uit de pijnlijke zorg waarmede de verschillenden quaes-
tiën van etiquette door de dagbladen behandeld worden.
Lange artikelen b. v. zijn gewijd aan de vraag, aan
welke der beide keizerlijke gasten de eereplaats aan de
rechterband van keizer Wilhelm toekomt. Een bericht
uit Gasteindat de keizer van Duitschland wegens een
voeteuvel van zijn plan heeft afgezien om vóór zijn ver
trek naar Berlijn nog een bezoek aan de Ootenrijkscke
keizerlijke familie te Ischl te brengen, schijnt ook aan
niets anders dan aan etiquette te moeten worden toe
geschreven. Tegenover den Czaar moet zelfs de schijn
vermeden worden dat aan het O ostenrijksehe hofeenige
meerdere onderscheiding betoond werd dan aan het
hof van St. Petersburg. Dat voeteuvel belet den kei
zer echter niet om met een omweg naar Berlijn te
reizen. „Die keizerlijke ongesteldheid is waarschijn
lijk van diplomalieken aard. Dit is de echte school van
Varzin," zegt l'Étoile beige nietten onrechte. Iloehet
zijde aanleiding tot naijver is ten minste weggenomen.
Den 7en September zal de feestviering haar toppunt be
reiken, Des roorgeüs zal eene groote revue over de geza
menlijke garde plaats hebben, des namiddags groot
diner, en des avonds gala-voorstelling in den konink
lijken schouwburg, optocht met fakkellicht en algemeene
verlichting der stad.
De voorloopige berichten omtrent den voor de regee
ring zoo gunstigen afloop der verkiezingen voor de Spaan-
selie Cortes wordt heden bevestigd. Een bericht uit
Madrid van Zondag avond meldt dat de regeerings-
gezinde candidaten in 2/3 der verkiezings-bureaux geko
zen zijn, terwijl het resteerende 1/3 voor het grootste
gedeelte uit republikeinen en voor het overige uit con
servatieven, unionisten en Alpbonsisten bestaat.
De Franscke dagbladen bevatten verschillende parti
culiere berichten uit Amerika dat de kansen van Greeley
voor den presidentszetel met den dag verminderen en
de vrienden van Grant zich van de overwinning van
hunnen candidaat verzekerd houden. Deze berichten
verkrijgen eenigen meerderen schijn van waarheid,
wanneer men ziet dat thans bij de verkiezing van een
gouverneur van Virginia de aanhangers van Greeley
opnieuw de nederlaag leden. Daarentegen bevatten de
Engelsche dagbladen een brief van Greeley aan een
zijner vrienden te Boston, waarin hij o.a.schrijft„het
nieuws uit Carolina stemde niet met het eerste bericht
overeen,- maar wanneer wij niet verflauwen, twijfel ik
niet of wij overwinnen in November. Yan de zege in
New-Hampshire, Connecticut, New-York en New-Jersey
ben ik zoo goed als zeker. Dit is ons terrein in bet
Oosten; de rest zal in het Westen en in het Zuiden
gedaan moeten worden." Blijkbaar wanhoopt dus Greely
zelf nog volstrekt niet aan zijne overwinning, terwijl
zijn vrienden en aanhangers ook niet stil zitten. Hierin
stemmen alle berichten althans overeen, dat de strijd van
beide zijden hardnekkig zal wezen.
Staat en kerk in Duitschland.
In een tweede artikel over de verhouding tusscken
staat en kerk onderzoekt de Kölnische Zeituug welke
eischen volgens de bepalingen der Pruisische grondwet
gesteld moeten worden aan de wetsvoorstellen, die
in de volgende zitting van den Pruisischen landdag dooi
de regeering zullen worden ingediend. De artikelen
12 tot 19, bandelende over de rechten der Pruisen,
bebooren de grondslag te zijn waarop wijzigingen in
het Pruisische landrecht en andere verouderde wetten
over de verhouding van staat en kerk gebracht moeten
worden. Genoemde artikelen begrenzen en waarborgen
op verschillend gebied de vrijheid van iederen Pruisi
schen staatsburger. Als zoodanig handelen zij over de
individueele vrijheid van geloot en gezindte, maar geens
zins over de rechten der kerk of van andere godsdien
stige genootschappen. Wat hierover in deze artikelen
gezegd wordt is niet meer dan eene voorwaarde of een
gevolg der gewaarborgde godsdienstvrijheid. Door de
centrum-partij en de orthodoxe protestanten wordt art. 15
meestal uit ziju verband gerukt. Tot juiste beoordeeling
moet men het echter in verband met de geheele afdee-
ling beschouwen.
Art. 12 bevat het beginselvolle vrijheid van gods
dienstig geloof, van vereeniging tot godsdienstige ge
nootschappen en eindelijk van huiselijke en openbare
godsdienstoefening. Bovendien verklaart 't het genot
der burgerrechtelijke en burgerschapsrechten onafhan
kelijk van het godsdienstig geloof, terwijl integendeel
aan de plichten van den burger daardoor geen afbreuk
gedaan kan worden. Het blad acht het artikel volko
men duidelijk; zoo is het van meening dat de doops
gezinde gedwongen moet worden tot den militairen
dienst, omdat dit een plicht van den burger is, maar
de staat daarentegen de wetten betreffende den ge
dwongen doop enz. behoort in te trekken.
Art. 1319 hebben betrekking op de in art. 12
uitgesproken vrijheid van vereeniging tot godsdienstige
genootschappen, net belangrijkste artikel, waarover
ook de meeste strijd gevoerd wordtis art. 15, aldus
luidende: „De Evangelische en de Eoomsch-katholieke
kerk, evenals ieder ander godsdienstig genootschap,
regelt en bestuurt hare aangelegenheden geheel zelf
standig en blijft in het bezit en het genot van de
voor haren godsdienst, haar onderwijs en hare weldadig
heid bestemde gebouwen, stichtingen en fondsen." De
geheele twist der partijen loopt slechts over de vraag:
hoever strekken zich hare „aangelegenheden" uit?
De clericaal-conservatieven begrijpen ook daaronder, wat
de kerk volgens opdracht van den staat steeds bestuurd
heeft, als schooltoezicht, sluiting van het huwelijk enz.
Deze waarlijk dwaze uitlegging wordt weerlegd door
art. 15 zelf en door de andere artikelen derzelfde afdee-
ling. Doet de staat afstand van zijn oppertoezicht, na
tuurlijk moet hij dan terugnemen wat vroeger door de
kerk voor hem en onder zijn toezicht geschiedde.
Schooltoezicht enz. zijn niet „hare aangelegenheden",
maar aangelegenheden van den staat. Art. 19 schrijft
dan ook uitdrukkelijk een nieuwe wetgeving op het
huwelijk en op den burgerlijken stand voor. Verder
toont bet blad aan dat het zelfstandige beheer en de
regeling „harer aangelegenbeden" nog niet in zich sluit
een onbeperkt recht van wetgeving op eigen gebied en
als gevolg daarvan de plicht van de wereldlijke macht
om der kerk tot de handhaving dezer wet den sterken
arm te verleenen. Art. 13 bepaalt dat godsdienstige
genootschappen, als onderdeden van andere genoot
schappen, die nog geene burgerlijke corporatie rechten,
cl. i. rechten als zedelijk lichaam hebben, die slechts
door de wetgeving van den staat kunnen verkrijgen.
Wat van het verkrijgen van nieuwe geldt zal, meent
de Külnische Zeitungook wel van wijzigingen daarin
gelden, nierin juist ligt het moeilijk punt voor den
wetgever, dat dringend oplossing eischt, maar niet als
een Gordiaansche knoop doorgehakt mag worden.
De uiterste linkervleugel wil echter uit art. 15 bewij
zen dat de beide met namen genoemde kerken met alle
andere genootschappen gelijk staan en dat iedere bevoor
rechting dezer kerkgenootschappen, b. v. door de over
dracht van eenige staatkundige rechten en plichten, in
strijd is met de Pruisische grondwet. [Wie de woorden
van art. 15 oplettend leest, zal tot de slotsom moeten
komendat dit beweren volkomen juist is en iedere andere
uitlegging slechts ten koste van verdraaiing der woorden
kan verkregen worden.] „Yoor zulk eene uitlegging
roept de Külnische Zeitung ontbreekt alle bewijsde
geschiedenis der grondwet en het politiek verstand
spreken daartegen." [Alsof niet eerst de woorden en dan
de geschiedenis eener wet geraadpleegd behoorden te
worden! De Kölnische Zeitung noemt dit het moeilijk
ste punt; ontegenzeggelijk is het ook het zwakste punt
harer redeneeringen. Met dit punt staat of valt echter
haar geheele systeem.]
De staat kanvolgens de Kölnische Zeitung onmo
gelijk twee kerkgenootschappen, waarmede hij als het ware
is samengegroeid, met allerlei kleine secten en genoot
schappen gelijkstellen. „Hij moet zoo gaat het blad
voort zijne eigene wetgeving en de statuten der
godsdienstige genootschappen in het belang van en in
overeenstemming met zijne grondwettige godsdienstvrij
heid herzien, en hij zal de onderdrukking der geeste
lijkheid daardoor verijdelendat hij haar de tot dusverre
bestaande beschikking over de wereldlijke macht ontneemt
en ten aanzien van het beheer van het vermogen, de
keuze van leeraars, enz. aan de leeken de noodige mid
delen tot bescherming van zich zeiven en hunne rech
ten verleent. De herziening is noodig, wil art. 12 geen
doode letter blijven. Maar de staat moet niet dieper
ingrijpen dan door het doel wordt gevorderd, en hij zal
aan de beide groote kerken en haren lidmaten gaarne
menig voorrecht blijven schenkenomdat daarmede
bijzondere plichten b. v. de opleiding der geestelij
ken, de erkenning en goedkeuring van zekere kerke
lijke keuzen enz. staan of vallen, welker behoud
in het belang van den staat en van de nationale be
schaving van hoog gewicht is."
Wij gelooven dat de aangehaalde woorden der Kölni
sche Zeiting de beste wederlegging in zich zeiven vinden.
Haar doel was, zooais zij zegt, om de eischen en ver
wachtingen van de beide uiterste partijen te bestrijden;
zij gaf daarvoor eenige regelen waarnaar de quaestie
in den geest der duitsche natie behoorde opgelost te
worden. Die regelen vormen echter zulk een systeen
van modderen en halve maatregelendat een strenge toe
passing der beginselen van de ultra-conservatieve partij
nog verkieslijker, en zonder twijfel ook nog beter, voor
Duitschland geacht zouden moeten worden.
JHrnflflmerli.
EEN BEZOEK AAN JEKSEY EN GEÏÏKNSEY,
I.
Een der meest geliefkoosde uitstapjes van het Lon-
densche publiek is zoo verhaalt eeu Duitscher
eeu bezoek aan de Normandische eilanden die in bet
gezicht van Frankrijk liggen en sedert Willem den
veroveraar de eenige Fransche grond is, die in het
bezit van Engeland is gebleven. Oorspronkelijk vorm
den deze eilanden met een gedeelte van bet vasteland,
Normandië en Maine, een si-onaf hankel ij ken staat
die echter aan de kroon van Frankrijk leenroerig was.
Onder Hendrik II, den stichter van het geslacht Plan
tagenet, breidde het Normandische rijk zich aanzienlijk
uit en vormde van de Loire tot de Pyreneeën óen ge
heel. In het midden der 12e eeuw heerschte Engeland
bijna over een derde gedeelte van het tegenwoordige
Frankrijk, doch onder de ongelukkige regeeriug van
koning Johan gingen de Fransche bezittingen, met uit
zondering van een paar provinciën, geheel verloren.
Eduard III en Hendrik V heroverden wel weder aan
zienlijke landstreken, doch tijdens de minderjarigheid
van Hendrik VI veranderde alles weder ten nadeele
van Engeland, totdat in het midden der vijftiende eeuw
Engeland op het vasteland nog slechts Calais bezat,
dat echter in 1558 met den hertog van Guise capitu
leerde zoodat slechts de Normandische eilanden aan
de kroon van Engeland bleven. Jn 1791 bevond do
stad St. Heiiers op Jersey het grootste der vijftien
eilanden, zich eenige uren in het bezit der Franschen
onder baron de Rullecourtdie, met de hulp van een
verraderlijken loods, in den nacht was geland, doch
reeds bij het aanbreken van den dag werd de stad
ontzet.
Voordat het mode werd des zomers een bezoek aan
de Normandische eilanden te brengen, begaven zich slechts
misanthropen of geleerde keeren daarheen om er zich in
Noordsche mythologie te verdiepen of ook welomdat
zij op Engelschen bodem de Fransche taal wilden lee-
ren door een dagelijkschen omgang met „Oud-Franschen."
„Oud-Franschen" zeide ik, en inderdaad hoort men
nergens in Frankrijk zulke verouderde spraakvormen
als nog tegenwoordig op Jersey en Geurnsey in ge
bruik zijn.
Hoewel de groep eilanden bij geen enkele parlements-
akte een bijzonderen naam heeft ontvangen, staat zij
echter niet onder het Engelsche parlement. Haar mili
taire- en marine-aangelegenheden worden door een
gouverneur beheerd, die vanwege de Britsche kroon
wordt benoemd, terwijl haar inwendige burgerlijke be
langen worden behartigd door een bijzonder parlement
dat grootendeels uit rechters bestaat. Overal ontmoet
men nog gebruiken en gewoonten uit de hooge oudheid
Zoo gebeurde het dat, toen wij bij het invallen van
den naclit tusschen de rotsen van Jersey rondwandelden,
doornat van het zeeschuim dat ons onophoudelijk be-
spatte en met reistasscben beladenwaarin we den noo-
digen leeftocht medevoerdenplotselingben schrille kreet
tot ons doordrong. Midden op de door bet maan
licht helder beschenen vlakte zagen wij een groep men-
schen die op den naakten grond was neergeknield en
herhaaldelijk uitriep: „HaroJ koning Haro, o kom.'''
Een lid van ons gezelschap, een Londensch advocaat,
deelde ons mede dat dit een in de Normandische wet
ten voorgeschreven vorm van hooger beroep beteeken de.
Zoodra iemand meende door een lagere rechtbank in
zijne rechten te zijn verkort, kan hij aan de deur der
kerk of in het vrije veld in tegenwoordigheid van twee
getuigen den mytiscken koning der NoormannenHaro,
aanroepen en dan moet zijne zaak opnieuw worden
onderzocht.
Geen wonder dus, dat wij meenden in den tijd der
middeleeuwen te verkeeren, en het zeer alledaags
vonden toen wij op onze wandeling in den maneschijn
het eeuwenoude slot Montorgeuil bereikten en op het
gefluit van ouzen gids op de bouwvallige tinnen een
Noorman in een fladderend onderkleed verscheen, die
terstond eenige toonen uit een groote ossenhoorn deed
weergalmen om de aankomst van vreemdelingen, als
'tware, tot over de zee te verkondigen. Voor onze
gespannenromantische verbeelding was het zelfs vol
strekt geene teleurstelling toen wij bij fakkellicht van
bet slot niets dan kale ringmuren vonden en daartus-
schen een kleine hut waarin de vreemde slotbewaarder
huisde, die voor zijne moeite een franc ontving, welke
hij met onzen gids scheen te deelen. Toen wij het slot
verlieten lag reeds de boot gereed die ons naar Guern
sey zou overbrengen, alwaar wij, na een verkwikkende
rust te Pleimonthet Tusculum van den dichter van de
„Travailleurs de la mer" wilden bezoeken.
■SertijMngett.
Gisteren is te Vlissingen in bet dok gekomen de En
gelsche stoomboot Carbon, gezagvoerder G. Kestonvan
New-castle met kolen bestemd voor Middelburg. De
lading wordt in lichters gelost.
Heden is te Nieuwediep van Borgü (Finnland) bin
nengekomen het barkschip Walcheren, gezagvoerder
M. Th. Larssn, en van Dangesund bij Wijburg het
barkschip Riga, gezagvoerder C. Tobiassen, op beide
schepen is alles wel aan boord.