Bijvoegsel van de MiddelImrgsche com-
■ant van Woensdag 13 November 1872.
tot vergunning om aan de binnendijkenwoningen te mo
gen bouwen en die verzoeken worden steeds gunstig op
genomen en meestal wordt de gevraagde vergunning
verleend.
Als nu dat artikel moet worden toegepast dan zullen
de verzoeken om aan binnendijken te mogen bouwen in
handen van gedeputeerde staten worden gesteld, deze
verzenden ze naar den hoofd-ingenieur en van daar naar
den arrondissements-ingenieur om advies en hierdoor
ontstaat een langdurig oponthoud, terwijl de verzoekers,
die dikwijls door gebrek aan woning of het aangaan
van een huwelijk tot hun verzoek zijn overgegaan, be
hoefte hebben aan een spoedige beslissing. Het komt
spreker voor, dat de beslissing op de verzoeken om op
binnendijken te mogen bouwen, gerust aan de polder
besturen kan worden overgelaten.
Hij is te laat ter vergadering opgekomen om gevolg
te geven aan het verzoek van den voorzitter omtrent het
indienen van een amendement, en gelooft, dat door het
reglement van de politie voldoende in het hier bedoelde
geval voorzien wordt.
Op de vraag van den voorzitter of de heer Henne
quin voornemens is een amendement voor te stellen
antwoordt deze ontkennend.
De heer van Cïlters maakt den heer Hennequin
opmerkzaam op de bepaling van 6 van art. 24 van het
politie-reglement, die hij gelooft dat door den heer
Hennequin over het hoofd is gezien. Het politieregle-
ment is uitsluitend een reglement van politie waarbij
geen waterstaatkundige belangen worden geregeld zoo
als bij het tegenwoordige reglement wel het geval is.
De ondervinding heeft geleerd dat dikwijls aanvragen
tot vergunning voor het bouwen aan binnendijken
worden gedaan die steeds worden toegestaan als geen
waterstaatkundige belangen daarmede in strijd zijn, en
dat zal ook in het vervolg het geval wezen.
De heer Hennequin erkent, dat artikel 24 van het
polder-reglement aanleiding geeft tot eene opvatting als
door den heer van Citters wordt bedoeld, doch zijn be
zwaar omtrent de vertraging op de beslissing van aan
vragen tot vergunning om aan binnendijken te mogen
bouwen blijft evenwel bestaan. In Znid-Holland en Gel
derland waar men veel last heeft van overstrooming mag
aan de binnendijken worden gebouwden hij gelooft
dat de dijken door gebouwen eer worden versterkt dan
verzwakt.
Na sluiting der discussiën wordt art. 22 in stemming ge
bracht en aangenomen met 29tegen9 stemmen. Tegen
stemden de heerenMazure, Brevet, van Waesberghe,
Dierick, Hammacher, Sipkes, de Smidt, Risseeuw en
Hennequin.
Zonder discussie of hoofdelijke stemming worden aan
genomen: art. 23 en 24.
Art. 25 met de daarop door gedeputeerde staten voor
gestelde wijziging om in den tweeden regel tusschen het
woord „niet" en het woord „geslecht", in te voegen de
woorden: „gedempt of".
Art. 26 en 27.
Art. 28 met de door gedeputeerde staten voorgestelde
wijziging om in de tweede zinsnede de woorden „gaat
gebruik maken", te vervangen door: „wenscht gebruik
te maken".
Art. 29 met de daarop door gedeputeerde staten voor
gestelde wijziging om de tweede zinsnede te doen ver
vangen door het volgende: „gedeputeerde staten hooren
de belanghebbende besturen en stellen de regeling in
art. 28 bedoeld hetgeen door belanghebbenden is ver
schuldigd en de wijze van uitvoering, vast".
Op art. 30 is door den heer Vader een amendement
voorgesteld, hetwelu voldoende wordt ondersteund, om
Provinciale staten. Najaarsbijeenkomst 1872.
aan dit artikel een 3e alinea toe te voegen van den vol
genden inhoud
„Aan de binnen-fronten der zee- of suatiesluizen moet
het peil van den onderslagdorpel worden aangeteekend,
hetwelk desgelijks op alle de binnen-fronten der boofd-
heulen en verlaten der polders, welke door de vermelde
zeesluizen uitwaterenmoet worden overgebracht en op
peilschalen aldaar worden aangewezen."
De heer Vader geeft te kennen, dat hij het doorhem
voorgestelde amendement in het kort op zijne wijze heeft
geadstrueerd in de daarbij gevoegde toelichting, en daar
misschien de tijd te kort is geweest voor de leden om de
toelichting te lezen, veroorlooft hij zich de vrijheid om
die voor te lezen
„Volgens het antwoord van gedeputeerde staten op
het algemeen verslag, zou de bedoelde verplichting niet
„bij het reglement" behoeven te worden opgelegd, maar
zulks aan de afzonderlijke polders respectievelijk kun
nen worden overgelaten. Maar dan komt erbij de wei
nige belangstelling van sommige polderbesturenniets
van, en in ieder geval zou de hier juist zóo noodzake
lijke eenheid van het werk gemist worden.
„Het is inderdaad eene zaak van algemeene strekking
en belang. Immers behoort, bij het leggen of verleggen
van heulen en verlaten, zoomede bij bedelvingen, gelet
te worden op de verhouding waarin de bodems moeten
staan tot den slagdorpel der sluis waardoor de polders
essuëeren. Dit is geen zaak voor eenen enkelen polder
maar voor alle polders welke suëeren de een door den
anderen en eindelijk door de zeesluis.
„Zoodanige bepaling is niet minder van algemeen be
lang dan alinea 1 en 2 van het artikel."
De heer Can maakt er de vergadering opmerkzaam
op, dat dit art. 30 toepasselijk is op alle waterschappen,
ook op de zoodanige die afzonderlijke reglementen heb
ben als Walcheren en Schouwen, en juist voor die water
schappen acht hij de bepalingen van het amendement
onuitvoerbaar. Schouwen alleen heeft zeveu zeesluizen
waarvan de slagdorpels op verschillend peil liggen en het
zou voor dat waterschap dus ondoenlijk wezen om op
alle peilschalen binnen den polder het peil van de slag
dorpels der sluizen waardoor de watergangen uitwateren
op te geven.
De heer Vader had gedacht, dat de heer Can zou
hebben gezegd, dat in Schouwen en Walcheren reeds
peilschalen bestaan. In zijn afdeeling althans heeft hij
vernomen dat er reeds dergelijke peilschalen zijn, en hij
gelooft niet dat het veel bezwaar heeft om de verplich
ting, -door hem bedoeld, voor alle polders vast te
stellen. Het zal toch aan de polderbesturen wel niet on
bekend zijn door welke sluizen de verschillende water
gangen uitwateren, welken loop het water neemt, en
hij twijfelt er niet aan of het polderbestuur van Schou
wen zal wel weten welke richting de verschillende water
gangen van Schouwen nemen; daarom zal het wel geen
bezwaar hebben de door hem bedoelde bepaling in toe
passing te brengen.
De heer Cau verklaart op zijn gevoelen volstre.kt
niet terug te komen. Er zullen in Walcheren evengoed
als in Schouwen peilschalen zijn, maar dat zijn peilscha
len die allen op een zelfde peil b. v. naar laag water
of polderpeil zijn gesteld, maar niet op het peil van de
dorpels dersluizen waardoor de watergangen uitwateren.
Als de bepaling door den heer Vader bedoeld,wordt aange
nomen, zal toch niet kunnen geschieden wat hij zich met
die bepaling voorstelt. Het water neemt zijn natuurlijke
loop, en het is onmogelijk bepaald aan te wijzen door
welke sluis het afloopt, daar het zich naar alle sluizen
begeeft, onverschillig welke in de diepte van den slag
dorpel beneden bet gewoon buitendijks laagwaterpeiJ.
De discussiën over dat artikel gesloten zijnde wordt
4