De heer Blaaubeen verklaart dat hij zich met het
amendement niet kan vereenigen. Wanneerzooals nu
het geval is, vreemdelingen tot medewerking aan de
voordracht of de benoeming worden toegelaten, dan moet
men niet met de eene hand geven om het met de andere
hand weder te ontnemen. Hij gelooft dat als men vreem
delingen admitteert, men ze moet admitteeren volgens
hun burgerlijke rechten, zonder te vragen welke burger
lijke rechten in Nederland gelden.
De heer II. «I. van üeinse geeft te kennendat
hij niet met het voorgestelde amendement kan medegaan.
Het geldt hier niet alleen vreemdelingen, maar N e-
derlanders. Als iemand op 20jarigen leeftijd meerder
jarig is verklaard zoude hij niet zelf ter vergadering
mogen komen noch zich door een gemachtigde kunnen
doen vertegenwoordigen en alzoo, terwijl hij dan geen
voogd meer heeft, zijne belangen als ingeland niet kun
nen behartigen. Daarom juist zijn de woorden „23 jaren"
weggelaten, en door het woord „meerderjarig" ver
vangen.
De heer Fokker herinnertdat hij op art. 56 een
amendement heeft voorgesteld, hetwelk later in discussie
zal komenstrekkende om de tweede zinsnede te doen
wegvallen. Hij heeft er toen evenwel niet op gelet, dat ook
in art. 39 sprake van minderjarigen is. Daarom wenschte
hij thans een amendement voor te stellen, om de laatste
alinea van dit art. 39 weg te laten. Deze slaat op een
vorige alinea, en evenmin als hij zich bij art. 56 een be
stuurder, voogd, curator of bewindvoerder kan voorstel
len die niet zou zijn meerderjarig en in het volle genot
der burgerlijke rechten, kan hij dit bij art. 39.
De voorzitter deelt mede dat hij van den heer Fok
ker een amendement heeft ontvangen, strekkende tot
weglating der laatste alinea van art. 39.
Bedoelde alinea luidt: „Bezit geen hunner deze ver-
eischten [van te zijn meerderjarig en in het volle bezit
der burgerlijke rechten]zoo wordt de voordracht of de
benoeming gedaan door gedeputeerde staten, na zoo
mogelijk de belanghebbenden te hebben gehoord".
Het amendement voldoende ondersteund zijnde, wordt
ook daarover de beraadslaging geopend.
De heer Cau heeft bedenking tegen beide voorge
stelde amendementen. Hij vraagt op welke wijze in de
leemte zal voorzien worden als, bij wegvalling der laatste
alinea van dit art. 39, er geen personen zullen zijn
die de vereischten bezitten. Zijns inziens zou de zaak
te vinden zijn bijaldien ook de voorlaatste alinea ver
viel, luidende: „Door de bestuurders en de eigenaren,
hunne voogdencurators of bewindvoerdersin dit arti
kel bedoeld, kan alleen tot de voordracht of de benoe
ming worden medegewerkt zoo zij zijn meerderjarig en
in het volle bezit der burgerlijke rechten."
De heer Fokker gelooft dat de opmerking van den
heerCaujuistisen dat zijne bedenking in de eerste plaats
tegen de 3e'alinea had behooren gericht te zijn. Wanneer
dus, bij wijziging van zijn amendement, de 3e en 4*
alinea van het artikel vervallen, acht hij het bezwaar
weggenomen.
De heer Moolenburgh verklaart, dat hij persoon
lijk reeds al de moeilijkheid ondervindt van hetgeen hij
in de jongste zomervergadering vreesde. Gaarne had hij
toen gezien dat men bij elkander ware gebleven, om dit
reglement in behandeling te nemen. Nu heeft men wel
is waar meer tijd gehad ter overweging daarvanmaar
hij gelooft dat het anderen blijkbaar gaat als hemname
lijk dat de zaak thans niet meer zoo helder voor den
geest staat als in Juli jl. Althans bij de twee vorige
sprekers meent hij dit evenzeer te bespeuren. Vandkar
dat art. 39 zijns inziens moet blijven bestaan. In dat
artikel zijn verschillende onderstellingen weêrlegd: er
wordt ondersteld dat er een bestuur is, waar eigenaren
aanwezig zijn; er wordt ondersteld dat er eigenaren zijn
die meerderjarig en ook eigenaren die minderjarig zijn.
De 3e alinea kan dus zijns inziens niet vervallen. Overi
gens wijst hij op art. 40, volgens welk artikel gedepu
teerde staten zelve eene voordracht of benoeming doen
ingeval dit niet geschiedt door de vergadering van inge
landen.
De heer Cau zegt, dat hij zich met de zienswijze van
den heer Moolenburgh niet kan vereenigen, omdat de
eigenaren die minderjarig zijn door voogden vervangen
worden; de benaming voogden sluit op minderjarige
eigenarenzoodat met het woord eigenaren in dit arti
kel geen andere dan meerderjarige kunnen bedoeld zijn.
De heer Moolenburgh antwoordt dat hij dan de
tweede alinea van het artikel al heel slecht zou moeten
begrijpen. Die alinea toch luidt: „Behoort de polder
of het waterschap uitsluitend aan eene gemeenschap of
aan vijf of minder personen, zoo wordt de voordracht of
de benoeming gedaan door de eigenarenhun voogd,
curator of bewindvoerder". Waaruit naar zijne meening
voortvloeit, dat er kunnen zijn èn meerderjarige èn min
derjarige eigenaren.
De heer Fokker merkt opdat volgens de ziens
wijze van den heer Moolenburgh de woorden „voogd,
curator of bewindvoerder" geen ramnd'éire zouden heb
ben: als de eigenaren minderjarig zijn kunnen zij door
hunne voogden of curators worden vervangen, en daar
om gelooft hij dat beide alinea's kunnen vervallen.
De heer Moolenburghten derde male toegelaten
om het woord te voerenzegt dat hij dit niet heeft ge
vraagd om het laatste woord te hebben of om de discus-
siën te rekken, maar alleen om er op te wijzen dat,
gelijk bekend is. er minderjarigen kunnen zijn en ook
gevonden worden, die geen voogd hebben.
De voorzitter geeft in overweging om de beslissing
over de artt. 39 en 40 tot morgen aan te houden, ten
einde aan de voorstellers en aan de bestrijders der amen
dementen en van het artikel gelegenheid te geven tot
nadere overdenking.
De heer ISlaaubeen zegt, dat hij zich met het
voorstel des voorzitters tot uitstel zeer goed kan ver
eenigen, doch dat hij de vrijheid neemt om voor te stellen
de beslissing aan te houden tot art. 56 nieuw (art. 93
oud), waarop de heer Fokker een gelijksoortig amende
ment heeft voorgesteld. De drie punten zullen dan in
eens kunnen afgedaan worden.
Aldus wordt besloten.
Art. 41 wordt onveranderd goedgekeurd.
In art. 42 stellen gedeputeerde staten de volgende
wijzigingen voor
Aan het slot der le zinsnede te doen wegvallen de
woorden: „en die tevens zijn Nederlanders en in het
volle genot der burgerlijke en burgerschapsrechten."
Waarvoor wordt in plaats gesteld: „en. die tevens zijn
meerderjarig en in het volle genot der burgerlijke
rechten."
De in het slot van de tweede zinsnede voorkomende
woorden: „en, waar deze niet bestaat, de belangheb
benden" worden vervangen door de volgende: „en, waar
deze niet bestaat, zoo mogelijk, de belanghebbenden".
De heer Moolenburgh zegt dat hij een amende
ment op art. 42 wenscht voor testellen, van zulk een
geringen omvang evenwel, dat hij het niet noodig heeft
geacht te voldoen aan de uitnoodiging des voorzitters
in de vorige zitting gedaan om het vooraf ter kennis
neming in te zenden.
Dit amendement strekt om aan het slot van het arti
kel te laten volgen: „onder dijkgeschot wordt begrepen
de bijdrage te betalen ten behoeve van een calamiteuzen
polder of waterschap."
Nadat aan dit amendement de noodige ondersteuning
is verleend, wordt de beraadslaging daarover mede ge
opend.