Het is hem bij het stellen van zijn amendement hoofd
zakelijk te doen geweest, om aan de vergadering van
ingelanden zooveel mogelijk haar publiekrechterlijk ka
rakter, hetwelk zij sinds 1811 heeft, doch naar het his
torisch dijkrecht niet behoort te hebben, geheel te ont
nemen. In Zeeland heerscht tengevolge van het bestaande
reglement op de dijkagiën een begrip zijns erachtens
een dwaalbegrip dat de vergadering van ingelanden
de eenig bevoegde persoon is om den omslag der belas
ting te bepalen, en dat, als men baar die bevoegdheid
ontneemt, niemand daartoe gerechtigd zou zijn. Het
bestaan van dat begrip is een feit, en in zijne bij het
amendement gevoegde toelichting heeft hij doen uitko
men waaraan dat begrip zijn oorsprong ontleent, namelijk
aan de bepaling van art. 20 van het decreet van 28 De
cember 1811, waarbij werd afgeweken van ons nationaal
dijkrecht, hetwelk wel, in zijne latere ontwikkeling, aan
de vergadering van ingelanden toestaat de begrooting
vast te stellen en alzoo de som te bepalen welke als dijk-
gescbot zal bebooren te worden aangeslagen, maar niet
bet bedrag van ieders dijkgeschot aan te wijzen. Dit
laatste is de taak van bet bestuur, hetwelk met publiek
rechterlijk gezag bekleed is, het dijkgeschot over de
verschillende eigendommen omslaat en daarvan een
kohier opmaakt, hetwelk naar de wet van October 1841,
zoo noodig bij dwangbevel en parate executie wordt ten
uitvoer gelegd. In andere provinciën kent men de ge
wraakte bevoegdheid der vergadering van ingelanden
in het geheel niet, en ofschoon een beroep op andere
provinciën bij deze vergadering weinig weerklank
schijnt te vinden, wijst hij er toch op dat zijn systeem ook
is uitgedrukt in het reglement van Noord-Holland van
1854, speciaal in art. 98 van dat reglement. De gel
den worden omgeslagen door het college van hoofd
ingelanden met het bestuuren waar geen college van
hoofd-ingelanden bestaat door het dijkbestuur.
Spreker gelooft dat een bijzonder motief bestaat waar
om dat beginsel bij ons behoort aangenomen te worden.
De voorgestelde uitsluiting van vreemdelingen is uit
het reglement teruggenomen, en hij heeft zich daarmede
vereenigd, mits aan de vergadering van ingelanden
haar publiekrechterlijk karakter ontnomen worde. Maar
als nu aan de vergadering van ingelanden de bevoegd
heid wordt toegekend om belastingen op te leggen,
dan is het niet te ontkennen dat eene publiekrechter
lijke macht wordt uitgeoefend door eene vergadering
van ingelanden die daartoe volkomen onbevoegd is.
Men zal wellicht zeggen dat de van beide zijden voor
gestelde redactie ten slotte op hetzelfde neerkomt. Wat
de financieele uitkomst betreft moge dit zoo zijn, maar
naar zijne meening behoort een reglement geen voedsel
te geven aan het wanbegrip, dat eene vergadering van
ingelanden bevoegd zou zijn om aan hare mede-belang
hebbenden belastingen op te leggen.
Voorts zegt spreker, dat hem van ter zijde de opmer
king is gemaakt, dat wellicht ook art. 104 (141 oud) zon
moeten gewijzigd worden indien zijn amendement werd
aangenomen. Hij ziet echter de noodzakelijkheid daar
van niet in, omdat hij in dat artikel niet ontwaart het
uitoefenen van eenig publiekrechterlijk gezag. In
de bepaling van de mate voor welk aandeel sommige
gronden in het dijkgeschot zullen moeten bijdragen ziet
bij geen publiekrechterlijke werkzaamheid.
Hij wil alleen door eene andere redactie het bestaande
dwaalbegrip wegnemen en de bevoegdheid tot het opleg
gen van belastingen terugbrengen waar zij rechtens be
hoort, namelijk bij het bestuur.
De heer Cau heeft zich de vraag voorgesteld: geldt
het Lier het wezen of den vorm der zaak Hij gelooft
dat het den vorm geldt, want als de heer; Fokker
er geen bezwaar tegen heeft, dat art. 104 nieuw (141
oud) ongewijzigd blijft, dan blijft het bezwaar bestaan,
als aan de vergadering van ingelanden wordt over
gelaten te bepalen naar welke mate gronden zullen kun
nen worden aangeslagen, dan ziet hij niet in, waarom
ook niet aan ingelanden kan worden overgelaten het
bedrag te bepalen waarmede zij zullen worden belast.
De executie, als de publiekrechterlijke bevoegdheid,
behoort natuurlijk aan het bestuur.
Mocht hij zich in die opvatting vergissen en het in
de bedoeling van den voorzitter liggen om de regeling
van den omslag alleen aan het bestuur over te laten,
dan wijst hij er op dat dit amendement zoo diep ingrij
pend is als eenig ander der voorgestelde amendementen.
Als de voorsteller meent dat de vergadering van inge
landen niet bevoegd is om de belasting te regelen, en
dat het bestuur zonder ruggespraak met zijne commit
tenten bet bedrag van de belasting moet bepalen, dan
gelooft spreker dat aan het bestuur een onmogelijke
taak wordt opgelegd, waarvoor ieder bestuur zal moe
ten terugdeinzen. Hij wijst ook op artikel 102 nieuw (139
oud) volgens hetwelk ook geschot kan worden geheven
van vroonland en vrijland, en dat de beslissing hier
omtrent voor het bestuur een onoverkomelijke zwarig-
heidza! wezen. Wil men de bepaling van art. 104nieuw,
(141 oud) laten, dan kan men ook de bepalingen van het
in behandelingzijnde artikel wel laten bestaan en gelooft
dat aan geen ander lichaam dan aan de vergadering van
ingelanden de bepaling van het geschot kan worden
overgelaten. Daarom kan hij zich niet met bet amen
dement van den heer Fokker vereenigen.
De heer Foütker zegtde heer Cau meent, dat het
hier meer den vorm dan het wezen der zaak geldtdit
kan hij niet beamen want volgens zijne meening geldt
het hier een beginsel van dijkrecht. Tot 1811 was er in
Zeeland niet alleen niet aan gedacht om aan de vergade
ring van ingelanden eenig publiekrechterlijk karakter toe
te kennen, maar was haar zelfs bijna geen enkele bevoegd-
beid toegekend. Onder de republiek kwamen de ingelan
den hooren naar het afleggen der rekening en in som
mige plaatsen werd hen wel de bevoegdheid toegekend
om een enkel woord meö te spreken over de werken die
zouden worden gemaakt, maar de raming der werken
geschiedde door dijkgraven en gezworenen of door am-
backtsheeren en gezworenen. Later hebben die be
voegdheden van ingelanden zich meer ontwikkeld
wat hij zeer goed vindt, maar hij kan er zich volstrekt
niet mede vereenigen om hen publiekrechterlijke be
voegdheid toe te kennen.
Hoe, vraagt hij, is die bevoegdheid hier tot stand ge
komen In de toelichting op zijn amendement heeft hij
dit uiteen gezet en hij heeft die uiteenzetting niet
hooren tegenspreken. Keizer Napoleon beschouwde de
polders als associatiën van het burgerlijk recht, doch de
Nederlandsche wetgever beschouwt hen als publiekrech
terlijke instellingenen vandaar dat ze aan de vereisch-
ten voor zulke corporatiën behooren te voldoen.
Omtrent de bewering dat het niet noodig is om aan de
vergadering van ingelanden de bevoegdheid tot bepaling
van het geschot te ontnemen, wanneer men haar de
bevoegdheid laat om de noodige werken te ramen, merkt
hij op dat daartoe geen publiekrechterlijk gezag noodig
is; want de bepaling hoe de landen zullen worden aan
geslagen, dat is, voor welk soort van land meer of minder
zal moeten worden betaaldis geen daad van publiek
rechterlijk gezag welke door dwangbevel en parate exe
cutie wordt ten uitvoer gelegd, als met de heffing van
dijkgesehot het geval is.
De heer üloolenburgli vraagt eene inlichting en
als de bedoeling van den heer Fokker is, zooals spreker
zich voorstelt, dan kan bij met het amendement medegaan.
Volgens zijn begrip van de zaak, zou door de ingelanden
worden bepaald het bedrag van de uitgaven en van het
op te brengen dijkgeschot, maar het bestuur zal vast-