MIDDËLBIJRGSGHE
COURANT.
F 238.
laandag
1872.
7 October.
Dit blad verschijnt dagelijks met uitzondering van den Zondag, den 2« P&asch-, ga. Pinksterdag en een der Kerstdagen.
De prijs per 3/m. franco is f 3.5,Q.
Middelburg 5 October.
De aanleg van de verbindingslijn tusschen het
locaal-station en het voormalig marinedok teVlissingen
wordt met spoed in orde gebracht. Het schijnt dat
men met die lijn gereed wil zijn tegen het tijdstip dei-
opening van den spoorweg.
De werken welke den 17™ dezer ten behoeve van
den spoorweg bij Ylissingen in den Haag zullen aan
besteed worden, bestaan in het maken van een ge
bouw tot waterbezorging met toebehooren op het lokaal
station, alsmede van een wachthuis bij de dubbele
schutsluis, eene bergplaats voor goederen op het haven-
station, een verhoogde los-'en ladingplaats aldaar enz.
Het gebouw tot water bezorging moet [vóór 1 April 1873,
en bet geheele werk vóór 1 Juli 1873 voltooid zijn.
Onder het opschrift: „De eerste ontmoeting van kamer
en ministerie" deelt de heer V.de bekende schrijver
van de Vragen van den dag in het Handelsblad
die men mogelijk binnen kort weder aan het parlemen
tair debat zal zien deelnemen en wiens beoordeeling-
daarom te meer belangstelling verdient den in
druk mede, dien bet debat over het adres van ant
woord op de troonrede in de tweede kamer op hem
heeft gemaakt. De eerste indruk was gunstig. Het
antwoord van den heer de Vries op de interpellatie van
den heer van Zuylen, over de'redenen die het hoofd van het
ministerie hadden doen besluiten de formatie op zich te
nemen, was eenvoudig- en waardig. De heer de Vries is
volgens V. geen bepaald oratorisch talent, maar
hetgeen hij zegt is goed doordachtde vorm is goed en zijn
geheele houding geeft den indruk dat men met een
eerlijk man te doen heeft, die eene overtuiging beeft en
het goede wil. Of hij een krachtig man is, bestand
tegen een eenigszins sterke oppositie, betwijfelt V.
sterk. Bij deze gelegenheid bad hij slcchis te doen
met de oppositie van eenige conservatieven die in den
regel door hun gebrek am talent en tact niet te
vreezen zijn. De heer de Vries had dan ook, bij bet
tweedaagsch debat, les honneurs de la guerreterwijl de
conservatieven weder eenige veêren verloren.
V. meent, dat door deze discussie in de zooge
naamde conservatieve partij een bepaalde scheiding
is ontstaan. Reeds geruimen tijd waren in die partij
twee stroomingen op te merken. De fractie-Heems
kerk c. s., waartoe o. a. de heeren van Zuylen, van Kuyk
en Nierslrasz behooren en als wier orgaan men het Haag-
sche dagblad zou kunnen beschouwen, zou de partij
van actie, die der radicale conservatieven kun
nen worden genoemd; waar het de liberalen of de libe
rale beginselen geldt, zijn zij zonder genade; ij veraars,
doch ij veraars vcor een negati ef programma, want
dit programma lost zich op in de leus „weg met da
liberalen." De heeren Heemskerk, van Zuylen c. s.
schijnen volkomen bereid een ministerie te vormen al
zijn zij overtuigd, dat zij zich slechts staande kunnen
houden door het doen van groote concessiën aan de
ultramon tanen en anti-revolutionairen.
De fractie van Reenens'Jacob heeft met de liberalen
dit gemeen, dat zij niets wil weten van de fractie
Heemskerk; zij ziet nog liever de liberalen dan de
conservatieve agitators aan het bewindzij weet dat zij
van de liberalen althans geen heulen met de jezuïeten
te vreezen heeft. Daaruit verklaart zich het advies van
den heer van Reenen aan den koning om na den val
van het vorige ministerie de liberalen toch weder aan
het bewind te roepen. Dit advies is hem door de fractie
Heemskerkvan Zuylen zeer ten kwade geduid; dat was
reeds bekend, maar bij het debat over het adres van
antwoord kwam de breuk in bet volle licht. De heeren
van Zuylen en Heemskerk schenen de rollen te hebben
verdeeld. De heer Heemskerk zou de regeering met de
Internationale te lijf gaan; de heer van Zuylen zou het
politiek debat voeren. Geen gemakkelijke taak, want
wat kan er met grond tegen de oplossing aan de minis-
terieele crisis gegeven althans van conservatieve zijde
gezegd worden? De liberalen konden wellicht grie
ven doen gelden; zij hadden met betrekkiug tot de
kabinets-formatie wel eenigen grond tot critiek; maai
de conservatievenKonden zij werkelijk beweren, dat
zij tot de regeering hadden geroepen moeten worden?
Een kabinet uit de minderheid kan soms een politieke
noodzakelijkheid zijn, mits de mogelijkheid besta dat die
minderheid gaandeweg in eene meerderheid verkeere;
dat was hier onmogelijk. Een getal van 15 conserva
tieven kan niet tot 40 a 50 aangroeientenzij middelen
gebezigd worden, die tot verderf des lands moeten lei
den b. v. een oneerlijke census-hcrziening of blindelings
toegeven aan de eischen der kerkelijke partijen. De heer
van Zuylen zelf had de onmogelijkheid van een conser
vatief ministerie zoo goed ingezien, dat hij sprak van
een „gemengd ministerie, waarin het conservatieve ele
ment zou aanwezig zijn." Op de vraag of hij een kabinet-
Kappeijne-van Zuylen zoti hebben gewenscht bad hij
echter geantwoord dat hij niet geloofde, dat dergelijke
combinatie zou zijn gelukt, maar dat wel een andere
mogelijk waren.
De heer van Reenen behoort tot hen dieniet begrijpen
welke combinatie de heer van Zuylen bedoelt, of althans
weinig verwachting van de uitvoerbaarheid hebben:
daarom achtte hijofschoon erkennende, dat de anti
liberalen wel eenig recht hadden gehad om op te treden,
de tegenwoordige oplossing de beste is en niet in strijd
met de constitutioneele begrippen en beginselen. liet
verschil van zienswijze, nu reeds duidelijk geformuleerd,
kwam nog sterker uit toen de heer van Reenen opmerkte,
dat er eigenlijk geen groot principaal verschil tusschen
de conservatieven en liberalen iseene meening* die door
de heeren van Zuylen, Heemskerk c. s. niet wordt
gedeeld, en die V. in zooverre genoegen doet als
zij uitzicht daarop opent, dat de conservatieven yau
het type-van Reenen meer en meer tot de liberalen
zullen naderen en zich bij de achterhoede der liberale
partij zullen aansluiten. „Zoo zal zegt V. die
transformatie der partijen geboren worden, die reeds
sedert lang door velen gewenscht werd: aan de eene
zijde de kerkelijke partijen met een hoopje onverbeter
lijke conservatieven, een treurig leven leidende tusschen
Kuyper en Loyola; aan de andere zijde een groote
liberale partij met zeer gematigde liberalen in. de ach
terhoede, doch ook, naar wij hopen, met een krach
tige voorhoede, die thans nog ontbreekt, en toch, als
drijvende kracht, zeer noodig is."
Evenzeer als tegenover den heer van Zuylenbleej
het ministerie overwinnaar tegenover den heer Heems
kerk, toen deze de Internationale ter sprake bracht.
Hij vond weinig bijval en de minister had hier te beau
rdle. Voor zoover uit dit eerste debat is af te leiden
beeft het ministerie van de conservatieven weinig te
duchten; zij zijn te zwak in getal en in talent; daaren
boven is een gedeelte met het kabinet ingenomen en
zal het blijven zoolang de maatregelen die worden voor
gesteld niet al te liberaal zijn. Dan kan het minis
terie op een meerderheid van ongeveer 50 stemmen
rekenen. Een benijdenswaardige positie, die lang behou
den kan blijven, indien het ministerie met beleid en
voortvarendheid handelt, en de noodige kracht tot
regeeren toont te bezitten. In dit opzicht is V. niet
geheel gerust. Het debat over het adres van ant
woord heeft enkele momenten opgeleverd, die blijken
geven van gemis aan overleg tusschen de ministers
onderling en van zekere weifeling in de te volgen ge
dragslijn bij de regeling van groote belangen.
De regeering wil beperkte herziening van den
census, uitbreiding daar waar het kiesrecht binnen te
enge grenzen is beperkt. De heer van Houten wil alge-
meene cn aanmerkelijke verlaging. Wat moet nu logisch
uit dit verschil van standpunt volgeD Verschil van
opvatting omtrent den aard der werkzaamheden, welke
van nu tot aan de nieuwe verkiezingen mogen worden
verricht. Volgens de heer van Houten moet een gou
vernement hetwelk erkent dat hervorming van het kies
stelsel noodig is, de kieshervorming afdoen maar de
behandeling van alle andere groote vraagstukken aan
de nieuwe kamer overlaten. Deze redeneering past
volstrekt niet in bet denkbeeld der regeering, die
slechts wegneming der bestaande ongelijkheden in den
census, geenszins hervorming van het kiesrecht
op het oog heeft. Doch wat zag men nu in de zitting
van 24 September gebeuren De regeering liet zich
eerst door den heer van Houten later door den heer
de Roo geheel van haar standpunt wegdringen en om
helsde, eerst bij monde van den minister van financiën,
daarna bij die van koloniën het stelsel van dep heer
van Houten. Zij gaf toedat de aaagekondigde cbnsus-
herziening deze kamer tot zekere hoogte onbevoegd
maakte, om voorstellen van ingrijpenden aard in be
handeling te nemen.
Op de hoofdredenen door den minister van financiën
opgegeven, waarom voorshands de belastinghervorming
behoorde te rusten, nl. 1° dat er zich groot verschil
van zienswijze bij deleden der kamer bad geopenbaard,
en 2° dat de nood der schatkist niet dringt, merkte de
heer van Houten terecht op, dat die omstandigheden
nog zeer lang zouden bestaan. Hij vroeg verder: „Is
ook door de regeering de belastinghervorming alleen
daarom niet in de troonrede vermeldomdat zij met
mij van oordeel is, dat aan de kieswethervorming de
prioriteit toekomt? Voor de rede van den minister van
financiën was ik genegen dit stilzwijgend aan te nemen,
maar na die rede kan ik dit bezwaarlijk doen. Immers,
de minister noemde andere redenen van uitstel; hij
noemde niet het aanhangig maken van de kieswether
vorming."
Hu werd de minister gedwongen redenen te noemen,
en daar zijn beide andere gronden hem geheel uit de
hand waren geslagenbleef hem niets anders over dan
zich in de armen van den heer van Houten te werpen.
Voorbijziende dat de census-herzieningindien zij als
reden tot uitstel kon gelden, ook eene alles beheer-
schendo reden was, deed de minister het voorkomen
alsof slechts aan eene bloote omissie van zijne zijde
te denken ware. V. vindt dit zoo vreemddat hij
niet kan gelooven dat iemandhoe groot vertrouwen
hij ook in de waarheidsliefde van den minister van
financiën hebbe, dit zal aannemen. Hij gelooft hierbij
meer aan den invloed van den „zaehten wenk" die de
heer van Houten den minister wilde geven en aan een
„anderen zaehten wenk" die de minister van koloniën
van zijn ambtgenoot van financiën ontving. Maar
waarom had voor de discussie over dit punt geen overleg
tusschen de leden van het kabinet plaats gehad?
Bij de financieele paragraaf gaf de heer Dumbar het
verlangen te kennen, dat de vestingwet niet van het
militair programma mocht verdwijnen, terwijl de heer
de Roo inlichtingen vroeg omtrent het intrekken der
door de vorige regeering ingediende wetsontwerpen,
wat bij onnoodig achtte. De minister van oorlog
zegt V. waarschijnlijk onderricht dat die vragen
komen zouden, las, op vrij gebrekkige wijze, eene nota
voor, waarbij zijne redenen voor die intrekking werden
opgegeven. Of die redenen al dan niet afdoende waren
kunnen wij niet bcoordeelenzeker is het echterdat
de minister van oorlog geen zeer schitterend figuur
maakte. De heer van de Putte scheen dit ook te ge
voelen en kwam zijn ambtgenoot te hulp. Leve de
censusherziening! Die moet vóórgaan en daarom kan
er vooreerst van de militaire wetsontwerpen niets komen.
Waar zoo'n censusherziening al niet goed voor is. Alles
kan daarachter geschoven worden. „Nu geloof ik, dat
te recht, zoo sprak de heer van de Puttedoor den
minister van financiën er op is gewezen, dat er geen
sprake kan zijn, dat belangrijke wetsontwerpen van
politieke strekking thans kunnen behandeld worden."
Politieke strekking: zijn dan de vestingwet, de wet op
de bevordering en het ontslag der officieren, de wijzi
ging der militiewetwetsvoorstellen van politieke
strekking
Laat ons de zaken zoo betoogt V. verder
in het ware licht nemen. Waarschijnlijk had met
den minister van oorlog zeker overleg plaats gehad
over de reden die hij zou opgeven, maar hij was niet
gelukkig in het formuleeren van die redenentoen deed
men den grooten sprong en moffelde al die groote mili
taire wetsontwerpen achter de censuswet weg. „Wij
houden ons overtuigddat zoodanig aanvankelijk geens
zins de bedoeling was. Maar de regeering, blijkbaar