MIDDELBURGSCHE
COURANT.
F 233.
Dinsdag
1872.
1 October.
Dit blad verschijnt dagelijks met uitzondering van den Zondag, den 2en Paasch- en Pinksterdag en een der Kerstdagen.
De prijs per 3/m. franco is f 3-50.
Middelburg 30 September.
EEN EN ANDER UIT DE ADRESDISCUSSIE.
II.
Het tweedaagsche spiegelgevecht over het adres van
antwoord heeft wel eenig licht gegeven over de ver
houding der partijen in de kamer. Wanneer men de
felle en geheel ongemotiveerde uitvallen van den graaf
van Zuylen naast de soetsappige verklaringen van den
heer van Reenen legt, merkt men eene scheiding op
tusschen hen die vroeger onder de algemeene leuze van
conservatisme verbonden waren. Sedert April zijn het
alleen de goed-conservatievenbeter gezegdde anti
liberalen door dik en dun, welke trouw zijn gebleven
aan het bondgenootschap met de uiterste clericale par
tijen; de gemoedelijke en bezadigde mensclien uit het
conservatieve kamp gevoelen daarentegen nog de nawer
king van den indruk dien de houding der ultramon-
tanen tijdens de nationale gedenkdagen op hen maakte.
Zij zijn afgeschrikt om verder zulke leiders te volgen
en beginnen hunnen afval reeds te vergoelijken door
te betuigen dat er dan toch eigenlijk zooveel onder
scheid niet tusschen de liberalen en de conservatieven
bestaat. Ook wanneer die toenadering volkomen oprecht
gemeend is en de goede wil dezer afvalligen van het
„monsterverbond" tegen oude hebbelijkheden bestand
blijft, ligt hierin toch te veel gevaars dan dat wij er
ons sterk over verheugen kunnen. Wij zijn niet erg
gesteld op politieke frontveranderingen, noch bij onze
geestverwanten noch bij onze tegenstanders: wij zijn
huiverig overloopers in ons kamp te ontvangen. De
ontvangst kan licht te hartelijk worden; er is reeds
niet al te veel ijver voor het beginsel onder de libe
ralen zeiven en het ligt voor de band dat men uit hof-
lelijkheid, uit humaniteit, om aan de renegaten den
overgang gemakkelijk te maken, zooals men het uit
drukt „wat water in den wijn zou doen." Wanneer
iemand met zekere welwillendheid naar u toekomt en
zegt: ik ben verdwaald geweest, maar nu weer op
den rechten weg, ik zie dat wij naar hetzelfde doel
wandelen, Iaat ons dus samen (len weg afleggen,
dan matigt men zoo licht den aangenomen pas om een
anderen tred aan te nemen, die den nieuwen reisge
noot na de vermoeienis zijner afdwalingen gemakke
lijker vallen zal. Voor deze matiging van den pas
nu zijn wij voor de liberale partij zeer bevreesd. Wij
gaan waarlijk nu reeds niet te snel, maar laat ons
toch vooral niet nog langzamer voortkruipen. Ieder
nieuwe rekruut behoort in onze gelederen met welwil
lendheid ontvangen te worden; aantrekken, nietafstoo-
ten moet onze leuze zijn, maar wij moeten aantrekken
door beginselvastheid en volharding, niet door transi-
geeren en knoeien. Evenals in liet kinderrijmpje
eischen wij dat hij die met ons mede wil gaan ook
onze manieren versta; maar hij mag ons zijne manie
ren niet opdringen, en evenmin moeten wij uit beleefd
heid zijne manieren gaan volgen.
Houden wij hieiin voet bijstuk, dan zal er inderdaad
eene voor het land heilzame hervorming der partijen
kunnen geboren worden. Op het oogenblik staat het
liberalisme, zoo hier te lande als elders, als handhaaf
ster en verdedigster der grondwettige rechten en dei-
maatschappelijke orde vierkant tegenover de aanslagen
der clericalen op den modernen staat. Tusschen die
beide partijen dwarrelen en waggelen de conservatieven
maar dat dwarrelen en waggelen wordt met den dag
bezwaarlijker. De punten van het geschil zijn zöo
ernstig en staan in zulk een nauw verband zoowel met
de historische ontwikkeling als met den actueelen toe
stand van 's lands instellingen, dat het bijna onvermij
delijk wordt eene keuze te doen. Een deel der con
servatieven, het clubje dat in 1866 aan de regeering
was, heeft reeds gekozen, het heeft zich bij de vijanden
van ons staatsverdrag aangesloten en reageert reeds,
trots den ergsten ultramontaan, tegen de historische
traditie van gastvrijheid van Nederlandzij die dezen
nen mogen opmaken dat het rechter-centrum om met
dezen naam de gematigde conservatieven aan te duiden
die zich nevens en om den oud-voorzitter der kamer
grocpeeren de tegenwoordige regeering ondersteunen
zal met meer beslistheid dan; hunnerzijds aan vroegere
liberale regeeringen ten deel' viel, zoo hebben wij met
leedwezen opgemerkt dat van de zijde der liberale partij
reeds op den eersten dag der kennismaking met het
ministerie alweder dezelfde kleingeestige traeasserie werd
ten toon gespreid, die zooveel onheilen in Nederland
heelt gesticht en de liberale partij geheel in discrediet
bij de natie dreigt te brengen. Het was al weder in de
nuaestie der defensieeene quaestie die men onder fraai e
woorden en personeele aanvallen schijnt te willen begra
ven. Men herinnert zich wat bij de optreding van den
minister Delprat voorviel. Er waren bij de kamer mili
taire wetten aanhangig, door zijnen voorganger ingediend,
doch waartegen bij de kamer zooals bekend, doch
nog niet officieel geconstateerd was bezwaren beston
den. Men vroeg den heer Delprat wat hij voornemens
was ten aanzien dezer wetten te doen eneen voorstan
der zijnde van het gemeen overleg, hetwelk hij langs
practischen weg wenschte te bevorderen, antwoordde de
minister met het verzoek dat de kamer die wetten maar
onderzoeken zou en haar verslag mededeelen, dan kon
de minister met dat verslag voor zich de wijzigingen
overwegen, welke hij in de wetsontwerpen zou voor
dragen. Groot rumoer in de kamerDat was incon
stitutioneel Zoo maakte de minister zich al zeer ge
makkelijk van zijn taak af; de kamer was de bediende
der regeering niet, enz., enz., enz.
Nu treedt de generaal van Stirum op, en hij vindt
de wetsontwerpen aanhangig, die door zijn voorganger
ingediend zijn, evenals de heer Delprat. Ook tegen die
ontwerpen bestaan bezwaren bij de kamer, welke nog
niet in een verslag zijn geconstateerd, evenals bij den
heer Delprat. Maar wat doet nu de heer van Stirum?
Hij wacht het verslag niet af, maar trekt de wetsont
werpen, waartegen hij ook bezwaren heeft, eenvoudig
in. Nu zal 't dan toch der kamer wel goed zijn; want
de minister deed wat men zijnen voorganger verweet
niet gedaan te hebben: niet alzoo de logica der speci-
aal-militaire-liberale oppositie. De minister die aldus
aan eene commissie van rapporteurs de gelegenheid be
nam om een fulminant rapport te stellen wordt nu een
voudig beschuldigd van de oplossiug der militaire
quaestie niet ernstig te willen en der regeering wordt
verweten dat zij die op de lange baan tracht te schui
ven. Men schijnt er niet aan te denken dat deze aan
de regeering ten laste gelegde toeleg niets minder zou
zijn dan landverraad plus misleiding der natie.
Maar gelukkig staat deze daad van onredelijke oppo
sitie op zich zelve en schijnt het dat andere leden dei-
kamer, van wie aansluiting aan dergelijke strooptoch
ten (waarbij men zijne geestverwanten benadeelt en zijne
tegenstanders uitnemend dient) anders wel te wachten
is, zich thans niet zullen aansluiten. Tot dusver althans
onthielden zij zich, blijkens de verstandige houding van
den heer van Houten en de voorzichtige neutraliteit
van den heer Kappeyne. Maar wie kan voor den dag
van morgen instaan? Wie weet of wij niet binnen
een korten tijd het verrassend schouwspel heieven dat
een waarachtig liberaal en tot werken gezind ministerie
gesteund wordt door de geestverwanten van den heer
van Reenen die in 1853 de „tegenovergestelde richting"
aanvoerde, en bestreden juist door die liberalen, die
altoos terecht of te onrechte, over de werkeloosheid der
regeering klaagden. Wij hopen dat het anders moge
zijn, dat de geheele liberale partij toonen zal met de
weg niet uit willen zullen zich hebben aan te sluiten
aan de groote liberale beweging. Doch alleen de libe
rale beginselen bieden een vasten grondslag om de aan
vallen onzer tegenstanders af te wachten en af te slaan;
niet door transig-eeren of schoorvoetend volgenmaar
door wakker en met vasten tred voorwaarts te gaan
kan men den vijand den pas afsnijden. Dit behooren
allen die in den groofen strijd onzer dagen onze zijde
nemen wél te beseffen,
voor oogen te houden.
Wanneer wij uit de woorden van den heer van Ree- toetsteen van haar liberalisme beschouwt door het als een
lessen van 1871 en 1872 haar voordeel te hebben
gedaan.
Dat de tegenwoordige regeering oprecht liberaal en
werkzaam is, daarvoor strekken ons voorloopig de flinke
en practische verklaringen tot waarborg, welke de
minister van justitie namens zijne amblgenooten bij de
discussiën over het adres van antwoord gegeven heeft.
Verder zullen wij ons oordeel hebben te regelen naar
wij zijn verpüqht.het..IiiUK/Jjet toegezegde wetsontwerp betreffende den
r,A hetwelk de regeering tot zekere hoogte zelve "als (Ten
onderwerp van alles overheerschend belang bovenaan
op haar programma te stellen. Hoewel wij met deze
schatting der quaestie niet instemmen, willen wij ons
daartegen thans echter niet verzetten.
Na de in ons vorig nommer medegedeelde werkzaam
heden was in de eergisteren alhier gehouden algemeene
vergadering van het polderbestuur van Walcheren aan
de orde de bepaling van het gewoon dijkgeschot voor
1873. Het dagelij ksch bestuur stelde voor dit vast te
stellen op f 13 per hectare schotbaar land en f 4.80
per hectaie vrijland. De heer Loeff achtte die ver
hooging echter niet noodig en stelde een amendement
voor, strekkende om het dijkgeschot evenals voor
1872 va3t te stellen cp f 12.50 per hectare schotbaar
land en f 4.30 per hectare vrijland, welk amendement
van verschillende zijden werd ondersteund. De
voorzitter daarentegen verdedigde met warmte het
voorstel van het dage! ij ksch bestuur en ontried de
aanneming van het amendement. Hij wees op de
mogelijkheid van het ontstaan van calamiteiten,
gelijk zich aanvankelijk reeds hebben voorgedaan, en
ook op de zuinigheid waarmede de begrooting is
opgemaakt, zoodat op de gewone werken niets kan
gemist worden. Wanneer nu buitengewone voorzienin
gen noodig zijq zal, bij niet-aanneming van het voor
stel van het dagelij ksch bestuur, óf een buitengewoon
geschot noodig zijn, waaraan men in Walcheren niet
gewoon is, óf zullen de werken aan het Noorder-
strand gestaakt moeten wordenhetgeen zeer te be
treuren zou zijn, en dat alléén om eene verhocging
van het gewoon dijkgeschot met slechts 50 cent per
hectare te ontgaan, terwijl elders wel zooveel meer dan
hier moet worden opgebracht. De heer Dronkers
ging mede met het amen deinen t-Loeff, omdat wanneer
in April een tekort blijkt te bestaan dit wei zal gedekt
worden door een met algemeene stemmen te nemen be
sluit tot heffing van een buitengewoon geschot
welke heffing zijns inziens weiuig administratief be
zwaar oplevert. Do heer Schorer daarentegen, hoe
zeer, als met. den aard der zaak bekend, tegen verhoo
ging van dijkgeschot zijnde omdat deze vooral voor
den kleinen landbouwer drukkend isverklaarde zich
vóór het voorstel van het dagelyksch bestuur, omdat
hij de aanneming daarvan in het belang van den pol
der noodig acht; zelfs had hij gaarne gezien dat de
verhooging grooter ware voorgedragen, daar nu vele min
gewenschte bezuinigingen zijn moeten gemaakt worden.
De weersgesteldheid lacht bovendien met de door
deze vergadering te nemen besluiten; wie weet welke
calamiteiten reeds spoedig zullen ontstaan Vooral ook
met het oog op het straks genomen besluit ten aanzien
der Zuidwatering zou hij het betreuren als het amende
ment mocht worden aangenomen. Niettegenstaande
de verzekering van den voorzitter dat het niet mogelijk
is meer te bezuinigen dan reeds is geschiedmeende de
heer de Nooddat nog wel wat zou te vinden zijn op
de kanten der wegen en dergelijke; wanneer geen bui
tengewone omstandigheden plaats hebben is hij tegen
verhooging van dijkgeschot, en hier doen zich geeu
buitengewone omstandigheden voor. Het straks genomen
besluitwaarbij circa f 30,000 betrokken is beschouwt
hij niet als een buitengewone omstandigheid. Men heeft
dat kunnen voorzien, even goed als men kan voorzien
dat een oud paard sterven moet; sterft zoodanig paard
dan is dat niets ongewoonsmaar wanneer een paard
bezwijkt in de volle kracht des levens, dan is dit een
omstandigheid waarop men niet heeft kunnen rekenen.