anderen mogen voorgaanen men zich zoodoende den
weg van vooruitgang afsluiten Spreker kan en mag
zulks niet aannemen. Er moet derhalve een ander
motief zijn, dat den geachten voorsteller zoo dringend
doet vasthouden aan zijn ingediend amendement. En
daarom herhaalt hijwat hij reeds vroeger heeft gezegd,
en wat zoo zeer de aandacht van den heer Fokker heeft
getrokken „dat die bijzondere reden bestaat in vrees
voor misbruiken, voor willekeurige afwijking van den
tot nutoe gebuldigden regel." Ziedaar bet schrikbeeld.
Verder zegt de beer Fokker, „noem mij éen afdoend
argument tegen de door mij voorgestelde wijziging; tot
nogtoe hoorde ik er geen". Welnu, dat eenige, af
doende argument is daarin gelegendat zoowel bij deze
vergadering als bij de polderbesturen van Walcheren en
Schouwentijdens de behandeling dier reglementen,
de innige, diep gevoelde overtuiging heeft gegolden,
dat de te verleenen vrijheideen deugdelijk beginsel tot
grondslag had, en eene goede strekking ten gevolge
hebben zoude. Voor die overtuiging moest het eerbied
waardige beginsel van vroegeren tijd natuurlijk vallen.
H§t amendement van den heer Fokker, met het daarin
overgenomen sub-amendement van den heer van Eek,
wordt daarop in stemming gebracht en verworpen
met 25 tegen 10 stemmen. Vóór stemden de heeren
Vader, Fokker, Wagtho J. G. van Deinse, van Eek.
Hoogenboom, van Waesbcrgkede Casembroot, Fransen
van de Putte en Moolenburgh.
Vervolgens wordt zonder hoofdelijke stemming goed
gekeurd art. 46 (oud art. 80), met de volgende door ge
deputeerde staten daarin voorgestelde wijzigingen: te
doen vervallen de woorden „ot hoofd ingeland", het
woordje „en" achter het woord „jaren", en de woorden
„wat den dijkgraaf, zijn plaatsvervanger en den gezwo
rene betreft". Daarin wordt toegevoegd achter het
woord: „plaatsvervanger", het woordje „ot", en tusschen
de woorden „oud" en „drie", het woord „minstens".
De artt. 81 en 82 (oud) zijn, op voorstel van gede
puteerde staten, naar aanleiding van de in de afdeelin-
gen gemaakte bedenkingen, vervallen.
In art. 47 (83 oud) vervallen, overeenkomstig het
voorstel van gedeputeerde statenin de eerste zinsnede
de woorden: „noch in den eersten graad tusschen dijk
graaf en gezworenen en de hoofd-ingelandennoch tus
schen de hoofd-ingelanden onderling. Verder valt de
geheele 2e zinsnede weg.
Het oude artikel 84 is vervallen.
Art. 48 (85 oud) wordt goedgekeurd met de wijziging
dat in plaats der woorden „de gezworenen en de hoofd
ingelanden" wordt gesteld „en de gezworenen".
Met inachtneming derzelfde wijziging in de le en in
de 2e zinsnede wordt art 49 (86 oud) goedgekeurd.
Art 50 (87 oud) wordt met overneming door gedepu
teerde staten van een taalkundige opmerking van den
heer van Eek, aldus gewijzigd goedgekeurd: In de le
zinsnede worden gesteld, in plaats van „de gezworenen
en de hoofd-ingelanden", de woorden „en de gezworenen".
Verder vervallen de woorden in de 2e zinsnede „en
der hoofd-ingelanden", in de 4e zinsnede „en de hoofd-in
gelanden", in de 5e zinsnede „en waar het polderbestuur
uit slechts éen gezworene bestaat, de gezworene".
In de 5e zinsnede wordt achter de woorden „dedykgra-
ven" gevoegd het woordje „en".
In de 2e zinsnede wordt voor „November'', gelezen
„Juli".
In de laatste zinsnede van dit artikel wordt gelezen,
in plaats van de woorden „De eerste aftreding enz."
het volgende
„De eerste aftreding van de gezworenen, bedoeld in
de tweede en derdezinmeden van dit artikel, heeftplaats
waar het poldeibestnur uit meer dan twee gezworenen
bestaat, op den eersten Juli van het jaar, datonmiddellyk
volgt op dat waarin dit reglement in werking treedt of
van toepassing wordt op den polder of het waterschap
en, waar het polderbestuur uit slechts twee gezworenen is
samengesteld, een jaar later, evenzeer op den eersten Juli.
Na de goedkeuring van dit artikel werd daarop terug
gekomen, op verzoek van den heer van der Bilt, die,
naar aanleiding van een gisteren op voorstel van den
heer Hennequin genomen besluit volgens hetwelk de
termijn tot het indienen der voordracht van drie op
twee maanden is gebrachtwegens de wenschelijkheid
om zooveel mogelijk in dezelfde vergadering te kunnen
afdoen de wenschelijkheid betoogde om in verband
daarmede in de plaatsvan het in art. 59 (87 oud) driemaal
voorkomende woord „Juli" te stellen „Augustus". Dien
overeenkomstig wordt besloten.
Art. 51 (88 oud) wordt goedgekeurd met de volgende
wijzigingende woorden den „gezworene of" en de
woorden „of hoofd-ingeland" en „of hoofd-ingelanden"
vervallen.
De 2e zinsnede wordt vervangen door het volgende:
„Ingeval het polderbestuur slechts bestaat uit éen dijk
graaf, wordt hij vervangen door den plaatsvervanger in
art. 37 bedoeld".
Art. 52 (89 oud) is op voorstel van gedeputeerde sta
ten aldus gewijzigd:
„Zoo de dijkgraven, hunne plaatsvervangers of de
gezworenen niet meer de vereischten bezittenvoorge
schreven in art. 46, of in strijd handelen met art. 48,
kunnen zij uit hunne betrekking worden ontslagen:
a de dijkgraven, hunne plaatsvervangers en de ge
zworenen, die beheer voeren over werken, bestemd tot
waterkeering, zeewering of oeververdediging door den
koning, op voordracht van gedeputeerde staten;
„i de overige dijkgraven, plaatsvervangers en gezwo
renen voor de vergadering van ingelanden, en in de
gevallen in art. 39 bedoelddoor henaan wie de be
voegdheid tot benoemen is toegekend."
De voorzitter vraagt, of de heer Vader op dit
artikel een amendement wenscht voor te dragen.
De heer Vader antwoordt dat hg van het woord
afziet en geen voorstel zal doen.
Het artikel wordt daarna zonder hoofdelijke stemming
goedgekeurd.
In art. 53 (90 oud) vervallen de woorden in de le zin
snede „of hoofd-ingelanden", en „en worden de hoofd
ingelanden ter vergadering niet toegelaten dan na een
daartoe door gedeputeerde staten te nemen besluit", in
de 2« zinsnede „ot het besluit tot niet-toelating wordt
genomen". Tusschen het woord „ingelanden" en het
woord „of" in bet slot der le zinsnede wordt gevoegd
het volgende: „of van de besturen of personen in art.
39 bedoeld".
In het opschrift van hoofdstuk IV vervallen de woor
den „of hoofd-ingelanden" en evenzoo in dat van 1
de woorden „en van hoofd-ingelanden".
Art. 54 (91 oud) is door gedeputeerde staten als wijzi
ging voorgesteld, om uit de eerste zinsnede te doen
wegvallen de woorden „of hoofd-iDgelanden".
Voorts is op dit artikel door den heer Fokker als
amendement voorgesteldom litta. h te lezen„het vast
stellen van de som welke ter bestrijding der in de be
grooting geraamde uitgaven, als dijkgeschot behoort te
worden omgeslagen".
Dat amendement strekt ter vervanging van de woor
den: „het vaststellen van het dijkgeschot, dat behoort
te worden omgeslagen".
Het amendement behoorlijk ondersteund zijnde, wordt
mede in beraadslaging gebracht.
De heer Fokker zegt dat hij, zoo de bij het amende
ment gevoegde uitvoerige toelichting niet in allen op
zichte duidelijk mocht zijn, nog een en ander daarbij
wenscht te voegen.