pers van liet meeste belang zal worden geacht en dat
zij daarop in de eerste plaats de aandacht vestigde van
hare lezers.
Maar de gedaehtenwisseling tusschen Noord- en Zuid-
Nederland wordt bemoeilijkt door het hooge port op de
dagbladen, en met voorbeelden toont hij aan hoe druk
kend het port op de Noord-Nederlandsche bladen voor
Belgische lezers is eu omgekeerd dat op de Belgische
bladen voor Noord-Nederlandsche lezers. Een andere
moeilijkheid is de incasseering van den abonnements
prijs. De zucht om een poging te beproeven om.
tot een beteren toestand te geraken was de aanleiding
tot zijn voorstel geweest, opdat door het congres de
wenschelijkheid worde uitgesproken, dat de Noord-Ne
derlandsche bladen de Zuid-Nederlandsche zouden steunen
in hun strijd voor de Vlaamsche taal en dat het port
op de dagbladen mocht worden verlaagd.
De heer van Eek verklaart dat het hem spijt niet
met den vorigen spreker te kunnen instemmen. Tegen
het eerste voorstel zou hij geen overwegende bezwaren
hebben, doch hij vindt het te onschuldig, want hij
gelooft, dat er een schaar van strijders is voor de rech
ten van de Nederlandsche taal, al roept men ook de
hulp der dagbladen niet in.
Wat het tweede voorstel betreft: hij gelooft dat men
dit niet kan aannemen. De regeering is, wat het tarief
van bet port betreft, gebonden aan een internationale
regeling, en nu vraagt hij hoe het mogelijk zou wezen
dat de Nederlandsche regeering, betreffende het post
verkeer andere betrekkingen met België zou aanknoo-
pen dan met andere landen. Te meer acht hij dit
onmogelijk, omdat het eenïge argument dat voor een
dergelijke handelwijze zou zijn aan te voeren, daarin
zou bestaan dat een klein gedeelte der Belgische natie,
dat Nederlandsch spreekt, daarbij belang heeft. En de
Nederlandsche bladen alleen zouden daardoor niet be
voordeeld worden, want men zou toch geen afzonder
lijk tarief voor Nederlandsche en FranscLe bladen kun
nen vaststellen. De laatsten zouden dus evsnzeer wor
den bevoordeeld. Hij acht daarom het voorstel van den
heer Max Rooses onaannemelijk.
Nadat de vergadering zich bij acclamatie met bet
eerste gedeelte van het voorstel van den heer Max
Rooses heeft vereenigd, wijst de heer Frederiks op het
uniformport tusschen de verschillende staten van
Duitschland en meent dat Nederland en België in den
zelfden toestand verkeersn.
De heer Max Rcoses verklaart onbekend te zijn met
de intejnationale regeling, doch gelooft niet dat het
onmogelijk zou wezen voor twee rijken om afzonderlijk
te contracteeren.
De heer Lantsheer meent dat er geen bezwaar zou
bestaan tegen het voorstel van den heer Max Rooses
mits het in dien zin werd gewijzigd, dat het congres
zich bepale tot het verleenen van zedelijken steun door
het uitspreken van een wensch.
Nadat de heer Max Rooses heeft verklaard daarmede
genoegen te nemen, wordt zijn voorstel, voor zooveel
het tweede gedeelte betreft, in dien zin gewijzigd, dat
door het XIIe Nederlandsch taal- en letterkundig
congres den wensch wordt uitgesproken, dat eene ver
laging van het posttarief op de dagbladen tusschen
Nederland en België tot stand moge komen. Hiermede
vereenigt zich de vergadering bij acclamatie.
Thans stelt de voorzitter aan de orde de bepaling
der plaats waar het volgende congres zal worden ge
houden. Hij verzoekt de vergadering om zich voor de
stemming in drie deelen te verdeelen. Het is der rege
lingscommissie van dit congies namelijk gebleken, dat
sommigen het XIIIde congres te Antwerpen wenschen
te houden, anderen te Brussel terwijl er wellicht zijn die
aaneen andere plaats de voorkeur geven. Spreker noodigt
de leden daarom uit zich te begeven naar de koffie
kamer indien zij voor Antwerpen willen stemmen, naai
den gang langs de vergaderzaal zoo zij voor Brussel
stemmen willen, of naar de bibliotheek beneden bijal
dien zij een andere dan de twee genoemde plaatsen
verkiezen.
Professor van Driessche vraagt het woord namens
het magistraat van Brussel; namens deBrusselschecon
gresleden en in 't algemeen namens de voorstanders
der Nederlandsche taal- en letterkundige congressen, om
door de leden van dit XIIde congres te doen besluiten,
dat het XIIIde Nederlandsch taal- en letterkundig con
gres zal gehouden worden in de hoofdstad van België
in den loop van het aanstaande jaar.
Spreker houdt een warme pleitrede ter ondersteuning
van zijn wensch. Onder anderen herinneit hij er aan,
dat het reeds 21 jaren geleden is sinds te Brussel een
congies gehouden is, en betoogt dat, indien besloten
wordt het volgende jaar aldaar te vergaderende ont
vangst der congresleden allerluisterrijkst zal zijn.
De voorzitter deelt mededat hij heden morgen een
telegram heeft ontvangen van den burgemeester van
Antwerpen Leopold de Waal, die bericht dat Antwer
pen het volgende jaar gaarne het congres ontvangen
zal.
De heer J. de Geyter ondersteunt het verzoek van
Antwerpen om velerlei redenenwaaronder vooral deze:
dat in gansch België geen enkele stad is die meer dan
Antwerpen Noord-Nederland is toegedaan. De heer
Anspachburgemeester van Brusselis geen vriend van
deYlamingen. Spreker vreest dat de leden te Brussel zich
verdoold zouden gevoelen te midden eener verfranschte
bevolking.
Professor Heremans zegt dat hij het ten volle eens
is met den heer de Geyter. In Antwerpen heeft ieder
een sympathie voor de Nederlandsche zaak, in Brussel
niet; ja zelfs in de koffiehuizen te Brussel is het voor
de Noord-Nederlanders hoogst moeilijk zich in hunne
taal te doen verstaan.
De heer van Driessche kemt andermaal voor Brussel
op, en is het niet eens met de beide vorige sprekers.
Zijns inziens moet men niet uitsluitend naar een Vlaam
sche stad gaan om het congres te houdeo, n ost men
niet alleen voor lachende gezichten willen optreden,
maar ook zijne vijanden onder de oogen zien.
De heer Soetbrood Piccardt. vraagt aan den heer van
Driessche, of het waar is dat het volgende jaar tc
Brussel op den tijd van het congres ender anderen ook
schuttersfeesten zullen gehouden worden en de riflemen
daarheen zullen komen? Ware dat zoo, dan zou hij
meenendat het te Brussel voor het, congres te druk
zou zijn en het beter ware elders te vergaderen.
Voorts geeft hij den voorzitter in overweging om de
Ie.'en niet naar beneden te laten gaan om te stemmen,
maar allen boven te laten blijven en zich op het por
taal lir.ks en rechts te verdeelen, en wel uit vrees dat
anders gemakzucht er toe zou leiden dat sommigen
stemden voor eene plaats, die zij anders niet zouden
verkiezen.
De heer van Driessche antwoordt, dat hij van die
schutters niets weet. Alleen weet hij dat liét congres
te Brussel goed zou ontvangen worden.
De heer Ouilon Périer zou met het oog op den ontvangst
dien het congres in Middelburg is te beurt gevallen
wel wenschen, dat het XIIle Nederlandsch taal- en
letterkundig congres in een kleine Vlaaamsche stad
bijeenkwam, doch dat kan nu eenmaal niet en men
moet kiezen tusschen Brussel en Antwerpen. Hij spreekt
ten gunste van Antwerpen, vooral omdat de Vlaamsche
taal aldaar de grootste overwinningen heeft behaald;
in den gemeenteraad van Antwerpen is het eerst het
gebruik van de Vlaamsche taal ingevoerd en Brussel
staat in dit opzicht verre achter Antwerpen
De heer Jottrand erkent, dat Brussel geen Vlaamsche
stad is, maar hij gelooft dat het een Vlaamsche stad
zou kunnen worden en dat het Nederlandsch taal- en
letterkundig congres daartoe zou kunnen medewerken
door de XIIIe by een komst aklaar te houden. De bur
gemeester van Brussel, de heer Anspach, vijf sche
penen en misschien de gehecle raad zijn tegen de Walen
gezind.
De heer Scherpenseel zegtdat Brussel steeds een
Vlaamsche stad is gebleven en gelooft dat, als het
XIIIe congres aldaar bijeenkomt, er eene beweging ten
gunste van de Nederlandsche taal zal ontstaan.
Nadat de heer van Di-iessche nog een woord heeft
gesproken ter verdediging van den burgemeester en
den gemeenteraad van Brussel, waarop door den heer
Heremans in tegenovergestel den zin werd gerepliceerd,
ging de vergadering over tot de stemming waarvan
de uitslag was, dat 91 stemmen voor Antwerpen en
58 voor Brussel werden uitgebrachtzoodat het XIP Ne
derlandsch taal- en letterkundig congres in 1873 te
Antwerpen zal bijeenkomen.
Deze uitslag door den voorzitter medegedeeld zijnde
vraagt de heer Jan ten Brink het woord om aan de
vergadering voor te stellen haren dank te betuigen aan
dc stad Brussel en aan de heeren die de belangen van
die stad zoo ridderlijk hebben verdedigd. Luide toe
juichingen getuigen hoezeer de vergadering met dat
voorstel instemt.
De heer de Geyter dankt de vergadering vo°.r hare
beslissing ten gunste van Antwerpen, doch hij merkt
op dat de heer van Driessche zooeven getuigenis heeft
afgelegd voor de goede gezindheid van den heer An
spach den burgemeester van Brussel, en hij stelt daarom
voor dien heer afzonderlijk den dank der vergadering
te brengen. Ook dit voorstel wordt bij acclamatie aan
genomen.
De voorzitter deelt mede, dat door dr. van Heiten
is voorgesteld ora de volgende congressen op een vroe
ger tijdstip b. v. in de laatste week van Augustus te
doen plaats hebben.
De vergadering besluit dat dit voorstel zal worden
gesteld in handen van de regelingscommissie van het
XI1P Nederlandsch taal- en letterkundig congres.
Verder wordt besloten de uitvoering der genomen
besluiten op te dragen aan de regelingscommissie van
het XIIe congres.
De heer J. van Beers gelooft de tolk te zijn dei-
vergadering en meent zich te kwijten van een plicht
als hij uit naam der broeders uit het Zuiden en Noorden
den voorzitter dank zegt voor de uitstekende wijze
waarop hij de vergaderingen van dit congres heeft' ge
leid.
(Levendige toejuiching.)
De voorzitter verklaart niettegenstaande de luide
teekenen van dankbetuiging zich ten volle bewust te
zijn van zijn vele tekortkomiogen. Hij daukt allen
die zijne pogingen om de werkzaamheden goed te re
gelen'zoo krachtig hebben gesteund; hij dankt de aan
zienlijke vrouwenschaar die de werkzaamheden met
hare tegenwoordigheid vereerde, de regelingscommissie
en vooral den secretaris voor de onvermoeide hulp
hem bewezen. Met den wensch dat bet XIII(: congres
zich waardig zal aansluiten aan het tegenwoordige in
aangenamen toon, broederlijke gevoelens en warme
liefde voor de Nederlandsche taal- en letterkunde sluit
hij het XIIe Nederlandsch taal- en letterkundig congres.
Te half 6 uur vereenigden een 200tal congresleden
zich aan den feestmaaltijd in de groote zaal van het
Schuttershof. Onder de aanwezigen bevonden zich ook
de commissaris des koning.s in Zeeland en de gouver
neur van West-Ylaanderen, alsmede onderscheidene
andere Noord- en Zuid-Nederlandsche autoriteiten.
Nadat de verschillende gasten hadden plaats genomen,
nam de voorzitter van het congres, de heer de Jonge
van Ellemeet, het woord om alle aanwezigen een wel
kom aan tafel toe te roepen. Hij bracht den dischgenoo-
ten daarbij in herinnering dat zij te zamen gekomen
waren op Zeeuwschen bodem, den grond waarop, onder
andere groote mannen, ook Jacob Cats geboren was.
De bekende tafelwetten van den dichter mochten ook
aan dezen feestmaaltijd hare toepassing vinden en bovenal
wenschte spreker deze éene wet daaruit in herinnering
te brengen, dat geen rechtgeaard Nederlander aan den
disch plaats neemt zonder met een gevoel van dank
baarheid Hem te gedenken, van wien alle goede gaven
komen.
Naarmate de maaltijd vorderde nam de opgewekte
stemming, welke onder de gasten heerschte, meer en
meer-^ toe. Te ongeveer 7.V uur opende de voorzitter-
de rij der toasten met een dronk voor te stellen op de
vorsten van België en Nederland: Leopold II en Wil
lem III, waaraan met geestdrift werd voldaan.
Een tweede toast van denzelfden spreker was gewijd
aan het vaderland: België en Nederland.
De lieer Delcroix, vertegenwoordiger der Belgische
regeeringdankte den voorzitter voor de wijze waarop
hij den vorst van Zuid-Nederland had herdacht, en
verzekerde dat hij en alle Zuid-Nedei landers met hem
zich ook vereenigen met de woorden aan den koning
van Nederland en bet vaderland gewijd. Voorts bracht
hij een toast uit op het Noord-Nederlandsche volk, met
den wensch dat dit groeien en bloeien moge! In België
teruggekeerdzullen alle Zuid-Nederlanders zich her
inneren, dat zij hier als broeders zijn ontvangen, en
volmondig durlde hij verzekeren, dat zij in waarheid
broeders zijn en ook blijven willen.
Toen de voorzitter daarna een dronk instelde als
hulde aan den eerevoorzitter van bet congre den bur
gemeester van Middelburg, namen de toejuichingen schier
geen einde.
De heer Vollenhoven, vertegenwoordiger der Neder
landsche regeering, betuigde zijn genoegen dat hij de
eerste maal dat het congres bier gehouden is als ver
tegenwoordiger der regeering van Nederland mag optre
den. Na op de nuttige werking van de congressen te
hebben gewezen, dronk hij de gezondheid van den
voorzitter van dit congreshet welslagen van alle andere
congressen, en vooral cie hartelijke verbroedering tus
schen Noord- en Zuid-Nederland.
Het welzijn der eereleden van dit congres, inzonder
heid van de heeren van Lijnden enVrambout, was het
onderwerp van een anderen toast van den voorzitter, die
zeer werd toegejuicht.
De burgemeester van Middelburg bracht eeu woord
van dank aan den voorzitter voor den op hem uitge-
brachten dronk en aan al de aanwezigen voor de
bewijzen van instemming daarmede. In een en an dei-
ziet hij eene hulde hem gebracht als hoofd van het
bestuur dezer gemeente en in he n aan de gemeente
zelve. Daarom stelde hij voor, dat thans alle Middel-
burgsche congresleden wederkeerig hulde zouden brengen
aan Zuid-Nederland. Hij wees op de kracht van een
hechten vriendschapsbanddie ons in staat stelt ora,
al zijn wij klein, onze onafhankelijkheid ongeschonden
te bewaren; hij verzekerde dat Middelburg trotschwas
op -Ie eer der samenkomst van dit congres in baai-
midden. Met vele kundige mannen op taal- en letter
kundig gebied, die wij vroeger slechts uit hunne wer
ken kenden, hebben we nu persoonlijk kennisgemaakt
en vriendschapsbanden aangeknoopt. Niet licht zullen,
zeide spreker, de indrukken dier kennismaking verkren
gaan, en die vroeger slechts eene plaats op onze schrijf
tafel hadden, hebben thans ook eene plaats in ons hart!
Luide toejuichingen deden den spreker eenige oogen-
blikken zijne toespraak afbreken, en toen hij die voort
zette was het om andermaal de levendigste bijvalsbe
tuiging der gasten te ontlokken toen hij zeide: laat
ons, als herinnering aan dit congres, blijven zorgen
dat geen vreemde smetten de Nederlandsche taal en ia
de Nederlandsche taal het Nederlandsche volk ontsieren.
De heer Delcroix wijdde een toast aan de bevolking
van Middelburg en het hier genoten broederlijk ont
haal.
Was het, bij de opgewekte stemming die onder de
aanwezigen heerschte, voor velen niet mogelijk gehoor
te vinden, toch gelukte dit, zoodra de luidruchtigheid
eenigermate verminderd was, aan den commissaris des
koniugs in Zeeland, die den voorzitter bedankte voor
den op den heer Vrambout en op hem uitgcbrachten
toast, en voor de wijze waarop deze vergadering dien
heeft opgenomen. Zijnerzijds stelde hij een dronk in
op den man dien hij sinds jaren als zeer humaan heeft
leeien kennen: op den heer Vrambout!
Laatstgenoemde wijdde een warm woord aan de taal
en aan ons zelfstandig volksbestaan. Hier gekomen
om van zijne belangstelling te doen blijken, dankte
hij voor zijne benoeming tot eerelid van dit congres en
voor de geestdrift waarmede hij hier ontvangen is.
De heer J. van Beers hield eene geanimeerde toe
spraak. Hij gaf te kennen dat hij al de Nederlandsche
congressen heeft bijgewoond en hij telkens is heenge
gaan met een goeden indruk, maar dat er misschien
geen plaats is waarvan de leden zoeter indrukken zul
len mededragen dan van Middelburg. Van het oogen-
blik dat men Middelburg binnentrad was het alsof men
zich in een tooverwereld bevond; men werd ingehaald
met muziek en fakkellicht en bengaalsch vuur, en dooi
de bevolking op de hartelijkste wijze welkom geheeten i
iederen dag was de opkorasè zeer talrijk, en het
XIIe congres zal ook om die reden de aangenaamste
herinnering achterlaten. Maar daar dit resultaat niet
zou verkregen zijn zonder voorbereiding en veel werk
zaamheid zoo bij nacht als dagstelde hij een dronk
in op hen die zich die voorbereiding hebben laten wel
gevallen: op de regelingscommissie en voornamelijk op
den secretaris.
Voorts werden nog verschillende toasten ingesteld,
onder anderen: door professor Vreede op den keer
M. F. Lantsheer; door den heer Conscience op het be
houd van onzen gemeenschappelijken Nederlandschen
staat; door den heer G. N. de Stoppelaar op allen die
hem in zijne taak behulpzaam zijn geweest, vooral de
leden der vroegere congressen uit Noord- en Zuid-Ne
derland; door den heer M. F. Lantsheer op den heer
Conscience; door den oud-minister Boot op cle voortdu
rende beteekenis der spreuk in het wapen der Zeeuwen,