*3uitmlcmD.
STATEN-GENERAAL.
TWEEDE KAMEB.
Zitting van Donderdag 24 October.
{Nader verslag.)
De beraadslagingen werden voortgezet over hoofd
stuk II (uitgaven in Indië) der Indische begrooting
voor 1873.
Bij art. 5 (algemeene secretarie) gaf de heer Nierstrasz
den minister in overweging het traktement van den
algemeenen secretaris, wiens activiteit, eerlijkheid en
goede trouw hij zeer roemde, met f 4000 te verhoogen.
De minister meende in dat „luchtige en vluchtige" voor
stel niet te kunnen treden. Het verbaasde hem, dat al dade
lijk van de zijde van den heer Nierstrasz een verhooging
werd voorgesteld, die de minister niet gemotiveerd achtte.
Art. 5 werd goedgekeurd. Bij art. 6 door den heer
Heemskerk indachtig gemaakt op een overbodigen post
van 30,000 voor traktementen van het personeel voor
de examinatie en liquidatie van de verantwoordings
stukken, loopende over het tijdvak vóór 1867, vermin
derde de minister dien post met genoemd bedrag.
De artikelen 612 werden daarop goedgekeurd.
Bij de afdeeling justitie had, bij den post art. 18 eene
gedachtenwisseling plaats over de met f 60,000 laatste
lijk verhoogde aanvrage voor de verdere benoeming
van rechtskundige voorzitters voor de landraden. De
heer Nierstrasz stelde een amendement voor, eerst
om den post met f 100,000, later, op voorstel van
den heer s'Jacob, om dien slechts met f 60,000 te ver
minderen, teneinde, overeenkomstig de vroeger gedane
toezegging de organisatie te doen plaats hebben lang
zamerhand en geleidelijk naar gelang van de beschik
bare en geroutineerde ambtenaren. Deze ontbraken tot
dusver, dat werd in den loop der discussie ook betoogd
door de heeren Heemskerk en s'Jacob, die bovendien
deden uitkomen, dat alvorens verder te gaan met de
toepassing van den maatregel waartegen als zooda
nig de bestrijders niet wilden reageeren de nieuwe
verordeningen omtrent het rechtswezen zouden behooren
te zijn vastgesteld en de wetboeken herzien, hetgeen
tot dusver niet het geval was, behalve voor Sumatra.
De heer van Loon bestreed het amendement, omdat hij
van oordeel was, dat, eenmaal de maatregel door de
wetgevende macht goedgekeurd, aan de regeering ook
de middelen behooren te worden toegekend om dien
volledig uit te voeren. De heer de Brauw verdedigde
daarentegen het amendement, meer speciaal wegens de
stijging der uitgaven in Indië: een financieel bezwaar,
dat bij hem ook bij de tariefsherziening uitsluitend had
gewogen.
De minister van koloniënbij deze gelegenheid talrijke
feiten aanhalende om te bewijzen, dat ten onrechte Woens
dag was beweerd dat in de laatste jaren de maatrege
len voor Indië genomen, uitsluitend in het belang van
de Europeesche maatschappij zouden hebben plaats ge
had, betoogde dat ook de afscheiding van de adminis
tratieve en rechterlijke macht ten bate van den inlan
der zou komen. De vrees voor conflicten tusschen de
inlaudsche en Europeesche ambtenaren was ongegrond
en wat de reorganisatie van het rechtswezen betreft,
de wetboeken zijn nagenoeg gereed en aan hetnoodige
personeel zal het niet ontbreken. De geldelijke aan
vrage van f 180,000 kon zeer matig genoemd worden,
in verhouding tot de gezamenlijke kosten van den maat
regel, die door de sprekers zelve op 3 millioen werden
berekend.
Het araendement van den heer Nierstrasz werd ver
worpen met 41 tegen 16 stemmen. Vóór stemden de
heeren Luyben, s' Jacob, Kien, de Brauw, Wintgens,
van lieenen, Nierstrasz, van Amerongen, Heemskerk,
Storm, Hoffman, Borret, Begram, van Foreest en van
Nispen.
De artt. 1317 werden goedgekeurd.
Bij art. 18 klaagde de heer Nierstrasz over den toe
stand van het gevangeniswezen, waarop de afschaffing
der rottingslagen nadeelig had gewerkt. De minister
erkende dat de toestand niet gunstig, maar toch veel
verbeterd was.
Bij de afdeeling binnenlandsch bestuur kwam de heer
Nierstrasz terug op het rapport betrekkelijk de wer
king der comptabiliteitswet, welk rapport zoo ongunstig
was over de werking der wet. Hij verlangde wijziging
althans van de meest schadelijke punten. Hij vroeg
verder inlichting omtrent de financieele gevolgen van
de zending der heeren Motké. De minister verklaarde,
dat er met die ambtenaren volst'ekt geene financieele
transactie was gesloten. Hij verwachtte veel goeds van
deze nuttige en noodzakelijke zending. Een herzie
ning der comptabiliteitswet zou hij gaarne in overwe
ging nemen, zoodra de uitslag van het onderzoek hem
volledig bekend zou zijn. Het bedoelde rapport zou de
minister overleggen als het hem door de kamer werd
gevraagd.
De afdeelingen 2023 werden goedgekeurd. Bij art. 24
besprak de heer Mackay het stelsel van verpanding,
waarin hij eene verandering wenschteook meer in
het financieel belang van den staat, welk denkbeeld
de minister in overweging zou nemen.
De artt. 2432 werden goedgekeurd.
Bij de 4e afdeeling gaf de minister, in antwoord op
de algemeene beschouwingen van de heeren Lentingen
van Rees te kennen, dat hij bereid was over te gaan
tot herziening van het besluit van 1867in den zin der
afschaffing van de beperkte heerediensten van de inland-
sche hoofden.
De heer Nierstrasz ontried dezen maatregel sterk, in
't belang van ons gezag in Indië. Daarentegen werd
hij door den heer van Rees kortelijk verdedigd, op
grond dat hier geen sprake was van afschaffing van
uiterlijk vertoon. Eerstgenoemde spreker verklaarde
zich ook tegen de voorgenomen aanstelling van vier
adsistent-residenten te Soerakartain de Vorstenlanden.
Daarentegen juichte hij met den heer van Rees toe de
gelijkstelling van de Europeesche ambtenaren op de
buitenbezittingen met die van Java. Beiden noemden
dat een rechtvaardige maatregel. In verband hiermede
waarschuwde de heer Nierstrasz tegen de uitbreiding
van gezag op de buitenbezittingen en vroeg hij naar
den stand der expeditie van Deli. De minister gaf
daarover geene inlichtingen, maar verklaarde later dat
het doel noch wensch is die gezaguitbreiding op de
buitenbezittingen te doen plaats hebben.
De artt. 33 tot en met 45 worden goedgekeurd.
Bij art. 46 gaf de heer van Sypesteijn eene proefneming
in overweging met de West-Indische wijze van koffie-
bereiding. De minister verklaarde dat voorstellen daar
omtrent aanhangig waren.
De minister steldena goedkeuring van de artt. 46—52,
op art. 53 (pakketvaart) een verhooging voor van
f 24,632, teneinde de pakketvaart tot op de oostkust
van Sumatra te kunnen uitbreiden. Na bestrijding
door den heer Nierstrasz, werd de post goedgekeurd
evenals de artt. 55 en 56.
Bij de afdeeling onderwijs, eeredienst enz. bracht de
heer van Loon in het breede ter sprake de onlangs
medegedeelde feiten omtrënt de vervolging van zende
lingen en van de Christen-inlanders te Almaheira of
Galela op Ternate. De minister verklaarde dat van die
feiten officieel niets bij de regeering bekend was. Op
de vraag om eventueele tusschenkomst, verklaarde de
minister dat Almaheira niet direct onder het Nederlandsch
gezag behoort, maar dat de Nederlandsche of Neder-
landsch-Iudische regeering niet zal toestaan, dat onder
haar beheer ooit eenige geloofsvervolging zal plaats
hebben.
De artt. 57 en 58 werden goedgekeurd. Bij art. 59
.drong de heer Moens op meerdere voortvarendheid aan
in de bevordering der oprichting van kweekscholen
voor inlandsche onderwijzers. De minister beloofde
het zijne daartoe te zullen aanwenden. De artt. 5866
werden goedgekeurd, nadat de minister op den post
geneeskundigen dienst nog eene som van f 1740 had
uitgetrokken voor een geneesheer op Tunis.
Bij art. 67 drong de heer van Sypesteijn op de noodza
kelijkheid van een verbeterd ijkwezen in Indië aan.
Die noodzakelijkheid werd door den minister erkend.
Bij art. 68 gaf de minister op een vraag van den
heer Nierstrasz te kennendat de aanvrage om conces
sie tot exploitatie van de rijke steenkolenmijnen op het
Ombiliën-veld, in verband met den spoorwegaanleg op
Sumatra, nog aanhangig was.
De artt. 67—72 werden goedgekeurd, nadat de post
zout nog ter sprake was gebracht door de heeren Heems
kerk en Nierstrasz, betrekkelijk de afname van de op
brengst en de eventueele afschaffing van het zout-mo-
nopolie. De minister verklaarde dat aan het laatste
niet gedacht werd en betoogde dat de ongunstige
uitkomst der laatste jarenwat de opbrengst betreft,
slechts schijnbaar bestond.
Zitting van Vrijdag 25 October.
{Per telegraaf
Bij de voortzetting der dïscussiën over de Indische
begrooting voor 1873 werd, na bestrijding door den heei
Stieltjes, de post voor de havenwerken te Batavia, waar
voor f 100,000 was uitgetrokken door den minister tot
f 50,000 verminderd ten tot het instellen van later onder
zoek.
Een amendement van den heer Mirandolle om den
post, uitgetrokken voor de werken ter beveiliging tegen
overstroomingen, aan te houden, werd aangenomen met
36 tegen 29 stemmen.
De post tot stichting van een krankzinnigengesticht
te Buitenzorg werdna langdurige discussie, aangeno
men met 47 tegen 19 stemmen.
De behandeling van het wetsontwerp is gevorderd
tot fafdeeling VII (departement van oorlog).
GEMEENTERAAD VAN ZIERIKZEE.
In de eergisteren gehouden zitting waren de heeren
Zuurdeeg, Labrijn, Cau en van Dongen afwezig.
Onder anderen is besloten een adres aan de provin
ciale staten van Zeeland in te dienenmet verzoek om
het adres van mr. A.'H. Verster in zake de ontworpen
spoorweglijn van Brouwershaven over ZierikzeeZijpe
enz., in gunstige overweging te nemen.
Tot ambtenaren van den burgerlijken stand, daar
vermeerdering van het getal dezer ambtenaren wensche-
lijk wordt geacht, zijn benoemd de heeren mr. J. M.
Isebree Moens en II. Koole.
De rekeningen van het Roomsch katholiek armbestuur
en de dienstdoende schutterij over 1871 zijn overeen
komstig het advies der commissie ad hoe goedgekeurd,
en evenzeer de begrooting van het burger-weeshuis in
ontvang en uitgaaf op 7400.
Voorts komt in behandeling de gemeentebegrooting
voor 1873.
Namens de commissie ad hoe bracht de heer Moolen-
burgh rapport daarover uit, alsmede over de daarbij
behoorende begrootingen. De conclusie strekt tot goed
keuring behoudens enkele bedenkingenen wel als volgt.
Zij advisee: t tot goedkeuring van de begrooting der
brandweer op 898.90, der schutterij op ƒ723, van
het burgerlijk armbestuur op ƒ7400, van het Roomsch
katholiek armbestuur op 2700en van hetEvangelisch-
Luthersch armbestuur op ƒ415.
Tegen de begrooting der commissie voor de gasfabriek
heeft zij bedenking. Onder art. 7 der uitgaven staat 1000
als vermoedelijk goed slot uitgetrokken, en onder de
ontvangposten wordt dit vermoedelijk goed slot uitgetrok
ken voor memorie, wegens de onzekerheid of er een
goed slot zal zijn. De commissie meent dat die post
van ontvang hetzelfde bedrag behoort te hebben als
art. 7 der uitgaven of indien die ontvangpost voor
memorie wordt uitgetrokken dan ook art. 7 der uitga-
ven en diensvolgens ook art. 9 van hoofdstuk III der
inkomsten van do gemeentebegrooting voor memorie'
behooren te worden gesteld.
Art. 3 afd. 2 van hoofdstuk I: jaarwedde van genees-
en verloskundigen, stelt zij voor te verhoogen met 200
voor jaarwedde vroedvrouw.
Art. 6 Jaarwedden sluis- en brugwachters ad 964,
stemt niet overeen met het totaal in de memorie van
toelichting gespecificeerdwelk totaal 989 is dus 25
hooger.
Art. 1 der eerste afdeeling van hoofdstuk III, litt.a:
herstelling dak Luthersche kerk. De commissie acht het
doelmatig dat aan den raad worde medegedeeld de
overeenkomst of de reden krachtens welke de gemeente
zich belast met het onderhoud van een gebouw dat niet
aan haar dn eigendom toebehoort.
Onder litt. a is voor aankoop keien 2750 door den
gemeentebouwmeester voorgedragen en door de com
missie van fabricage dat bedrag verminderd tot 1000.
De commissie vraagt of nu de kosten geraamd voor
transport, werkloon enz. geene evenredige vermindering
hadden behooren te ondergaan, daar die posten op de
door genoemden ambtenaar voorgestelde cijfers worden
voorgedragen.
Hoofdstuk III afdeeling 2 art. 3 is uitgetrokken op
2000. De commissie stelt voor dit uit te trekken voor
memorie en de post van onvoorziene uitgaven met 2000
te verhoogen, daar het geheel onzeker is of tot de ver
effening van het zeiketerrein zal worden overgegaan,
en zoo niet, die gelden ook niet tot andere doeleinden
zonder wijziging der gemeentebegrooting kunnen ge
bruikt worden, terwijl van hoofdstuk IX steeds kan af-
en overgeschreven worden.
Tot de behandeling der begrooting, en wel eerst de
uitgaven, overgegaan zijnde worden achtereenvolgens
goedgekeurdHoofdstuk I met verhooging van art. 3
afdeeling 2 met 200, overeenkomstig het advies der
commissie, en art. 6 wordt verhoogd overeenkomstig
bovengenoemde opmerking der commissie.
Nadat hoofdstuk I was afgehandeld werd de zitting
gesloten.
ALGEMEEN OVERZICHT.
Niet weinig opschudding bracht het volgende parti
culiere telegram teweeg, Woensdag avond van New-York
aan the Daily-News gezonden en later door andere
berichten in hoofdzaak bevestigd. „Telegrammen hier
uit Berlijn ontvangen zoo luidt het onrustbarende
bericht melden dat de beslissing in de St. Juan-
quaestie ten gunste van de Vereenigde staten is uitge
vallen en dat slechts de onderteekening des keizers nog
daaraan ontbreekt. Deze laatste handeling zegt men
dat echter belemmerd wordt door een zoogenaamde
hof-intrige, op 't getouw gezet door lord Odo Russell,
de kroonprinses en den Britschen consul-generaal te
Berlijn. Het doel dezer intrige bestaat hierin, om den
keizer over te halen van de beslissing der rechtsgeleerde
raadgevers af te wijken en de grensscheiding niet te
bepalen in een der wateren, door het tractaat van
Washington speciaal aangewezen, maar in een derde
tusschen beiden gelegen kanaal. Dit bericht heeft ont
zaglijk veel opgewondenheid verwekt en de dagbladen
treden in uitvoerige uiteenzettingen dat zulk eene beslis
sing in strij d zou zijn met het tractaat, en dat de keizer
van Duitschland verplicht is omtrent een van beide
wateren in dat tractaat genoemd te beslissen."
Blijkens berichten uit New-York van gisteren mor
gen was de algemeene verbolgenheid zóo groot dat
the New-York Herald en the World reeds op heftigen toon
verkondigden, dat het beter geweest ware de moeilijk
heden met Engeland op risico van een oorlog zelf op
te lossen dan voortdurend in kibbelarijen te geraken.
Reeds denzelfden dag echter is gebleken dat de onrust
der Yankees voorbarig en de Berlijnsche hofintrige
slechts in het brein van een of anderen zwaarmoedigen
correspondent bestond. Woensdag avond toch ontving
de Amerikaansche gezant te Berlijn, de heer Bancroft,
reeds officieele kennisgeving dat de Duitsche keizer in
de St. Juan-quaestie ten gunste van Amerika beslist
had, die terstond daarvan aan zijne regeering kennis
gaf, zoodat het gewichtige nieuws reeds Donderdag
morgen te Washington bekend was. Bovendien wan
neer de kroonprinses, de Engelsche gezant en zelts de
Britsche consul-generaal die nota bene! eerst sedert
8 dagen benoemd is en waarschijnlijk zelfs door de
Duitsche regeering nog niet als zoodanig is toegelaten
misschien ook al liever een gunstige beslissing voor Enge
land gezien hadden, dan nog wordt die „zoogenaamde
hofintrige" voldoende weerlegd door den datum dien de
beslissing van den Duitschen keizer draagt, namelijk
21 October.
In hoofdzaak komt de keizerlijke beslissing hierop
neêr, dat de Amerikaansche eischen volmaakt overeen
stemmen met den zin van het tractaat van 1846, zoo
dat de grens door de straat van Haro geacht moet
worden te loopen. Voor generaal Grant kan deze be
slissing nu zij vóór de algemeene presidentskeuze
is gegeven, van niet gering gewicht wezen. Zijne
organen maken dan ook terstond daarvan gebruik,
zooals the New-York Times, die „deze overwinning der
Amerikaansche natie tevens een juiste waardeering van