maar dat juist ditzelfde bezwaar hein aanleiding gege
ven heeft tot het doen van zijn voorstel. Wat toch zal
het den aandeelhouders der Spoorbootmaatschappij baten,
wanneer het in de toekomst blijken mocht, dat aan den
steiger niet kan worden aangelegd. Zal alsdan de teleur
stelling niet nog veel grooter, veel grievender zijn?
Het voorname doel immers van het doen zijner motie is
geen ander, dan én de bewoners van Schouwen duur
zaam te helpenén zoowel de staten als bovenbedoelde
aandeelhouders voor teleurstelling te behoeden. Daarom
wenscht hij dat een flink onderzoek worde ingesteld en
tot zoolang met het maken van den bier besproken
steiger worde verwijld. De beweegredenen van den heer
Pompe van Meerdervoort zijn dus ook de zijnen, of
schoon dat lid, tot sprekers leedwezen, tot eene andere
conclusie komt.
Voorts wenscht hij nog kortelijk den heer Fransen
van de Putte te beantwoorden, die nog andere bezwa
ren heeft aangevoerd. Alvorens evenwel acht hij zich
verplicht, juist' rnet het oog op dien geachten spreker,
te kennen te geven dat hij zich van den aqnvang af,
stellig heeft voorgeuomen niet na te pleiten en dus veel
onaangeroerd zal laten. Hij heeft geenszins beweerd en
doet dat ook nu niet, dat men ten vorigen jare een
ondoordacht besluit zou hebben genomen, te minder
omdat men toen niet vermoedde wat men nu weet, nl. de
sinds dat tijdstip plaats vindende verzanding van het
vaarwater; in dat geval toch had de vergadering hoogst
waarschijnlijk anders besloten. Maar bij de wetenschap
die men nu heeft opgedaan, acht hij het met het lid uit
Noord Beveland, beter „ten halve gekeerd dan heel
gedwaald."
Ook beeft de heer Fransen van de Putte zich beklaagd
over eene hier in den laatsten tijd nog al eens gebezigde
uitdrukking: „we mogen niet kloppen op de zakken
der ingezetenen." In zulke bewoordingenmeent spre
ker, is deze uitdrukking hier zeker nooit gebezigd.
Maar boe dit zijde geldelijke belangen der provincie
mogen hier wel overwogen wordenen men mag naar
sprekers oordeel zeer zeker niet beschikken over de
beurzen der ingezetenen, al3 het niet zoo goed als vast
staat dat de gelden zullen strekken voor het algemeen
belang.
Wijderg is betoogd, dat alles wat over den or.gunstigen
toestand der Zandkreek gezegd is, conjecturen en niets
dan conjecturen zijn. Spreker wenscbte dat dit zoo
ware, maar het is geen conjectuur, het is bijna zeker
heid geworden.
Nogmaals herhaalt hij ten slotte, dat de strekking
van zijn amendement is alle bij deze belangrijke zaak
betrokkenen te helpenmaar op een meer doelmatige,
en afdoende wijze dan door het leggen van een steiger
aan het Katsclie veer.
Dp heer Cau merkt op, dat sommigen het doen voor
komen alsof nu reeds nadeelige gevolgen van de afdam
ming van het Sloe in geheel de Zandkreek te bespeuren
zijn. Indien dit zoo ware, dan zou hij Diet bij zijn gevoe
len willen persisteeren. Maar vóór wéinige dagen heeft
de gezagvoerder der spoorboot hem verzekerd, dat de
afdamming van het Sloe nog geen verondieping van het
vaarwater heeft veroorzaakt beoosten Wolfaartsdijk dat
alleen aan den mond der Zandkreek de vloed iets meer
binnenwaarts komt dan vóór die afdamming, doch dat
op de hoogte van het Katsche veer het tij nog zóo sterk
loopt, dat bij gierstroom de bakens zelfs onderwater
worden getrokken, zoodat er nog geen vrees behoeft te
bestaan dat daar verzanding of belangrijke vcrondieping
zal ontstaan.
De heer van der Bilt wenscht met een enkel woord
den heer Vis te beantwoorden, uie gesproken heeft van
het lid van gedeputeerde staten, die, in de afdeeling
waarin hij zittiDg had, inlichting gegeven heeft omtrent
het resultaat der gedane peilingen. Dat lid van gede
puteerde staten ben ik, zegt spreker. In die afdeeling
heb ik gezegd, dat de gedane peilingen vóór de polders
van Wolfaartsdijk een aanzienlijke verzanding heb
ben aangetoond, maar dat ik omtrent de peilingen, ter
plaatse waar de steiger zal gebouwd worden, niets kon
mededeelen, aangezien het register der peilingen zich
bij den hoofdingenieur bevindt.
Nu hij toch aan het woord is, geeft spreker nog te
kennen, dat hij tot zijn leedwezen het vorige jaar niet
tegenwoordig is geweest, toen deze vergadering besloten
heeft tot den aanlég van een steiger aan het Katsche
veer; anders zou hij daartegen gesproken en gestemd
hebben, omdat hij twee steigers op zulk een korten
afstand van elkander niet noodig en dus niet in het
belang der provincie acht. Maar nu dat besluit eenmaal
met groote meerderheid van stemmen genomen is, acht
hij zich, ook als lid van gedeputeerde staten, verplicht
daaraan uitvoering te geven. De redenen waarom hij
thans dat besluit wil handhaven zijn' dezelfde die zoo uit
voerig door den heer Pompe van Meerdervoort zijn uit
eengezet.
De heer Vis erkent de juistheid van het door den
heer van der Bilt aangevoerde, omtrent zijne mededee-
ling in de afdeeling, aangaande het resultaat der gedane
peilingen. Hij heeft dan ook alleen op die mededeeling
het oog gehad en zulks in verband met de in de adressen
aangegeven cijfers.
Overigens wijst spreker nog op het besluit der staten
van 11 November jl., waarbij men wel is teruggekomen
op het vroegere besluit tot aanleg van een steiger te
Hoedekenskcrke, en zulks met het oog op alléén techni
sche zijnes erachtens veel minder ernstige bezwaren.
Hij vraagt derhalve of er thans niet veel degelijker gron
den bestaan om terng te komen op het besluit tot aanleg
van een steiger aan liet Katsche veer. Hij laat de beslis
sing aan de vergadering over en beschouwt zijnerzijds
deze zaak als afgedaan.
De beraadslaging wordt gesloten en overgegaan tot de
stemming over:
a Het amendement van den heer Vis, hetwelk ver
worpen wordt met 29 tegen 5 stemmen. Vóór stemden
de heeren Hennequin, Vis, Callenfels, Vader en J. P.
Kakebeeke.
b Het ongewijzigde art. 10, hetwelk wordt aangeno
men met 31 tegen 3 stemmen. Tegen stemden de heeren
Vader, J. P. Kakebeeke en Vis.
De zitting w;ordt voor een kwartier uurs gesehorst.
Na de hervatting der werkzaamheden blijkt het, dat
de heer F. van Deinse de vergadering verlaten heeft.
Bij de voortgezette behandeling van het voorstel van
gedeputeerde staten tot wijziging der provinciale be
grooting voor 1872, worden al de overige voorgedragen
artikelen, zoowel in uitgaaf als ontvang, zonder verdere
beraadslaging goedgekeurd, en de geheele gewijzigde
begrooting, op een totaal bedrag van f 401,172.73, met
algemeene stemmen aangenomen.
Voorts komen in behandeling:
S. Het voorstel van gedeputeerde staten tot verhoo
ging van het bedrag der geldleening, ter bestrijding der
kosten van den aanleg van steigers. [Zie bladz. 18
hiervoren.]
De voorzitter deelt mede dat het verslag der af-
deelingen aan gedeputeerde staten geen aanleiding heeft
gegeven tot wijziging van hun voorstel.
Zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming
wordt het goedgekeurd.