men volstrekt geene vereischte te stellen, en niets te bepalen omtrent Nederlanderschap, burgerlijke rechten enz, want dan zul len de belanghebbenden geen anderen verkiezen dan die aan dergelijkeeischen voldoen; dan kan men alles gerust overlaten aan het volksbewustzijn. Dat gaat niet. In alle provinciën heeft men, in meerdere of mindere mate, grondbezit onder de vereischten voor bestuursleden aan genomen. Bij de reglementen voor Walcheren en Schou wen is men daarvan afgeweken en dat kan in die regle menten misschien goed zijn, maar, zoo vraagt hij, moet in een algemeen reglement de bepaling niet worden opgenomen, wat gedurende zes eeuwen een rechtsgrond is geweest voor het dijkrecht niet alleen in Zeeland, maar in geheel Nederland? En waarom zal Zeeland op Provinciale staten. Najaarsbijeenkomst 1872. geheel Nederland eene uitzondering maken, waar het de bepalingen van dijkrecht geldt? De heer Cau heeft gezegdgij beroept u op een toe stand die sedert 1811 niet meer bestaat. Spreker heeft zich niet enkel beroepen opeen historisch tijdvak, dat voorbij is, maar tevens op een be3taanden toestand, op een bestaand feit dat op de geschiedenis van vijf eeuwen is gegrond. De heer Vis heeft gezegd, dat spreker voor de toe komst zich eea schrikbeeld vormt van de benoeming van niet-grondbezitters tot bestuursleden, maar spreker verklaart, dat bij geen enkel blijk van vrees heeft gegeven. Het zou een schrikbeeld voor hem zijn, dat allerlei onge schikte mannen gekozen zouden kunnen worden, maar hij heeft die vrees nergens uitgesproken. Indien sommige leden mochten wenschen, dat aan bet slot van zijn amendement een andere redactie werd gegeven dan is hij daar niet tegen. Hij wijst op het reglement van Utrecht waar het correctief eenigszins meer uitvoe rig is gesteld dan in zijn amendementhetwelk zeer goed in dien zin kan worden gewijzigd; dat van Noord- Braband is woordelijk hetzelfde als bij Utrecht; in dat van Gelderland is het eenigszins anders. Hij geeft de beslissing over zijn amendement met ver trouwen aan de staten over, maar verklaart, dat bet hem voor Zeeland leed zou doen als het vereischte van grondbezit niet werd aangenomen in dit reglement, omdat hij geen enkelen grond kan vinden waarom Zeeland een uitzondering zou moeten maken op het geheele Nederlandsche dijkrecht. De heer de Jonge zegt dat hij de beraadslaging met aandacht en belangstelling heeft gevolgd. Er is veel ge sproken van vol ksbewust zij n, en zoo iemand, heeft bij daarvoor eerbied, niet alleen zooals zich dat uitspreekt door de meerderheid, maar ook evenzeer als zich dat openbaart van de zijde der minderheid. Het door den heer Snouck Hurgronje aangevoerde beeft geheel zijn denkbeelden teruggegeven, en bet wederwoord van den voorsteller van het amendement heeft op hem, met alle bescheidenheid gezegd, den indruk gemaakt van: die te veel bewijst, bewijst niets. Dat volksbewustzijn moeten we nemen in de zaak die thans aan de orde is, dus in een coccreten zin, in een materieelen zin. Welnu, men moet het dan maar eens aan de praktijk toetsen, en dan vraagt spreker: welke belangen zullen hier worden gereglementeerd De belangen vau de beurs, de stoffelijke belangen, want waar het bestuur niet goed is zullen de financieele belangen ook niet behartigd worden. Dat volksbewustzijn nu, zal met het oog op het gros der ingelanden niet vragen: zijn de candidaten voor de bestuursvergadering Nederlanders, zóu oud, in het volle genot der burgerlijke rechten? Doch waar het de stoffelijke belangende beurs geldt, zal het volks bewustzijn wel zorgen den man in het bestuur te kiezen die ook geldelijk belang heeft, omdat men weet dat zoo danig een ook met de beurs zal raadplegen. Daarom kan hij niet instemmen met de geuite meening, dat men op grond van het volksbewustzijn het geheele artikel zou kunnen doen vervallen en hij kan alzoo met het amen dement niet medegaan, maar zal stemmen voor het artikel zooals het daar ligt. De heer Vis meent, na het laatst gesprokene door den geachten voorsteller, nog eens de vraag te mogen doen: „wat mag toch wel de wezenlijke reden zijn die den heer Fokker geleid heeft tot het indienen van dit amendement." Toch niet alleen eerbied voor de ge schiedenis en het volksbewustzijn der Zeeuwen. Hoe menigmaal toch heeft in de verloopene jaren de tand des tijds daaraan geknaagd, en is in het belang van de ontwikkeling des volks daarvan afgeweken toch niet alléén de zucht om het voorbeeld door anderen gege ven, na te volgen want zou dan Zeeland nimmer 6

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1872 | | pagina 9