Tweede bijvoegsel van de Middelburgscbe courant van Zaterdag 20 Juli 1872. vast zou zitten; immers de Wolfaartsdijksche steiger zou dan in de eerste plaats ten eenenmale onbereikbaar zijn. De voorzitter merkt met betrekking tot den steiger te Vlake op, dat al degenen die van den spoorweg heb ben gebruik gemaakt tot communicatie met Noord-Bra bant, zullen weten dat er gelegenheid bestaat tot opneming en afzetting te Vlake, en dat aldaar in 1871 door het rijk een steiger isgemaakt, overeenkomstig het verlangen der staten van deze provinciedoch hij moet erkennen dat van dien steiger niet veel gebruik wordt gemaakt; om welke reden is hem onbekend. De heer Vader had verwacht dat de afgevaardigden uit Zierikzee en anderen die verleden jaar zoo sterk voor den aanleg van een steiger aan het Katsche veer zijn ge weest, het voorstel van het lid uit Grijpskerke gretig zouden hebben aangegrepen. Het komt hem voor dat alle evidenties omtrent de verandering van de Zandkreek en Zuidvliet, tengevolge der afdamming van het Sloe, die heeren moesten hebben bewogen om zich te redden uit de moeilijke positie, waarin zij zijn gekomen door de aanneming van huu voorstel. Wij zien toch aan de eene zijde te Veere een genoegzaam geheel verzande zeehaven. Terwijl aldaar vroeger voor het hoofd 14 el water stond, kan men er thans 40 tot 50 el buiten het hoofd op het strand wandelen. Aan de andere zijde, ge lijk uit de adressen blijkt, ziet men dat ook de Zand kreek en Zuidvliet verzanden. Door het lid uit Grijps kerke is evenzeer hierop de aandacht gevestigd. Toen het voorstel verleden jaar in behandeling was, heeft spreker gewezen op alle gebeurtenissen en moge lijkheden, en hij zal dat alles thans niet herhalen. Maar hij wijst toch op enkele punten. Men heeft toen de per sonen beweging aan het Katsche veer zeer hoog opgege ven, het groote cijfer van 9000 personen werd genoemd, maar toen was het verslag van heeren gedeputeerde staten over dat tijdvak nog niet bekend; uit dat verslag, dat kort daarna uitkwam, is gebleken dat de personenbewe- ging tusschen het Katsche' veer naar Zierikzee en vice versa, te zameu nauwelijks 2000 bad bedragen, dit is, verdeeld over de 801 reizen bij hetzelfde verslag gemeld, nog geen 3 personen per reis. Nu vraagt hij of er dan zoo gróote beboette is aan een werk dat 27,000 aan de ptovincie zal moeten kosten V Het zijn geldleeningen op geldleeningen en bergen van schuld worden opgetast, en dat nog bij de niet ongegronde vrees voor verzanding. Daarenboven een kwartier uur varens verder aan den- zelfden wal, heeft de provincie een steiger en weg, alles volmaakt in orde; is nu het bouwen van een steiger aan het Katsche veer zoo urgent dat men zou wagen daarvoor zooveel geld weg te werpen, als misschien over twee jaren die steiger geheel verzand staat, als een bewijs van een ondoordacht besluit van het hoogste wet^eveud lichaam in deze provincie. Spreker is daarom ook voor het voorstel van den heer Visdan zullen althans de financiën der provincie niet onvoorzichtig worden belast. Hij vraagt ook of het bezwaar zoo groot is van althans de proef te nemen om de zaak nog een jaar aan te houdenook kan intusschen de proef geno men worden om te vareu op de halte-bij Vlake. En wat betreft het terugkomen op een vïoeger genomen besluit, past hij het spreekwoord toe„Beter ten halve gekeerd dan geheel gedwaaid." De heer Cau. had niet gedachtdat over deze zaak zoo uitvoerige discussiën zouden worden gevoerd na de ampele beraadslaging ten vorigen jare. Hij zal niet weder trachten te betoogendat zijne localiteit door een steiger te Vlake niet gebaat zou zijn. Bij het besluit tot aanleg van den steiger aan het Katsche veer, is men uitgegaan van het denkbeeld dat men daardoor Schouwen en Duiveland zou kunnen helpen. Spreker vereenigt zich geheel met hetgeen door zijn medelid uit Zierikzee omtrent de onzekerheid der adviezen van des kundigen gezegd is. Hij beroept zich dan ook op een argument door het lid uit Grijpskerke, ten gunste van zijn voorstel aangevoerd. De heer Vis heeft namelijk betoogd, dat in 1845 geen steiger aan het Katsche veer is gebouwd op advies van den toenmaligen hoofd ingenieur van den waterstaat, die aanried daar geen steiger te bouwen, dewijl door verlanding daar ter plaatse men daarvan geen gebruik zou kunnen maken. Welnu, thans zien wij dat de uitspraak van dien ambte naar door den tijd is gelogenstraft. Hij vraagt ook of men na de ampele discussie van ver leden jaar zonder zeer overwegende redenen het besluit mag terugnemen met het oog op zoovele aandeelhou ders in de spoorboot, die slechts gelden hebben willen toestaan nadat door de staten besloten was dat een steiger zou worden gebouwd aan het Katsche veer? Op die wijze zou ieder besluit der provinciale'staten gevaar loopen om in een volgende vergadering te worden in getrokken. De heer Tis merkt op, dat uit het gesprokene blijkt, dat de zienswijze omtrent het wenschelijke van den aan leg van een steiger in het kanaal van Zuid-Beveland sedert den laatsten tijdzeer is veranderd. Immers uit ver schillende mededeelingen dienaangaande, door gedepu teerde staten aan deze vergadering indertijd gedaan, kan worden opgemaakt hoe groot de aandrang daartoe van de zijde dezer vergadering was, en zulks vooral in het be lang van Schouwen enz. Nu evenwel schijnt dat alles veranderd, en oppert men daartegen tal van bezwaren, ïfu kan, volgens dien spreker een steiger aan den Wil- hclminapolder alléén redding aanbrengen. Want dat de thans aan Vlake bestaande gelegenheid, volgens den heer Fransen van de Putte, het bewijs zou geleverd hebben dat eene goede aanlegplaats aldaar niet aan het doel beantwoorden zou, neemt spreker geenszins aan. De tweede redenaar uit Zuid-Beveland heelt zulks dan ook reeds voldoende toegelicht. Hij zegt voorts den afgevaardigde uit Zierikzee, den heer de Jonge, dank voor de juiste waardeering van het door hem gedane voorsteldat in waarheid niets anders op het oog heeft dan de bevordering van bet algemeen belang, speciaal dat van Schouwen en Duiveland. Dit gedeelte onzer provincie, meer dan immer geïsoleerd wil hij niet alleen helpen maar afdoende helpen, en voor altijd. Het medelid uit Zierikzee, m»\ Cau, werpt hemter bestrijding van de verzanding vau het vaarwater, tegen dat de voorspelling van den hoofdingenieur van 1845 niet is bewaarheid en dat dit derhalve zou pleiten tegen zijn betoog. Hij moet zulks evenwel pertinent tegenspreken, want die toestand is bepaald even ongun stig als toen; getuige de groote moeilijkheid om bij laag water aldaar aan boord der op stroom liggende boot te komen, nog kort geleden zelf ondervondenen voorts de dp de kaart vau Conrad zoo duidelijk aauge- gevene bewijzen van de juistheid zijner bewering. De toestand derhalve is, met het oog op de laatstelijk ge dane peilingen inderdaad ongunstiger, en daarom roept hij den staten bij herhaling toe: „weest voorzichtig, zorgt dat de provincie geen schade lijde." De heer de Jonge zegt „de tijd alléén kan in deze uit spraak doen, en de meest ervaren ambtenaar van den waterstaat kan evenmin als wij met zekerheid voorzeg gen wat gebeuren kan." Spreker stemt dit laatste groo- tendeels toe; het verledene bevestigt zulks in meer dan een opzicht; maar wat die onfeilbare rechter, de tijd., betreft, diens uitspraak is nu reeds ongunstig en wijst op verzanding. Bouwt men dus, in weerwil dier ernstige waarschuwing, toch den steiger, hoe zal dan éénmaal, in geval van onbruikbaarheid, het vonnis zijn? Intus schen hij stelde voor „bet opdragen van een nader onderzoek aan eene commissie van deskundigen" omdat 12

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1872 | | pagina 9