jon van Palembang en Benkoelen, de kapitein P. B.
Bruyn van Rozenburg, van het lc bataljon; bij het
garnizoens-bataljon der Moluksche eilanden, de le lui
tenant W. F. N. A. van Loenen, van het 14° bataljon;
bij de garnizoens-compagnie der Lampongsche districten,
de kapitein H. J. C. Jansen, van het 9C bataljon; bij
het subsistentenkader te Batavia de kapitein H. C. V. A.
Demineni en de 2e luitenant H. M. Nepveubeiden van
het 9e bataljonartilleriebij het materieelde kapitein
B. A. H. Arntzenius en de 2e luitenant jonkheer
R. Tulleken, beiden van het personeel.
Ingetrokken: infanterie, de overplaatsing bij het
9C bataljon van den majoor B. W. van IJperen van
het garnizoens-bataljon der Wester-afdeeling van Bor
neo, zijnde hij in verband daarmede overgeplaatst bij
het 13e bataljon. {Zie verder het hijvoegsel.)
GEMENGDE BERICHTEN.
Uit Wolfaartsdijk wordt gemelddat Maandag avond
in de schuur op de hofstede van den heer Wittouck
in den Heerepolder brand is ontstaanhetgeen eerst
door de bewoners der hofstede bemerkt werd toen de
schuur reeds in veile vlam stond. Met de schuur zijn
ook de zich daarin bevindende veldvruchten van ver
scheidene pachters, alsmede 3 paarden1 pink-os 8 scha
pen, 3 biggen en een geit verbrand. Het aangrenzende
woonhuis bleef behouden.
Zondag had te Deventer een velocipède-wedren
plaats in het afgebakende en versierde terrein op de
"Worp. Van de 41 deelnemers behoorden 34 tot de club
Immer weiterte Deventer, en 7 tot de club Voorwaarts, te
Apeldoorn. Als bewijs van de snelheid der rijders kan die
nen, dat de baan, 150 meter lang, bij den laatsten kamprit
in 17 seconden werd afgereden. Een hond, die zich op
de baan waagde, werd overreden, bij welke gelegen
heid de rijder met zijn volocipode omviel, en hoewel
hij zich gelukkig niet ernstig bezeerde, toch geen verder
deel aan den strijd nam.
De duur der tentoonstelling van schoone kunsten
te Brussel is tot 3 November verlengd.
Zooals 1' Événement verneemtheeft de heer
Thiers dezer dagen een kleine schilderij van Gerard
Dow, eene waschvrouw voorstellende, gekocht. Dit
meesterstukje werd door de bekende kunstenares
Jacquemart, die onlangs het portret van den president
der republiek schilderde, bij een soort van uitdrager,
toevallig ontdekt. Bij nader onderzoek heeft men ach
ter op het doek een stuk papier gevonden, met dezen
regel in het Duitsch„Koninklijke galerij van Hanover
in 1807." Door tusschenkomst van den heer Jules Simon
heeft de president der republiek bij den conservator
der schoone kunsten te Hanover aanvragen laten doen,
om te weten, of deze schilderij in 1807 ook gestolen
werd.
Dezer dagen is op last van den gepensioneerden
Oostenrijkschen majoor baron Heinrich von Trenck,
laatste afstammeling van het geslacht van dien naam,
te Briinn, in Moravië, het aldaar in het Capucijner
klooster rustende stoffelijk overschot opgegraven van den
beruchten Pandouren-overste Frans vrijheer von Trenck,
teneinde dit in een nieuwe en rijke lijkkist te plaatsen,
op welker deksel het familiewapen der Trencks en een
opschrift prijkt, waarin o. a. vermeld wordt, dat vrij
heer Frans in 1711 te Reggio geboren werd en in 1749
te Brünn overleed. De binnenste kist, waarin het ge
beente besloten ligt, is uit glas vervaardigd. Bij deze
gelegenheid is te Brünn eene tentoonstelling gehouden
van voorwerpendie zoowel op den genoemden overste
als op den anderen vrijbuiter von Trenck, baron Fre-
derik, neef van Frans, betrekking hebben. Daaronder
trok vooral de aandacht een tinnen beker, waarvan
Frederik zich in zijne gevangenis te Maagdenburg be
diend heeft en waarop hij met een spijker een aantal
versregelen en kunstige figuren gegraveerd heeft, die
zoo fijn zijn, dat men ze alleen door middel van een ver
grootglas goed kan waarnemen. Op eene der tentoonge
stelde schilderijen is Frederik afgebeeld met de 60 pond
wegende ketenen, waarmede hij in de genoemde gevan
genis beladen was. Nog was geëxposeerd een knoop
van zijne zijden rok, die indertijd de rokken a la Trenck
in de mode heeft gebracht.
Uit het verslag van de inspecteurs der kolenmijnen in
het Vereenigd koninkrijk blijkt dat in 1871 in Groot-
Britannië meer dan 117 millioen tonnen kolen in den
handel zijn gebrachtterwijl de mijnen in 1855 65 milli
oen en in 1850 niet meer dan 40 millioen tonnen ople
verden. In verhouding tot den omvang der mijnwerken is
het getal ongelukken verminderdin 't jaar 1857 bedroeg
het getal mijnwerkers 216,217 en verloren 284 arbei
ders door ongelukken het leven; in 1871 was het getal
der arbeiders tot 370,881 geklommen en bedroeg dat
der omgekomenen 991. In de tien jaren van 1850 tot
1860 stond het getal der slachtoffers tot dat der mijnwer
kers als 1 tot 245in het volgende tiental jaren als 1 tot
300. Hoezeer verminderd, is het aantal rampen nog
belangrijk genoeg om de inspecteurs naar verbetering
der wetgeving op het punt van den mijnarbeid te doen
wenschen. Vooral stellen zij zich goede gevolgen voor
van eene wet, waarbij voorzichtigheidsmaatregelen ter
voorkoming van gasontploffingen gebiedend voorgeschre
ven worden, en die tevens stellige voorschriften bevat
ten aanzien van het schragen der mijngangen en wan
den. In 1871 heeft gasontploffing aan 269 en instor
ting van mijngangen aan 435 mijnwerkers het leven
gekost.
Uit Liverpool en andere havenplaatsen wordt per
telegram gemeld, dat op de kusten van Ierland en
Wales een hevige storm heeft gewoed, waarbij vele
schepen zijn verongelukt. Van verlies aan menschen-
levens wordt daarbij nog geen melding gemaakt.
Door een opperman, die van een omnibus was ge
vallen zonder dat de koetsier of conducteur verder naar
hem hadden omgezienis van de London general omnibus
company 100 pd. st. schadevergoeding geëischt; de
rechtbank heeft hem zijn eisch toegewezen.
Het „Superior Court" te Boston heeft beslist, dat
voor een tocht op den spoorweg 's Zondags niet betaald
behoeft te worden. Een horlogemaker Sylvanus R.
Wetherbee had op een trein van den Old Colony spoor
weg wegens den Zondag geweigerd te betalen. De eisch
daartoe werd aan de directie van den spoorweg ontzegd.
Het argumentdoor den rechter aangevoerdwas dat
de spoorweg-maatschappij door vervoer van reizigers op
Zondag den sabbath had geschonken; daar dit nu door
de wet verboden was, kon zij 's Zondags ook geen wet
tige aanspraak op betaling maken.
THERMOMETERSTAN D.
16 Oct. 's av. 11 u. 46 gr.
17 'smorg. 7 u. 49 gr. 'smidd.lu.53gr.'sav. 6 u. 51 gr.
STATEN-GENERAAIi.
TWEEDE KAMER.
Zitting van Woensdag 16 October.
{Nader verslag.)
Aan de orde zijn de algemeene beraadslagingen over
het wetsontwerp houdende voorziening tegen besmette
lijke ziekten.
De heer Dumbar ontwikkelde vele bezwaren tegen
dit ontwerp. In de eerste plaats het bezwaar tegen
de overdreven wettenmakerij en reglementeering, waar
door men de zelfstandige beweging van de natie be
lemmert en men alles laat aankomen op het gouverne
ment. Tegen het wetsontwerp had hij bezwaar om de
groote kosten voor de gemeenten; om de uitgestrekte,
bijna discretionaire macht, aan de burgemeesters toege
kend om de instelling van officieelc cholera-commissiën,
waardoor menhet vrije initiatief doodendetevens de
commissie zelve zal dooden; om het verbod eindelijk
tegen het bezoeken van scholen en fabrieken, dan
8 dagen na de verdwijning der ziekte, wanneer die
mocht ontstaan hetzij in de woningen der kinderen of
werklieden.
De heer Wintgens erkende de noodzakelijkheid der
voorziening tegen besmettelijke ziekten. Maar de wijze
waarop hier offers zullen worden gevraagd van de in-
dividueele vrijheid cn van het recht van eigendom, zou
niet beantwoorden aan het doel. De voordeelen zouden
niet opwegen tegen de nadeelen. De medische wet
ten van 1865 hebben den toen verwachten beteren toe
stand niet in 't leven geroepen; de door den heer Thor-
becke verwachte zelfstandige optreding van provinciën
en gemeenten heeft niet plaats gehad. Zij, die geroepen
waren de wet uit te voeren, deden van onkunde, van
onwil, van parti-prisvan vrees voor tegenstand blijken.
En nu zou ook deze wet niet aan het doel beantwoor
den. Er was hier nog te veel aan de bemoeiingen van
het centraal gezag overgelaten. In plaats van zelfpro-
tectie en plaatselijke instellingen in het leven te roepen,
wie men de noodige attributen en de noodige macht
zou schenkennaar gelang der verschillende behoeften,
doet men een nieuwen stap in de centraliseerende rich
ting, die nieuwe teleurstelling zal baren.
De heeren Rombach, van Kuyk, Godefroi, van Was-
senaer Catwijck, Idserda en Smidt verdedigden daaren
tegen de algemeene strekking der wetsvoordracht. Hier
moest in de eerste plaats het belang van het volk in
aanmerking komen. Daartoe is tusschenkomst van het
gouvernement noodig, nu het bleek dat de gemeente
besturen werkeloos, nalatig of onwillig waren gebleven
tijdens vroegere epidemiën. Volmaakt werd de wet niet
geacht, maar meu achtte daarmede toch een belangrijke
schrede gedaan op den goeden weg. Men kan haar als
een proefneming beschouwen, waarop zoo meende de
heer van Kuyk over twee jaren zou kunnen terug
gekomen worden. Het voorvaderlijk bestuur van cen
tralisatie verlangde men niet terug; maar de staat
mocht wel zorgend optreden voor de belangen van het
algemeen, waar deze door de nalatigheid van het indi
vidu worden benadeeld. Zoo ook bij de gemeentebe
sturen. Als door zorgeloosheid dier besturen epidemische
ziekten worden in de hand gewerkt, dan wordt dat
een zaak van algemeen belang, waarin de wetgever wel
tusschenbeide mag komen. Bleek de wet in dit opzicht
te strengmen kan haar matigen. De bezwaren in de
toepassing ter zijde latende, moest de algemeene strek- J
king worden beaamd, want public health is public wells
En het algemeen belang beheerscht hier de absolute
toepassing van het beginsel der vrijheid van de gemeente
besturen. De heer van Wassenaer Catwijckin de wet
een wensch ziende tot beveiliging der bevolking tegen
de onreinheid en de zorgeloosheid van den buurman,
vond daarin reden om het mede in hoofdzaak met deze
wet te vereenigen, ofschoon zij boven de wetenschap
een macht erkent, die niet valt onder het bereik van
de wettelijke voorschriften, nl. de Almacht.
De meeste der genoemde sprekers verklaarden om het
hoofdbeginsel over hunne bedenkingen tegen verschil
lende onderdeelen der wet heen te zullen stappen. Die
bedenkingen betroffen de te uitgebreide macht aan de
burgemeesters; het gemis aan bepalingen omtrent de
quarantaine; de oprichting van cholera-commissiën; de
kosten voor de gemeentebesturen en het punt der ver
plichte vaccinatie. Terwijl, wat dit laatste betreft, de
heer van Wassenaer Catwijck zijn hoofdbezwaar weg
genomen zag door de jongste wijziging in de wet,
verklaarde de heer Rombach door die wijziging teleur
gesteld te zijn en de heer Idzerda, dat zijn ingenomen
heid met het oorspronkelijke ontwerp aanmerkelijk was
getemperd door dezelfde wijziging.
De minister van binnenlandsche zaken maakte uit het
gehouden debat op, dat de voordracht thans aan de
wenschen van de meerderheid heeft voldaan; dat de
meerderheid met de regeering een einde wil maken aan
de achteloosheid der gemeentebesturen en aan de zorge
loosheid en zelfzucht van het individu met betrekking
tot de algemeene gezondheid, waartoe deze maatregel
onvermijdelijk is.
Men had veel gesproken over de autonomie der ge
meenten, maar de gemeenten hebben niet alleen een
zelfstandig karakter; zij zijn ook onderdeelen van den
staat en als zoodanig aan het staatsgezag ondergeschikt.
Wat de kosten betreft, deed de minister uitkomen
dat deze zelfs voor de kleinste gemeenten geen onover
komelijk bezwaar kunnen opleveren. Wanneer de meer
derheid intusschen geldelijke hulpverleening bij deze
wet wil voorzien, dan zou de minister zich daartegen
niet verzetten.
Over een nieuwe regeling van de quarantaine was de
minister met zijn ambtgenoot van marine in overleg.
Op het punt der vaccine zou de minister bij het
betrekkelijke amendement terugkomen. Intusschen ver
dedigde hij reeds dadelijk het beginsel om aan de ge
meentebesturen de verplichte zorg voor de vaccine op
te leggen.
De algemeene beraadslagingen werden gesloten.
Zitting van Donderdag 17 October.
{Per telegraaf
Bij de voortzetting der behandeling van het wetsont
werp tot voorziening tegen besmettelijke ziekten werd
art. 1 zonder hoofdelijke stemming onveranderd goed
gekeurd behoudens eene kleine wijziging daarin aan
gebracht door een amendement van ondergeschikt be
lang van den heer Wintgens.
Nadat over artikel 2 langdurige discussiën waren ge
voerd en talrijke amendementen en wijzigingen waren
voorgesteldwerd de verdere beraadslaging over dat
artikel aangehouden. Op voorstel van den heer Jonck-
bloet, die meende dat de regeering dit artikel niet ge
noeg had overwogenwerd besloten de zitting tot
morgen te schorsen.
Ia den aanvang van die zitting zal de heer Nierstrasz
eene interpellatie tot den minister van oorlog richten over
de verandering door dien minister gebracht in de rede
door hem bij de discussie over het ontwerp-adres van
antwoord op de troonrede gehouden, zooals deze rede
thans in het verslag van de handelingen der kamer is
opgenomen, en waardoor de door den heer Nierstrasz
gehoudene rede niet meer op die van den minister
sloot.
Tegen Maandag is de begrooting voor Nederlandseh-
Indië voor 1873 aan de orde gesteld.
Het verslag der commissie van rapporteurs is ver
schenen over de Indische begrooting voor 1873.
Daaruit blijkt o. a. dat in de meeste afdeelingen over
de beide koninklijke besluiten van 16 April 1872, om
trent het geven van gronden in erfpacht op Java en
de vervanging van inlandsch erfelijk individueel grond
bezit door eigendom, een ongunstig oordeel werd ge
veld. Men hield het er voor, dat ook deze besluiten
niet overeenstemmen met den geest der zoogenaamde
agrarische wet, en dat het zeer moeilijk zal vallen
daaraan behoorlijke uitvoering te geven. De commissie
van rapporteurs - de heeren van Houten, s'Jacob,
van Rees, Mirandolle en Mackay vreest insgelijks,
dat bij zoodanige uitvoering der agrarische wetals de
bedoelde besluiten medebrengen, daarvan geen vol
doende, ja zelfs geen noemenswaardige resultaten te
wachten zijn. Zij acht het zeer wenschelijk, dat de
kamer op de hoogte worde gehouden van de bevelen,
die door tusschenkomst van den tegenwoordigen minis
ter van koloniën te dezer zake naar Indië worden