het amendement vau den heer Vader in stemming ge bracht en met 25 tegen 13 stemmen verworpen. Voor stemden de heeren: Hombach, van Waesberghe, Dierick, Hammacher, J. G. van Deinse, Mathon, van der Have, J. P. Ivakebeeke, Pompe van MeerdervoortWagtho, van CittersVader en Fransen van de Putte. Art. 30, in stemming gebracht zijnde, wordt vervol gens aangenomen met algemeene stemmen opéenna die van den heer J. P. Kakebeeke. Zonder discussie of hoofdelijke stemming worden ver volgens aangenomen: Art. 31 met de daarop door gedepu teerde staten voorgestelde wyziging om aan het slot toe te voegen de woorden: „of gedeputeerde staten anders beslissen", benevens art 32. Omtrent art. 33 is door den heer Vader een vraag ge daan u. 1. of in regel 3 niet zouden behooren te vervallen de woorden„en de medewerking" Bestuur en beheer zegt de heer Vader zijn attributen van uitvoering, waarbij de medewerking ook nog van ingelanden niet doelmatig schijnt. De heer Fokker merkt op, dat door den heer Vader wel een denkbeeld is aangegevenmaar dat door hem geen amendement is voorgesteld. Hij heeft het aan de vergadering overgelaten te handelen zooals zij zou goed vinden maar om eene beslissing te verkrijgen zou de heer Vader een amendement moeten formuleerendaal de vergadering niet op eene vraag eene beslissing kan nemen. De heer Vadler erkent dat de door hem gerichte vraag met de toelichting bestemd was om bij het college van gedeputeerde staten te worden ingediend teneinde aan het oordeel van gedeputeerde staten te worden on derworpen, doch verklaart niet voornemens te zijn een amendement voor te stellen. Art. 33 wordt vervolgens met de daarop door gede puteerde staten voorgestelde wijziging, om de woorden: „opgedragen aan" te vervangen door: „uitgeoefend door" en de woorden: „of hoofd-ingelanden" te doen vervallen, zonder hoofdelijke stemming aangenomen. Zonder discussie of hoofdelijke stemming worden de volgende artikelen, met de daarop door gedeputeerde staten voorgestelde wijzigingen, goedgekeurd. Art. 34 met deze wijziging: achter de woorden „zelf standig bestaan", wordt gelezen„als waterschap". De woorden: „of hoofd-ingelanden", vervallen, en inden 4en regel vervalt het woord„zoo". Art. 35. Dit artikel wordt gewijzigd, als volgt: Het polderbestuur is samengesteld uit een dijkgraaf en minstens twee gezworenen. Het aantal der gezworenen wordt onder goedkeuring van gedeputeerde staten bepaald: a in polders of waterschappen die uitsluitend toebe- hooren aan eene maatschappij of een zedelijk lichaam, door het bestuur van de maatschappij of het zedelijk lichaam 5 b in polders of waterschappendie uitsluitend toebe- hooren aan eene gemeenschap of aan vijf of minder per sonen, door de eigenaars, hun voogd, curator of bewind voerder; c in de overige polders of waterschappen door de vergadering van ingelanden. Art. 36. De laatste zinsnede vervalt. Art.37. De woorden: „om hem enz." vervallen. Art. 38. Door gedeputeerde staten is voorgesteld om in dat artikel de woorden: „of hoofd-ingelanden", drie maal daarin voorkomende, te doen wegvallen. De heer Hennequin maakt gedeputeerde staten opmerkzaam op de weinige overeenstemming tusschen de artt. 38, 50, 108 en 113. In de 4e alinea van art. 38 wordt bepaald„Zoo de benoeming geschiedt door den koning wordt de voor dracht opgemaakt en aan gedeputeerde staten ingezon den minstens drie maanden vóór het tijdstip der aftre ding, zoo er te vervullen is eene betrekking die openvalt door gewone aftreding,in art. 108 nieuw (145oud): bepaald dat het dienstjaar van de polders of waterschappen loopt van den eersten Mei tot den laatsten April daaraan volgende, terwijl in art. 50 (78 oud) is bepaald dat de aftreding moet plaats hebben op den eersten Juli. Het gevolg van deze bepalingen zal wezendat voor het opmaken van de voordracht steeds een buiten gewone vergadering zal moeten worden gehoudendaar het dienstjaar loopt van Mei tot Mei, en de voordracht plaats moet hebben drie maanden vóór de aftreding op 1 Juli,zullendedie voordrachten alzoo nimmer kunnen plaats hebben in de gewone vergaderingen, in het vervolg eerst te houden; natuurlijk na expiratie van het dienst jaar (l°Mei) moeten er steeds voor 1" April buitengewone vergaderingen van ingelanden gehouden worden, tot het opmaken der voordrachten. Zulks acht hij niet wensche- lijk, maar geeft in overweging deze vier artikels, zoodanig met elkander in verband te brengen, dat even als thans, benoemingen, voordrachten, rekeningen en begrootingen, allen op éen en denzelfden dag kunnen plaats hebben,waar door vele nuttelooze onkosten zullen vermeden worden. De heer van der Bilt erkent, dat de opmerking juist is en meent dat het wenschelijk zou zijn om in art. 38 de bepaling van drie maanden te veranderen in twee maanden. Nadat op een daartoe gedane vraag van den voor zitter gedeputeerde staten hebben verklaard zich niet met de door den heer van der Bilt voorgestelde wijziging te vereenigen, wordt art. 38 zonder hoofdelijke stemming aangenomen. Art. 39. Hierop zijn door gedeputeerde staten de vol gende wijzigingen voorgesteld: In de 3e en 4e zinsneden wordt in plaats van „voordracht en benoeming" gelezen „voordracht of de benoeming". Hetgeen in de 3e zinsnede volgt achter het woord „medegewerkt", wordt vervan gen door het volgende: „zoo zij zijn meerderjarig en in het volle bezit der burgerlijke rechten". In het slot wordt, in plaats van „na de belangheb benden te hebben gehoord" gelezen: „na zoo mogelijk de belanghebbenden te hebben gehoord". De heer Vader vraagt hoe zal ten aanzien van vreem delingen moeten worden gehandeld Aangezien de „burgerlijke rechten" verschillend zijn in de onderscheidene landen, waaruit nu vreemdelingen zullen worden toegelaten, zoo schijnt het hem niet onnoodig te bepalen: volgens welk burgerlijk wetboek de „burgerlijke rechten" zullen gelden. Zal bijv. een Franschman van 21 jaren worden toegelaten, en een Nederlander van gelijken leeftijd worden geweerd? De heer Fokker gelooft, dat het bezwaar gemakke lijk kan worden opgelost. Als men vraagt naar iemands burgerlijke rechten dan behoeft men slechts te vragen naar de bepalingen daaromtrent in het land waartoe hij behoort. Een Belg of een Franschman die eigenaren van land zijn, en in het volle genot en bezit van burgerlijke rechten volgens de wetgeving van hun land zal men op 21jarigen leeftijd moeten toelaten tot de vergadering. De heer vanFck verklaart bereid te zijn eene wijzi ging van het artikel voor te stellen in den geest als door den heer Vader wordt bedoeld, indien deze daartoe niet mocht overgaan, nl. om in plaats van „meerderjarig" te lezen „23 jaren". De voorzitter heeft een amendement van den heer van Eek ontvangen om in plaats van „meerderjarig" te lezen: „minstens 23 jaren oud". De heer van Ëck ge looft dat de strekking van zijn amendement zóo duidelijk is, dat het geene toelichting behoeft. Men kan toch niet onderstellen dat een vreem deling op 21jarigen leeftijd zal kennen wat een Neder lander eerst op 23 jarigen leeftijd weet.

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1872 | | pagina 6