daarmede niet in strijd is. De wetgever heeft in de wet op het veeartsenij kundig staatstoezicht, maatregelen veror dend omtrent het tegengaan van besmettelijke ziekten, maar dezelfde wetgever heeft aan de provinciale- en ge meentebesturen de bevoegdheid toegekend om verorde ningen te maken, die voorzien in datgene waarin de wet niet voorziet, mits zij niet in strijd zijn met de voorschrif ten der wet. Hier geldt het een geval waarin de wet niet voorziet, namelijk het tegengaan van het gewone mond en klauwzeer, hetwelk uiet onder de in het koninklijk besluit van 4 December 1870 genoemde besmettelijke ziekten i3 opgenomen. Als nu de staten van Zeeland bij dit reglement daarin wenschente voorzien, dan meent hij het er voor te mogen houden dat de regeering daarin geen strijd zal zien met de wet of het meergenoemde korfinklijk besluit, en dus geen bezwaar zal maken tegen de goedkeuring van deze. bepaling. Over art. 15 der wet heeft bij de behandeling in de tweede kamer eene zeer ampele discussie plaats gehad, ten aanzien van de bevoegdheid der provinciale en gemeentebesturen om verordeningen en reglementen te maken. Die bevoegdheid was bij dat artikel oorspronke lijk niet verleend, doch is daarin opgenomen, tengevolge van een amendement van een der leden (den heer van Kerkwijk), strekkende om aan het artikel toe te voegen: „onverminderd de door provinciale en gemeentebestu ren vast tc stellen reglementen cn verordeningen voor zoover zij met Onze voorschriften niet in strijd zijn." De hoofdgrond voor dit door de tweede kamer aange nomen amendement was, dat de regeering onmogelijk met alle locale toestanden bekend kan zijn. Spreker meent dus al kan hij natuurlijk geeu bepaalde zeker heid gevendat de regeering zeer waarschijnlijk zijne overtuiging zal deelen, dat de door hem voorgestelde toe voeging aan art. 26 niet in strijd is met de wet, en dat zij alzoo geen bezwaar zal maken tegen de goedkeuring van het reglement. De beraadslaging wordt gesloten en overgegaan tot de stemming over a bet amendement van den heer Fokkerhetwelk wordt aangenomen met algemeene stemmen op 1 na, zijnde die van den heer Vader; b het alzoo geamendeerde art. 26, hetwelk met alge meene stemmen wordt aangenomen. De heer van der Have was bij deze stemming afwezig. Art. 27 was aldus voorgedragen „Bij het in werking treden van dit reglement blijven de tegenwoordige provinciale veeartsen in betrekking. „Zij leggen den vereischten eed (belofte) af. „Hunne jaarwedden en hunne dienstkringen worden door gedeputeerde staten opnieuw vastgesteld." De heer van der Bilt maakt eene kleine opmerking ten aanzien van dit artikel, namelijk dat tengevolge van het gisteren op art. 11 aangenomen amendement waardoor is bepaald dat de provinciale veeartsen eene onveranderlijk vaste jaarwedde uit de provinciale kas genieten de woorden „Hunne jaarwedde en" uit de laatste alinea van art. 27 moeten vervallen. Daar de juistheid dezer opmerking door de vergade ring wordt erkend, wordt het artikel zonder beraadsla ging dienovereenkomstig gewijzigd en zonder hoofde lijke stemming goedgekeurd. Evenzeer wordt zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd art. 28, luidende: „Dit reglement treedt in werking op den len Januari 1873. „Alsdau vervallen „het reglement voor de provinciale veeartsen in Zee land, vastgesteld den 4en Juli 1889, en goedgekeurd door den koning, bij besluit van den llen September daaraanvolgende, n°. 72; „het reglement, ter voorkoming van de verspreiding der longziekte onder het rundvee in Zeeland, vastgesteld den 10cn Juli 1811, en goedgekeurd door den koning, bij besluit van den 5™ Januari daaraanvolgende, n°. 69; en „het tarief voor de reis- en verblijfkosten der provin ciale veeartsendoor de staten vastgesteld den 5en No vember 1859; „met de wijzigingen later gebracht in deze reglemen ten en in bet bedoelde tarief." Ten slotte wordt het geheele reglement in omvraag gebracht en aangenomen met algemeene stemmen. De heer Vader was bij deze stemming afwezig. N. Het voorstel van gedeputeerde staten, ten opzichte van een schrijven van gedeputeerde staten van Gronin gen, betrekkelijk eene wijziging van het tijdstip waa-cp, de zomervergadering der staten moet aanvangen. [Zie bladzijde 20 hiervoren]. De voorzitter deelt mede, dat het algemeen verslag der afdeeiingen aan het college van gedeputeerde geen aanleiding heeft gegeven tot wijziging van hun voorstel, doch hij moet opmerkzaam maken op een drukfout die in het voorstel is ingeslopen. Daarin is sprake van den eersten Juni" dit moet zijn „den eersten Dins dag in Ju n i." De heer Fokker wensclit de vergadering mede te deelen wat omtrent deze zaak in de laatste dagen is bekend geworden en door de dagbladen is medegedeeld. Hij gelooft dat het tamelijk onverschillig zal zijn welke beslissing de staten van Zeeland in deze zaak zullen nemen. Door gedeputeerde staten van Groningen toch is in de vergadering der provinciale staten van dut ge west medegedeeld, dat reeds door de stateD van vyf pro vinciën, Zuid-Holland, Gelderland, Utrecht, Overijsel en Drenthe,'is te kennen gegeven' dat zij zich met het voor stel niet kunnen vereenigen. Slechts twee provinciën, Noord-Holland en Friesland, hebben adhaesie aan het voorstel geschonken, doch verschillen weder onderling omtrent den tijd waarop zij zouden willen vergaderen. Noord-Holland wil op den derden Dinsdag in Juni, Friesland wil in Mei of Juni de vergadering doen aan vangen. Gesteld nu dat de overige provinciën met Zee land het voorstel van gedeputeerde staten van Gronin gen ondersteunen, dan heeft dit voorstel wel de meer derheid, maar dan zal het bij het verschil van gevoelen dat daaromtrent bestaat voor de regeering nog altijd zeer moeilijk zijn om uit te maken welke naar het oordeel der staten de verkieselijkste tijd is tot hot houden der zomervergadering. In drie provinciën hebben gedeputeerde staten ver klaard de provinciale staten te willen raadplegen, daar toe behoort ook Zeeland, omdat in het gedeputeerd college zelve verschil van gevoelen bestond. Gedepu teerde staten hebben echter het voorstel gedaan om aan gedeputeerde staten van Groningen te kennen te geven, dat men het wenschelijke van eene verandering deelt, omdat men anders tot geen besluit zou kunnen komen. Als nu Limburg met Noord-Brabant en Zeeland verklaren met het denkbeeld van Groningen in te stemmendan zonden er 6 provinciën zijn waar eene verandering werd wenscbelijk geacht, maar dan nog zal het zeer te betwij felen zijn of de regeering bereid zal wezen tot eene wets verandering over te gaan. O. Het adres van den raad der gemeente Tholen, aan gaande de overbrugging der rivier de Eendracht bij die gemeente. [Zie bladz. 20 hiervoren.J De voorzitter geeft namens gedeputeerde staten te kennen, dat deze aan de provinciale staten voorstel len te verklaren dat het verzoek, zooals dat is gedaan, niet vatbaar is voor inwilliging, omdat de uitvoering van het werk als.

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1872 | | pagina 8