daaromtrent toe te geven. Het is hem voornamelijk te doen geweest om door zijn amendement weder in te voe ren wat hier gedorende zes eeuwen dijkrecht is geweest en dat ook nu weder als recht te doen erkennen. Het zou hem zeer leed doen als de vergadering in dit op zicht niet met hem kon medegaan en niet zooveel eer bied had voor de geschiedenis om wat gedurende 6 eeu wen constant rechtsbegrip bij het volk is geweest thans weder in het reglement op te nemen. Het amen dement van den heer van Eek neemt hij over. De heer Can verklaart, dat het hem leed doet, dat hij met het amendement van den heer Fokker niet kan medegaan. Hij herinnert er aan, dat in de bijzondere reglementen voor de polders van Schouwen en Walche ren het grondbezit niet onder de vereischten, om lid van het bestuur te zijn, is opgenomen. Wanneer voor zulke groote waterschappen als Walcheren en Schouwen de vrees mocht bestaan dat er geen stof genoeg zou wezen voor bestuursleden dan zal in kleine polders daar aan nog veel meer gebrek bestaan. Wat is het motiet, hetwelk bij de vaststelling der genoemde reglementen heeft geleid tot het niet-verplich tend stellen van grondbezit? Dit, dat men steeds in de gelegenheid zou zijn, om de geschiktste personen tot bestuursleden te benoemen. Voor leden van een polderbe stuur is het wenschelijk mannen van niet te gevorderden leeftijd te kunnen verkiezen, want zoo ergens dan wordt op het gebied van polderaangelegenheden kennis ver kregen door ervaring en daarom is het ook zoo hoogst wenschelijk dat ook personen kunnen worden verkozen, die geen grondbezitters zijn. Hoe dikwijls geschiedt het niet, dat iemand reeds den mannelijken leeftijd heeft bereikt en daar zijn vader nog leeft zelf geen grondbezitter is, en hoewel hij dit nu later wel zal worden en hij misschien zeer geschikt is om in het polderbestuur te worden verkozen zal hij echter tot zoodanige betrekking niet kunnen worden benoemd, omdat hij zelf nog geen grondbezitter is. Hier moet in de eerste plaats de vraag kunnen gelden wie is de geschiktste persoon en niet of iemand voldoende grond eigendom bezit om tot bestuurder te worden verkozen, en of men ook iemand kan krijgen die voldoend grond bezitter is. En daar het hier geldt eene vraag van eigen belang roeent spreker, dat men geru3t aan belangheb benden kan overlaten wien zij willen kiezenwieu zij de behartiging van hunne belangen willen toever trouwen. En wat betreft het historisch terrein waarop de quaestie zich beweegt, merkt spreker op, dat vroeger de benoeming van bestuursleden op geheel andere wijze geschiedde en volstrekt niet zooals tegenwoordig het geval is, door de naastbelanghebbenden, zoodat vroeger eene bepaling als door den heer Fokker is voorgesteld alleszins grond van bestaan bad. Nu echter de staten bij de vaststelling van de reglementen voor Schouwen en Walcheren de vereischte van grondbezit in die regle menten niet hebben opgenomen, acht hij het een groot bezwaar om die in dit reglement aan te nemen. Maar hij heeft ook nog een ander bezwaar. Als het amendement van den heer Fokker mocht worden aan genomen dan zal artikel 82 (oud) ook weder in het leven moeten worden geroepen. Hiervan zal dan het gevolg wezen, dat iemand die eerst de bevoegdheid bezat om tot bestuurder te worden benoemd krachtens de eigen dommen zijner vrouw of die van zijn minderjarige kin deren, vau zijne moeder of schoonmoeder, later die be voegdheid kan verliezenhetzij door ontbinding van zijn huwelijk of door het eindigen der betrekking waarin hij tot die personen staat. Hij verliest dan het radicaal om tot bestuurder te worden benoemd en zal al is hij ook de geschiktste persoon niet kunnen worden benoemd. De heer Fokker merkt op dat de heer Cau zijn amen dement voornamelijk bestrijdt door een beroep op de voor Schouwen en Walcheren vastgestelde reglementen. Hij heeft er aan herinnerd, dat met goedvinden van deze vergadering is besloten in die reglementen voor bestuurs leden geen grondbezit te vorderen en dat ook de bestu ren, die de reglementen hebben ontworpen de bepaling van het grondbezit niet hebben voorgesteld, wat zij zeker zouden hebben gedaan indien zij dergelijke bepa ling in hun belang wenschelijk hadden geacht. Spreker herinnert zich niet dat dit punt in deze vergadering is besproken toen het reglement van Schou wen is behandeld. De heer Cau heeft gezegd, dat de reden tot weglating van een zoodanige bepaling is ge weest om de gelegenheid open te laten de geschiktste per soon te verkiezen ook al is hij geen grondeigenaar tot het bedoelde bedrag, en dat men niet zoozeer op gevor derden leeftijd als wel op verkregen ervaring diende te letten. De heer Cau heeft speciaal gewezen op een zoon wiens vader reeds bejaard is en grondbezitter, terwijl die zoon zelf nog geen grondbezitter is en dus onbe voegd om tot bestuurder te worden benoemd. Wat zal hij zeggen vau het beroep op de reglementen voor Schouwen en Walcheren? Hij gelooft dat bij het ontwerpen daarvan door de betrokken waterschapsbe- besturen en ook bij de vaststelling daarvan in deze vergadering men veel, misschien te veel heeft gelet op den bijzonderen toestand in de betrokken waterschap pen, te veel heeft gehandeld in een op verre na niet altijd door hem afgekeurde geest van conservatisme. Maar als de heer Cau meent dat de door hem aange voerde motieven moeten gelden om grondbezit niet als vereischte te stellen, zou men dan meenen, dat in andere provinciën zulke motieven geheel uit het oog zijn verloren? Moet men dan de waterschappen in die andere provinciën niet beklagen Moet men hen niet beklagen, omdat zij, door de bepaling dat grondbezit wordt vereischt, niet in staat zijn om geschikte personen tot bestuursleden te kiezen, en die personen van het bestuur zijn uitge sloten? Zijn de staten van Zeeland, zoo vraagt hij, dan alleen bekwame beoordeelaars in waterschapsbelangen en op dat gebied de meest bevoegde wetgevers? Hij gelooft bet niet. De heer Cau heeft, wat betreft het historisch stand punt, gezegd, dat men tegenwoordig ook andere per sonen dan vroeger tot de regeering toelaat. Dit is volkomen waar. Het is de geest van den tijd om andere bepalingen in het leven te roepen, dan men vroeger meende te moeten makenmaar als men nu menschen I wil toelaten, die vroeger waren uitgesloten, dan vraagt spreker of indien de staten van andere provinciën des- I niettemin sommige personen van het polderbestuur uit- I sluiten, of zij dan kunnen gezegd worden in strijd te I handelen met den geest des tijds? Met alle bescheidenheid gelooft hijdat de argumen- j ten van den heer Cau argumenten van conveniëntie j zijn. Dit is volstrekt bij hem het geval niet. Zijn uitgangspunt is een beginsel, geen reden van con veniëntie. Hij is niet bevreesd voor de wijziging die hier of daar in het bestuur zal moeten worden gebracht. Hij heeft voor zijn begrip een goeden grond, nl. een rechtsbeginsel, een rechtsbeginsel dat gedurende zes eeuwen in Zeeland en thans nog in geheel Nederlaud gehuldigd werd en wordt. Uit volkomen overtuiging heeft hij zijn amendement voorgesteld, omdat hij het volkomen eens is met de overtuiging van het volk, dat ieder die eigen goed beheert, in den regel beter beheert dan hij die er volstrekt geen belang bij heett, maar slechts als bestuurder wil optreden hetzij om den invloed, of om de eer, of wel om het geldelijk voordeel aan de betrekking verbonden. Dat is de grond die hem bewogen heeft zijn amend'e- ment voor te stellenen nu vraagt hij, moet de grond die

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1872 | | pagina 7