MIDDELBÜRGSCHE
COURANT.
F 171.
Zaterdag
1872.
20 Juli.
Dit blad verschijnt dagelijks met uitzondering van den Zondag, den 21*'11 Paasch- en Pinksterdag en een der Kerstdagen.
De prijs per 3/iri. franco is f 3.50.
Bij deze couiant bebooisn drie bijvoegsels.
Middeiburg 19 Juli.
Voor eenige dagen is in den Haag het door den minister
Fock uitgelokt besluit betreffende een, na afgelegd examen,
aan de ambtenaren te veiieenen radicaal van benoem
baarheid tot hoogere rangen, voer het eerst aan het
departement van binnenlandsche zaken toegepast. In de
ambtenaarswereld schijnt men met dit besluit nog al den
gek te steken, en, naar wij meenen hebben de amb
tenaren van hun standpunt (dat echter n i e t het onze is)
daarin volkomen gelijk. De redeneering is niet voor
tegenspraak vatbaar: „wij, hoofdambtenaren, zijner
wel gekomen zonder examen in stijl, taal, staathuis
houdkunde, geschiedenis en al die zaken meer; waarom
moeten dan die eischen voor de aanstaande ambtena
ren worden gesteld?"
Dat de tegenwoordige bureau-ambtenaren in den
Haag, om nu van al die andere vakken te zwijgen, niet
zeer hoog staan in het vak hunner dagelijksche werk
zaamheid, in de kunst om hunne gedachten duidelijk
uit te drukken, in taal en stijl, is bekend genoeg. Reeds
kent men het sprekende bewijs, voor eenige jaren in de
tweede kamer aangehaald, van den sccretai is-generaal
aan een der departementen. Het bestuur van zekere
particuliere maatschappij, door geldelijke banden aan
den staat verbonden, had, om het verwijt van werke
loosheid van de zijde der aandeelhouders te ontgaan,
aan ';en der ministers een brief geschreven met, zooals
het bestuur zelf zeer goed inzag, geheel onaannemelijke
voorstellen, en in dien brief verzocht dat de minister
niet terstond decideeren zou, maar eenvoudig de ont
vangst van de voorstellen berichten, liefst spoedig en
allerliefst voor de aanstaande algeineene vergadering
der maatschappij. De minister, niet genegen in deze
comedie eene rol te vervullen, droeg den secretaris
generaal op het bestuur te antwoorden dat aan dat
verzoek niet kon worden voldaan. Deze, eene zoo tee-
dere quaestie niet uit zijne handen willende geven,
concipieerde zelf den brief, en schreef: „Ik had de eer
te ontvangen uwe missive van houdende het voor
stel enz., en het verzoek van die missive de goede
ontvangst te willen berichten. Ik heb de eer u bij
dezen kennis te geven dat ik aan dat verzoek
niet kan voldoen."
Deze secretaris-generaal zal zich stellig aan het in
gestelde examen ergeren: ware de maatregel vóór een
vijftigtal jaren ingevoerd, hij zou zeker dien brief niet
geschreven hebben.
Een even belangwekkend staaltje van Ncderlnudsche
taal, dat bijna in de categorie van het vermakelijk
Nederlandsch valt, levert een brief van den raad van
bestuur van het pensioenfonds van 21 October 1868,
bij het wetsontwerp op de burgerlijke pensioenen door
den minister aan de kamers overgelegd. Die brief is
uitnemend geschikt om als cacografie bij volgende exa
mens te worden gebruikt; behalve kop en staart, uit
vijf deelen bestaandebevat hij ook vijf zinnen, ter
respectieve lengte van 59, 63, 80, 130 en 132 woorden!
Het stuk is gelardeerd met woorden als: daarstellen,
hetwelk, dezelve, immer, enz., de ware kenmerken van
'tvermakelijk Nederlandsch en krielt van stijlfouten,
tegenstellingen zonder zin noch slot, zinwendingen die
den lezer op eens loslaten en dergelijke.
Maar we willen tot stichting onzer lezers het stuk
zelf hier laten volgen:
„Wij hebben het voorstel, vervat in uwer excellence's
missivestrekkende cm>p grond van door bijgevoegde
berekeningen de beambten te ontheffen van een ge
deelte hunner bijdragen aan het pensioenfonds, in bij
zondere overweging genomen.
„Hoewel ons in zooverre wel kunnende vereenigen met
de daarin vervatte beschouwingen aangaande <len toe
stand van het fonds en de gunstige vooruitzigtendie
welligt in latere tijden te verwachten zijn, zoo hebben
wijhetwelk uit onze vroegere correspondentie dien aan
gaande zal gebleken zijn, immer bedenkingen gehad
om tot maatregelen over te gaan die de inkomsten van
het fonds zouden kuuucn vermiudereu.
„Deze bedenkingen vonden baren oorsprong niet alleen
in het gevoel van roeping en pligt om voor den onge-
stoorden loop van het fonds te wakenmaar ook in de
overweging dat alle de daaromtrent te maken bereke
ningen over zulk een lang tijdsverloop steeds als wissel
vallige ramingen te beschouwen warenwaarop later on
voorziene omstandigheden welligt eenen merkbaren in
vloed zouden kunnen uitoefenen; terwijl het tijdstip tot
eene meer gegronde beoordeeling ten deze nog niet aan
wezig scheen, waarom eene meer dan gewone omzigtig-
heid raadzaam en noodzakelijk voorkwam, en eindelijk
gold ook daarbij steeds de overweging, dat voor het
zeer onzeker maar mogelijk geval, dat de gunstige
uitzigten en berekeningen zich eenmaal zouden verwe
zenlijken, daardoor welligt een verschiet voor de wedu
wen en weezen van ambtenaren geopend warewier be
langen voor het tegenwoordige geheel ter zijde zijn ge
steld.
„Rij de behandeling van's ministers tegenwoordig voor
stel trad evenwel het denkbeeld eener latere aanhech
ting van de belangen dm- weduwen en weezen geheel op
den achtergrond en scheen zulks zelfs onbereikbaar toe,
doch waren overigens de meeste der vroeger geopperde
bedenkingen steeds aanwezig, die, onder gewone omstan
digheden de voorkeur zouden gevenom den tegen-
woordigen toestand vooreerst nog te bestendigen.
„De raad moet echter erkennen dat de thans verkre-
gene gunstige stand van het fondsal is die ook onder
exceptioneele omstandigheden geborenen de meer of
minder juiste berekeningenwelke daarop worden ge
grond, aanleiding tot bezwaren en reclames van de zijde
der ambtenaren kan geven en eenen algemeenen drang
daarstellen, welke een grondig onderzoek wettigen, in
hoeverre de beambten iu billijkheid ontheven zouden
kunnen worden van een gedeelte hunner bijdragen,
zonder het touds in de voldoening zijner latere verplich
tingen te belemmeren.
De dien ten gevolge bij het departement van financiën
opgemaakte en aan den raad medegedeelde berekeningen,
zoomede het daarmede in verband staande voorstel,
zijn door denzelven met het oog op de hiervoren ver
melde omstandigheden onderzocht gewordenen is be
vonden,"dat, bij de matige grondslagen dier berekeningen,
en bij eenea ongestoorden loop van zaken, demogelijk
heid, ja zelfs de waarschijnlijkheid niet is tegen te
spreken van eene eenmaal te verkrijgen uitkomst in
voege als die door de overgelegde becijfering is aange
wezen, zoodat van die zijde bij den raad geene beden
kingen kunnen bestaan; terwijl in geval tot de opheffing
van een gedeelte der bijdragen van de beambten be
sloten mocht worden, ook volgens 'sraads gevoelen,
daartoe alsdan de afschamng Uu doorloopende korting
als het meest geschikte middel in aanmerking zoude
komen.
„Wij hebben dus de eer U. E. te informeren, dat de
raad in het gedane voorstel zal berusten, maar tevens
hopen den voortdurenden bloei van het fonds bevestigd
te zien,"
Wij laten den inhoud van dezen brief geheel buiten
spel, maar letten alleen op den vorm. Nu bestaat de
raad van bestuur, van v.ien dit schrijven uitging, uit
twee leden van den hoogen raad, een procureur-gene
raal en twee hoofdambtenaren onder het departement
van financiën ressorteerendewaarvan éen inspecteur-
generaal is der registratie; de secretaris is lang burge
meester geweest in eene stad in Zuid-Holland. Vrage
nu: wanneer zes zulke hoog geplaatste ambtenaren zulk
een brief opstellen, wat is er dan van de adjunct
commiezen of commiezen te wachten Dezen regel van
drieën mogen onze lezers uitwerken.
Naar wij vernemen hebben de examinatoren aan het
departement van binnenlandsche zaken vooral geklaagd
over den slechten stijl der geëxamineerden. Maar
eilieve! was er iets anders te verwachten? Zou de
beste stijl niet bedorven raken in eene dagelijksche
kennismaking met de erbarmelijke producten, die „ten
deze" de groote bazen der administratie voor den dag
brengen
De commissie voor het afnemen van de examens van
leerling-apotheker alhier heeft in hare zitting van
gisteren twee candidaten afgewezen en aan twee eene
akte van bevoegdheid uitgereikt, zijnde de heeren:
A. C. Roemgeboren te Alkmaaren H. C. N. Becker,
geboren te Vlissingen.
Uit Zierikzee wordt ons nog gemeld, dat de fees
telijke stemming van jl. Dinsdag ook Woensdag heeft
voortgeduurd. Dien dag hield men zich vooral bezig
met de toebereidselen voor de illuminatiedie des avonds
zou ontstoken worden.
Des avonds te 8 uren deed de feestcommissievoor
afgegaan door het muziekkorps van het 5e regiment
infanterie en gevolgd door de watergeuzeneene prome
nade door de stad, voornamelijk met het doel om hul do
te brengen aan de bewoners van de achterbuurten en
van al de andere straten die zich bijzonder in de op
luistering van bet gevierde feest hadden onderscheiden.
De illuminatie, die in verschillende straten zeer fraai
was, werd door zeer stil weder begunstigd en lokte
een groote menigte wandelaars tot bezichtiging uit. Op
vele plaatsen werd ook Bengaalsch vuur ontstoken.
Op het feestterrein gaf het muziekkorps van het 5e regi
ment infanterie een concert; elders werd er bal gege
ven en bij alles en allen beerschte de grootste geestdrift.
De provinciale staten van Noord-Brabant hebben onder
anderen beslotenom die provincie in tien landbouwdis
tricten te verdeelen en aan een veearts in elk district
eene subsidie van f 200 a f 300 vanwege de provincie
toe te kennen. Aan die veeartsen kan de verplichting
worden opgelegd, om voorlezingen en voordrachten te
houden.
Ook hebben zij f 1000 beschikbaar gesteld tot bezol
diging van rondreizende leeraars in landbouwtuinbouw
en veeteelt.
net bestuur der Vereeniging van officieren der schut
terij in Nederland heeft zich bij adres gewend totZ. M.
den koning en de beide kamers der staten-generaal,
waarin er op gewezen wordt dat de bestaande schutter-
lijke organisatiewet grove gebreken en algemeen erkende
leemten bevat; dat het echter nog niet is mogen geluk
ken daarin te voorziendat het evenwel een dringende
behoefte is daarin eenige veranderingen te brengen,
waardoor wordt tegemoet gekomen aan de vele hin
derpalen, die eene deugdelijke oefening en handhaving
van tucht in den weg staan.
Door deze overtuiging geleid, biedt het bestuur eene
nota van wijziging, van aanvulling en afschaffing van
sommige voorschriften der voormelde wet vau 11 April
1827 ter goedgunstige overweging aan.
Jl. Maandag is te Leeuwarden de jaarlijksche alge-
meene vergadering der Maatschappij tot nut van den
Javaan gehouden. Zij was vrij druk bezocht.
De voorzitter dr. Bosch hield eene korte rede waarin
hij de ontwikkeling der Maatschappij schetste.
De voornaamste punten, die aan de orde waren ge
steld, waren: 1° de dwangkoffiecultuur als belasting
in arbeid, en 2° de spoorwegen op Java, waaromtrent
wij het volgende aan Het Vaderland ontleenen.
Het eerste punt was ook reeds op de vorige alge-
meene vergadering behandeld, maar er werd toen be
sloten de zaak nog eerst nader in de af deelingen te
onderzoeken, omdat de stukken van den heer Stein-
metz nog nieuw licht zouden kunnen verspreiden over
dit onderwerpen bet punt naar de meening van de
meerderheid der vergadering nog niet voldoende was
onderzocht om reeds terstond een conclusie te nemen.
De afdeelingen die thans in hare wintervergaderingen
deze cultuur tot een onderwerp van bespreking hadden
gemaakt, hadden thans bij het hoofdbestuur rapporten
over deze zaak ingedienduit welke rapporten bleek
dat allen eenstemmig waren in hunne afkeuring van deze
wijze van belastingheffing.
Ook op deze vergadering ging geen enkele stem op
om de dwang-koffiecultuur te verdedigen. Zij werd
door verschillende sprekers geacht als drukkend, on
rechtvaardig, onbillijk, improductief en impolitiek.
Verder werd gewezen op bet abnormalehetwelk daarin
is gelegen dat het gouvernement optreedt als landbou
wer, handelaar en monopolist; er werd aangetoond dat
Nederland onmogelijk tegenover Java zijne verplichtin
gen kan handhaven, zoolang die cultuur blijft bestaan