MIDDELBÜRGSCHE COURANT. F 219. Zaterdag 1872. 14 September. Dit blad verschijnt dagelijks met uitzondering van den Zondag, den 2sn Paasck- en Pinksterdag en een der Kerstdagen. De prijs per 3/rta, franco is f 3.50. Middelburg 13 September» WIJZIGING DER PENSIOENWET. II. Het wetsontwerp van den minister Blussé gaat uit het gisteren gezegde zal men het kunnen opmaken naar onzen zin niet ver genoeg. Daarbij werd een voudig voorgesteld de doorloopende jaarlijkscke kortin gen op de jaarwedden van 2 percent te dosn vervallen omdat het bij een nauwkeurig onderzoek gebleken was dat „de bijdragen voor pensioen, die van de burgerlijke ambtenaren gevorderd worden, hooger zijn opgevoerd dan tot bestrijding der lasten van het voor hen inge steld pensioenfonds kan noodig zijn." De minister wilde echter de afloopende korting behouden, en verwierp het denkbeeld hetwelk door sommigen geopperd was, om bij de meerdere ruimte van middelen van het pensioenfonds dit tot een weduwen- en weezenfonds der burgerlijke ambtenaren te hervormen. In het laatste opzicht ge- looven wij dat de minister gelijk bad; de fout met de instelling van het pensioenfonds begaan mag niet tot eene nog grootere fout leiden. Het burgerlijk pensioen fonds is niet, zooals de minister het voorstelt „voor de ambtenaren ingesteld," het is ingesteld voor het rijk dat daaruit de pensioenen betaalt na alvorens met de linkerhand minder aan de ambtenaren te hebben uitbe taald dan hun gefingeerd traktement bedroegteneinde zoo doende in de rechterhand genoeg geld te verkrijgen om de pensioenen uit te betalen. Maar het pensioen fonds is in het minst geen eigendom der ambtenaren, en eene hervorming daarvan tot een weduwen- en weezenfonds zou een volkomen onnoodig en onverplicht geschenk zijn dat aan de ambtenaren uit de schatkist werd gedaan, te minder goed te keuren omdat er par ticuliere soliede fondsen genoeg bestaan tot verzekering van eene uitkeering aan weduwen of weezen. Maar verder achten wij het wetsontwerp-Blussé lang niet radicaal genoeg. Wie met de tegenwoordige be grippen van orde en van vereenvoudiging in het beheer der financiën zich tot wijziging der pensioenwet zet, moet, dunkt ons, in de allereerste plaats het afzonder lijke fonds opruimen, de inschrijvingen op het groot boek waarin het kapitaal is belegd roieeren en alle burgeilijke pensioenen ten laste der staatsbegrooting brengen. In tegenovorgestelden zin handelt het wets ontwerp waarin zelfs een artikel (dat tot wijziging van art. 33) nog meer verwarring sticht, door de deur te openen voor de onregelmatigheid dat hetzelfde pensioen ten deele uit de inkomsten van het fonds en ten deele uit een der hoofdstukken van de begrooting zou betaald worden. Waarom niet den eenvoudigsten weg inge slagen alle pensioenen op hoofdstuk Vllb der begroo ting gebracht en daarentegen hoofdstuk VII# vermin derd met de renten welke de staat thans aan het pen sioenfonds (dat is aan zichzelven, want, zooals de minister op bladz. 11 der memorie van toelichting zelf erkende, „bet pensioenfonds is staats-eigendom") be taalt. Aldus zou men de zaak op een zuiver teirein brengen; men raakte de administratie in de administra tie kwijt; de verplichting van den staat tot het verlee- nen van pensioenen werd openhartig erkendende leden van den raad van bestuur van het pensioenfonds en „dezel ver "secretaris zouden den tijd verkrijgen om zich een weinig toe te leggen op hunne moedertaal, waarvan zij de studie, blijkens een onlangs door ons medegedeeld staaltje, wellicht wegens de drukke be zigheden die het pensioenfonds oplevert, langen tijd schij nen te hebben verzuimd. Wij meenen echter de reden te kunnen gissen waarom men zich met het voordragen van een halven maat regel heeft tevreden gesteld; de spreuk welke de ont werpers der wijzigingen in de wet leidde was kenne lijk jus post nummos. De waarschijnlijkheid, ja de zeker heid dat eene strikte inachtneming der verplichtingen van den staat tot het pensioneeren zijner ambtenaren zonder de fictie van het fonds, der kortingen en dei stortingen te handhaven, eene aanzienlijke verhooging der begrooting zou veroorzaken, heeft zeer zeker de regeering weerhouden zich terstond vast te zetten op het juiste standpunten haar een zeer zwakken grondslag voor hare stellingen doen kiezen. Zij is daardoor vervallen tot het maar al te veel verspreid dwaalbegrip dat de tegenwoordige burgerlijke ambtena ren benadeeld en onbillijk behandeld zouden zijn dooi de hooge kortingen, welke het pensioensfonds verre boven de behoeften heeft doen wassen. Met een enkel woord roerden wij dit punt reeds aan, doch wij achten het van gewicht om er op terug te komen, omdat het vooral bij het standpunt waarop de regeering zich ge plaatst heeft, op de geheele quaestie der pensioenen van grooten invloed is. Bij de tegenwoordige regeling betaalt de ambtenaar, om ons voor een oogenblik op diens standpunt te plaat sen, eene vaste assurantie-premie voor zijn pensioen; bet pensioenfonds is in zijne *oogen niets anders dan eene maatschappij van levensverzekering, waarbij bij zich eene jaarlij ksche uitkeering koopt van het oogen blik af waarop hij zijn landstraktement verliest. Met die premie koopt hij zich echter, wat bij geene enkele levensverzekering-maatschappijhoe soliede ookhet geval kan zijn, de volledige zekerheid dat zijn pen sioen hem ten allen tijde betaald zal worden, omdat die betaling niet afhankelijk is gesteld van het bestaan van het fonds, waarvoor hij contribueertmaar gewaarborgd wordt door den nimmer stervenden staat, tegen wien hem eene actie tot invordering van het pensioen toekomt. Voeg nu daarbij dat strikt genomen de ambtenaar niet be taalt, maar dat hij bij de intreding van zijne ambte naarsloopbaan zich vrijwillig verbindt een jaar om niet te werkenen verder te g-ödoogen dat hem slechts f 98 wordt uitbetaald van elke f 100, welke zijn traktement nominaal heet te bedragen, dan zal men gereedelijk toegeven dat er van benadeeling of onbillijke behande ling tengevolge van het hoogere bedrag der premie geene sprake kan zijn. Maar bovendien, is de premie wel te hoog? Zou men voor denzelfden prijs zich eene lijfrente kunnen koopen bij eenige andere volkomen soliede particuliere maatschappij Wij gelooven het niet. Bij de kansen waaraan eene maatschappij van uitkee- ringen bloot staat is er geen stelkunstig juist cijfer denk baar, en bestond dit, dan zou geen enkel cijferkunstige het vaststellen als de premie der maatschappij, omdat de stelkunstig juiste premie altijd te laag, en de in theorie te hooge premie in de praktijk altoos de juiste is, omdat nevens ue gewone en met eenige juistheid te berekenen kansen van het fonds, ter wille der zeker heid voor de deelhebbers ook buitengewone, onvoor ziene, ja zelfs onwaarschijnlijke kansen behooren in acht genomen te worden. De raad van bestuur van het pensioenfonds, hoewel niet bij machte zijne denkbeel den verstaanbaar en duidelijk uit te drukken, schijnt, zoo wij het cacographisch advies dat wij onlangs mede deelden wél hebben begrepen, de zaak van hetzelfde standpunt te beschouwen; hij gaf althans toe dat de stand van het fonds eene vermindering der premie toe liet, doch waarschuwde niettemin tegen het gevaar barer verlaging. Neemt men ons denkbeeld aan, dat het pensioen geen voor premie gekochte kans behoort te zijn, maar een recht, hetwelk de staatsdienaar bezit, dan behoort er van geene bijdrage der ambtenaren meer sprake te zijn, en behoort de staat althans voor de na het tijdstip dei- verandering ingestelde ambtenaren noch afloopende, noch doorloopende korting op de traktementen toe te passen, maar eenvoudig, naar gelang zij volgens de wet aanspraak op pensioen verkrijgen, het bedrag van dat pensioen op de begrooting brengen. Maar helaas, het volgen van den koninklijken weg is alweder te duur! men behelpt zich met een expedient en, om aan de tegenwoordige ambtenaren een voordeel te verschaffenwaarop zij met het oog op de voorwaar den waaronder zij zijn aangesteld, geenerlei aanspraak kunnen maken, schaft men de doorloopende korting van twee percent af, doch behoudt men de afloopende korting van een jaar wedde over 4, 5 of 6 jaren. Maar nu valt het in het oog dat men (ten onrechte) zich stel lende op het terrein van billijkheid jegens den ambte naar, inderdaad de meest onbillijke oplossing der quaes tie kiest. Wanneer men niet flink en radicaal een anderen weg wil inslaan en met afschaffing van alle bij dragen en met opheffing van het fonds luid verkondigen dat de staat verplicht is het lot zijner ambtenaren te ver zekeren wanneer zij hem niet langer kunnen dienen, doch daarentegen alleen tot vermindering der bijdragen, om redenen van zekere meewarigheid met het lot der ambte naren, wil overgaan, dan ligt het voor de hand dat de afloo pende, niet de doorloopende korting behoort te worden afgeschaft. Want stellig is het onbillijk dat men den ambtenaar die bijvoorbeeld na achtjarigen dienst uit het kader der ambtenaren treedt 100 percent zijner wedde laat betalen, of liever dat men van hem eiseht dat hij éen jaar om niet werlce voor een pensioen waarvan hij nimmer genot hebben zal, terwijl men den ambte naar die zijn volle vijf en veertig dienstjaren volbrengt op denzelfden voet behandelt. De doorloopende korting van 2 pet. heeft daarentegen dit voor, dat hij die het hoogste pensioen trekt ook de grootste zij 't dan ook eene op zichzelve geringe bijdrage betaald heeft, en men niet in de onbillijkheid vervalt die wij daareven aanwezen ten aanzien van hen die korten tijd dienen of op gevorderden leeftijd ambtenaar worden. De be staande pensioenwet erkent dit beginseldoor de ministers te ontheffen van de afloopende, doch te onder werpen aan de doorloopende korting. Wij keuren dus het wetsontwerp-Blussé, zooals het daar ligt, af en hopen dat de lieer van Delden het wij zigen zal. Door wijziging is het zeer aannemelijk te maken. En wel naar deze beginselen: opheffing van het fonds, roieering van de inschrijvingen die het op het grootboek bezit, en afschaffing van de verschil lende ai deelingen van pensioenen bij elk departement van algemeen bestuur. Alle pensioenaangelegenheden behooren te worden overgebracht bij éen afzonderlijk bureau, dat natuurlijk aan het departement van finan ciën zal verbonden moeten worden. Tegen de afschaffing van alle kortingen, zoowel afloo pende als doorloopende, ook van de tegenwoordige ambtenaren hebben wij hoegenaamd geen bezwaar op zick-zelf. Wij keuren haar goed als eene, zij 't ook onbeduidende, traktementsverhoogiugwaartoe de om standigheden aanleiding geven. Maar wij bestrijden het motief, dat die afschaffing uit een rechtskundig oog punt of in billijkheid vereischt zou worden omdat het pensioenfonds, dank aan de „te hooge bijdragen welke men de ambtenaren laat betalentot verre boven de behoeften is aangewassen. Omtrent het eergisteren te Vlissingen gevierde feest, door de zangvereeniging Concordia aldaar georgani seerd ter gelegenheid dat haar eene banier werd ver eerd, schrijft men ons het volgende: „Zag ik in den morgen menigen blik met teleurstelling den bewolkten hemel onderzoekend gadeslaan, de vrien delijke zon die tegen den middag de regenwolken ver dreef, vervulde de feestvierenden met blijde hoop, die ook niet onvervuld bleef. „Tegen 11 uien arriveerde per extra stoomboot de muziekvereeniging Eendracht uit Stabroeck, sterk 20 werkende en een dertigtal eereleden met eenige dames, welke door de feestdirectie en het muziekge zelschap Ons genoegen ontvangen werden. Te half twee uur kwamen de overige genoodigden per spoor trein waarvoor op verzoek speciale vergunning verleend was alhier aan, en werden aan het station door de feestcommissie verwelkomd, waarna de muziekgezel schappen zich aansloten en spelende naar den Prinsen tuin marcheerden. Daar werd de optocht geregeld, zoo als die op het programma was vastgesteld en door ver schillende straten trok men naar het feestterrein op de G-roote markt, in welker midden een versierde muziek tempel was opgericht. „Nadat den genoodigden de eerewijn was aangeboden en de af deeling tamboers de vaandelmarsch geslagen had, bood de heer W. de Kruijff, president van het

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1872 | | pagina 1