ontvangen, ter verbetering van de oeververdediging, welke ook noodzakelijk werd geacht voor het behoud der rijkswerken vóór Neuzen en derhalve een rijksbe lang was. De overgelegde staten van de geldmiddelen van den polder, van de uitgaven gedurende de jaren 1841 tot 1871, en van de grootte van den polder leiden in de eerste plaats tot het resultaat dat, wanneer men de schotplichtige grootte op 450 hectaren stelt, het dijkge- schot gedurende de jaren 1860—1871 gemiddeld per jaar heeft bedragen f 40.20 per hectare, en gedurende de jaren 18411871 gemiddeld per jaar f 35.35 per hec tare,- terwijl het hoogste dijkgeschot, dat van 1867, 116.30 per hectare, en het laagste, dat van 1842, f 2.67 per hectare bedroeg. Stelt men nu de pachtwaarde op slechts f 33 per 0,4456 hectaren, of f 74,05 per hectare (waarvoor door de vergadering van ingelanden van het waterschap Loven en Willeraskerke f 90 wordt gesteld) en trekt men van die som meer of min f 4 af voor grondlasten, zoodat van de opbrengstin ronde som, overblijft f 70, dan zou daaruit volgen, dat, gedu rende de 12 jongstverloopene jaren, 4/7 of 571 per 1000 van de pachtwaarde, en, gedurende de 31 jongstver loopene jaren, of 500 per 1000 van de pachtwaarde gemiddeld jaarlijks aan dijkgeschot is opgebracht. Ingeval echter de polder mocht worden calamiteus verklaard zal gedurende de eerste vijf jaren, de geheele opbrengst, of, naar de raming van den hootd-ingenieur, eene som van f 31,500 'sjaars, als dijkgeschot behooreu te worden betaald, en daarna de helft dier som, of, ingeval dat bedrag niet toereikend is om in de kosten van zeewering en oeververdediging te voorzien, 525 per 1000 van die som, derhalve f 16,537.50. Boven de laatstgemeld© som behoort tevens een gescbot te worden opgebracht, om te voorzien in de kosten des polders, welke niet in het belang der zeewering en oeververde diging zijn. Telken jare waarin de uitgaven niet door het dijk geschot kunnen worden bestreden, zal door de aangren zende polders Love, Willemskerke en Vlooswijk daartoe behooren te worden bijgedragen, tot een gezamenlijk bedrag van 1221,075 en als de op die wijze bijeenge brachte som van f 17,758.57 nog ontoereikend is, wat ingeval van calamiteus-verklaring waarschijnlijk wordt geacht, dan komt het tekort ten laste van het rijk en de provincie. Het tweede punt van onderzoek betrof de schulden. Zij zijn ontstaan door geldleening, in de jaren 1869,1870 en 1872, ter bekostiging van buitengewone werken, wier noodzakelijkheid geen twijfel lijdt, en bedragen thans te zamen f 37,000, waarvan moet worden afgelost ia 1873 /5000, in 1874 /4000, in 1875 en 13 volgende jaren telken jare 2000. De rente bedraagt 4j en 5 ten 100. Omtrent bet vereischte onderzoek naar de wijze waarop de polder gedurende de laatstverloopene jaren is beheerd geven gedeputeerde staten te kennen, dat in dien tijd de belangen van den polder met zorg behartigd zijn. Door de nood gedrongen zijn, met den bijstand van het rijk, belangrijke werkenom in oeverafschuivingen zooveel mogelijk te voorzien, de afneming van den oever te beteugelen, hem alzoo te verdedigen en den polder tegen overstrooming te beveiligen, uitgevoerd. Gunstig zeggen gedeputeerde staten verschilt deze handel wijze van de vroeger gevolgde, toen men voor het gevaar blind, en voor de waarschuwing doof, geheel zorge loos was. Te meer mag dit bevreemden, daar de zeer beweeglijke aard des oevers niet onbekend kon zijn. Daar het bestuur van het aangrenzend waterschap Lo ven en Willemskerke en dat van den aangrenzenden polder Vlooswijk waren uitgenoodigd hun gevoelen aangaande het verzoek mede te deelen, is gebleken dat het bestuur van genoemd waterschap eene calamiteus-verklaring van den Nieuwe Neuzenpolder in het belang van het waterschap acht, doch de groofe meerderheid van inge landen deelt dat gevoelen niet, en vindt bezwaar tegen calamiteus-verklaring. Zij is van oordeel dat men niet tijdig genoeg met de oeververdediging en zeewering heeft aangevangen; dat het geschot, hetwelk menover de laatstverloopene jaren, op niet meer dan f 45 stelt, niet bezwarend is, vermits de opbrengst op f 90 per hectare kan worden berekend en de landen, in de laatste jaren, zijn gekocht voor hoogstens f 1000 per hectare, terwijl onder de uitgaven, waarvoor dat geschot is op gebracht, behooren, de teruggave van geleende gelden, welke grootendeels in weinig jaren zijn afgelosten die besteed zijn voor werken, welke veel jaren van nut zullen zijn; dat het te voorzien is, dat het dijkgeschot zal terugkeeren tot het lage cijfer van 1860 en 1864, en de toestand derhalve niet drukkend genoeg is om den bijstand van het rijk [en van de provincie] alsmede van de aangrenzende polders te behoevenen dat het verzoek onrechtvaardig is te achten, daar gedurende vele jaren de polder Nieuwe Neuzen een allerhoogste op brengst heeft opgeleverd, gedurende welken tijd de polders Loven en Willemskerke veel minder opbrengst gaven en veel zwaarder lasten te dragen hadden; ter wijl eindelijk werd besloten aan gedeputeerde staten te verzoeken, een onderzoek in te stellen naar de wijze van beheer over 's polders werken, en de ingelanden van de aangrenzende polders daaromtrent persoonlijk te hooren. Gedeputeerde staten hebben niet noodig geacht aan dit laatste verzoek te voldoen, daar ingelanden ieder voor zich in de gelegenheid zijn gesteld hunne bezwaren te doen kennen, zooals dan ook door eenige ingelanden van het waterschap Loven en Willemskerke in een adres eenige toelichtingen zijn gevoegd bij de missive van het bestuur van dat waterschap. De groote meerderheid van ingelanden van den polder Vlooswijk heeft op voorstel van het bestuur besloten te kennen te geven: „dat sterk betwijfeld wordt, of de polder Nieuwe Neuzen wel genoeg betaald heeft, het welk door schatting zoude kunnen blijkenen tevens, het gevoelen te opperen dat het rijk begonnen is met aan dien polder subsidie te verleenen, uit overtuiging, dat de door hem aangelegde werken aan de hoofden te Neuzen daaraan schade hebben toegebracht, en dat het dus niet meer dan billijk zoude zijn dat het rijk voort ging den polder met voldoende subsidiën te helpen, waardoor een calamiteus-verklaring zoude kunnen wor den vermeden. Ofschoon gedeputeerde staten erkennen, dat veel pleit tot inwilliging van het verzoek en alzoo voor de calamiteus-verklariDgzijn nogtans de bezwaren hun zoo gewichtig voorgekomen, dat zij bij meerderheid van stemmen hebben besloten aan de provinciale staten voor te stellen, om aan het polderbestuur te kennen te geven dat in zijn verzoek niet kan worden getreden. Het algemeen verslag der afdeelingen wordt uitge bracht door den heer de «fonge* Aan het onderzoek in de atdeelingen hebbenmet in begrip van 5 leden van gedeputeerde staten 35 leden deelgenomen. In twee afdeelingen verklaarde de groote meerderheid zich met het voorstel te kunnen vereenigen. Enkele leden dier afdeeling daarentegen wenschten het verzoek van den Nieuwe Neuzenpolder te zien inge willigd. De meerderheid van die afdeelingen baseerde bare instemming met het voorstel daarop, dat niet voldoende gebleken was, dat door den bedoelden polder, naarmate van zijn opbrengend vermogen, een zóo hoog geschot voor zeewering en oeververdediging werd opgebracht,

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1872 | | pagina 7