„De admiraliteit schreef den nadeeligen toestand van
hetzeegat toe aan:
1° liet verlengen der havenhoofden vanMiddelharnis;
2° het verleugen der havenhoofden van Goederee, en
3o het toedammen van den Hals.
„Brunings zegt, dat, zooals de admiraliteit terecht be
weert, de gesteldheid der reede van Hellevoetsluis zeer
slecht is en dat hetGoereesclie gat ondieper is geworden;
hij schrijft de oorzaak daarvan in hoofdzaak toe aan het
ontstaan der middelplaat bij de havens van Hellevoetsluis
en Goedereede, na de toedamining van den Hals in 1751.
„De verlengde havenhoofden van Middelharnis, die op
verre na niet reiken tot het vaarwater, kunnen echter een
invloed op den stroom oefenende voornaamste stroom
ging vóór de verlenging langs de Hoornsche hoofden en
nd de verlenging is dat ook het geval.
„De havenhoofden zijn dus niet de oorzaken van het
bederf van het Haringvliet, en nog veel minder van het
Goereesche gat.
„De verlenging der havenhoofden van Goedereede
heeft, om gelijke redenen, evenmin het Goereesche
zeegat benadeeld.
„De ioedamming van den I£als echter heeft aan dat zee
gat een gevoeligen slag toegebrachthierdoor is de
hoeveelheid water op het Haringvliet zeer verminderd,
dewijl de vloed zich uit het Brouwershavensche zeegat
over den wijden Hals en de Scharre zee op het Haringvliet
stortte, en dit water bij eb eene voordeelige schuring in
het Haringvliet en het Goereesche zeegat teweegbracht/'
Hieruit kan men dus, volgens spreker, met betoog op
den tegenwoordigen toestand van het Hillegat, zien
hoe onzeker alle voorspellingen omtrent de veranderin
gen in het vaarwater zijn. Misschien zouden nog wel
andere voorbeelden kunnen worden opgenoemd. Ieder
die in deze provincie geen vreemdeling is, weet hoe
afwisselend de toestand der vaarwaters.is. Nu hebben
de peilingen aangetoond dat na de afdamming van het
Sloe de verzading toeneemt. "Wanneer die verzanding
mocht toenemen als de steiger er ligt, dan zouden de
eilanden die zoo vurig naar dien steiger verlangen, er
niet door worden gebaat en de provincie een massa geld
hebben weggeworpen.
De heer Fransen van de Fuite geeft den heer
Vis in bedenking, om het laatste gedeelte van zijn voor
stel weg te laten, omdat er een steiger te Vlake bestaat,
die het rijk vóór twee jareu heeft laten bouwen, doch
waarvan nog nooit gebruik is gemaakt.
De heer Vis verklaart, dat het door den heer Fran
sen van de Putte medegedeelde hem zeer vreemd voor
komt, omdat van den aanleg van dien steiger te Vlake
in deze vergadering nooit eenige mededeeling is ge
schied. Wel is vroeger medegedeeld dat door het rijk
niet kon worden voldaan aan het verzoek om een halte
te Vlake te makendoch dat de zaak nog niet was afge
daan, en later heelt men er niets meer van vernomen.
De heer Pompc van Mcerdervoort vraagt het
woord, om meteen en kei woord een schijnbaar misverstand
op te helderen. Hij is het met den heer Fransen van de
Putte volkomen eens, dat er te Vlake een los- en ladings
plaats is gemaakt, die zeer geschikt is om passagiers in
en af te laten; ook is het waar dat daarvan geen gebruik
is gemaakt. Dit is echter daaraan toe te schrijven, dat
te Vlake geene gelegenheid bestaat om goederen per
spoor te verzenden; de spoorwegmaatschappij heeft hard
nekkig geweigerd, om gehoor te geven aan het verlan
gen dat daartoe gelegenheid zou worden gegevenen
dat is de reden waarom de steiger te Vlake niet wordt
gebruikt.
De heer «Ie «longe wenscht alvorens de zaak zelve
te besprekente zeggen eensdeels dat niemand de
goede bedoelingen van den heer Vis zal miskennen en
dat de argumenten van dien heer zoo gewichtig zijn dat
niemand ze liclit mag achtenanderdeels dat het voor
spreker moeilijk is de zaak weder ter sprake te brengen,
zonder zich aan het gevaar bloot te stellen, dat hij wel
licht aanleiding zal geven tot de beschuldiging, dat
hij, wat men noemt eene oratio pro domo heeft gehouden,
eene zaak heeft besproken, waaraan het eigenbelang
niet geheel vreemd is, ja misschien in de schatting van
dezen en genen der leden, den boventoon heeft.
Doch dit alles ter zijde stellende, wil hij toch iets in
het midden brengen, eene vraag doen. De voorsteller
van het amendement wil een onderzoek van deskundi
gen, maar spreker vraagt: wat zal daarvan het gevolg
wezen'? men zal peilingen en nogmaals peilingen doen,
maar zal men dan daarna de profetie kunnen uitspreken,
dat b. v. na twee of meer jaren een toestand zal geboren
worden, zooals de heer Vis aangeeft'? Hij vreest dat men
met een onderzoek niets \evder zal komen. Al roept men
ook het geheele korps ingenieurs van den waterstaat ter
bulp, dan zullen de ingenieurs ja peilingen bij peilingen
doen, en het gevolg zal wezen dat de tegenwoordige
diepte met juistheid zal worden geconstateerd, maar zal
daardoor worden verkregen wat de heer Vis verlangt'?
Na al die peilingen zal nog geen enkel lid van den water
staat met zekerheid kunnen zeggen welke toestand ge
boren zal worden, en spreker gelooft met bescheiden
heid gezegd dat een lid, indien hij zulk een uitspraak
deed, o^> zijn^minst genomen zeer verwaand zou zijn. De
ondervinding toch heeft meer dan eens geleerd, dat de
uitspraken van den waterstaat of andere deskundigen
dikwijls hypothesen waren, die door de uitkomst
zijn gelogenstraft; meermalen zijn hunne uitspraken ge
heel beschaamd.
Er is in deze zaak maar éen rechter, en dat is de lijd
maar die rechter zwijgt over de toekomst; hij doet alleen
uitspraak over het heden. Door de aanneming van het
bij den eersten opslag zoo aaulokkelijk amendement van
den heer Vis zou men dus alles op losse schroeven zetten
en door zoodanig besluit om vooralsnog den bouw van
den steiger, uit te stellendie hoogstbelangrijke zaak
wellicht ad ealendas graecas verschuiven en haar zoo
doende als onder het zand bedelven. En waarom dat?
omdat men geen positief antwoord heeft kunnen krijgen
op de vraag: wat de toestand van de Zandkreek in de
toekomst zijn zal.
Spreker erkent dat er eene'zaak is die bij de beschou
wing van het amendement inderdaad niet mag en kan
worden voorbij gezieu, nl. de overweging of men de
schuld van nagenoeg een raillioem, die op de provincie
thans reeds drukt, zoo maar met f 2^,000 mag vermeerde
ren zonder volkomen zeker te zijn van de resultaten.
Evenwel moet men ook denken aan de consequentie die
uitde herroeping van het eenmaal genomen besluit zoude
voortvloeien. Die couscquentie is, dat men niet in de
volgende zitting niet over een jaar eene beslissing zal
kunnen nemen, maar dat men misschien o\er 10 jaren
nog voor dezelfde qunestïe zal staan of de Zandkreek al
of niet zal verzanden. Doch spreker meent met ernst er
nogmaals op te moeten wijzen dat alleen de tijd uitspraak
kan doen, en de tijd van heden doet geen uitspraak
over den tijd der toekomst.
Ten slotte wijst hij er nog op, eensdeels dat de dienst
regeling der Spoorbootmaatschappij ook in verband
staat met de communicatie van Schouwen op Middel
burg, en anderdeels dat in casu niet uit liet oog mag
worden verloren dat, als bij wèl geïnformeerd is, sedert
de afdamming van het Sloe, op dit oogenbiik het ver
schijnsel wordt waargenomen, dut de verzanding zich
openbaart in de richting van Veere naar den steiger van
Wolfaartsdijk. Indien nu de hypothese omtrent die
algehcele verzanding bleek eens waarheid te zijn,
dan zon dat eeu reden te meer wezen om een steiger
aan het Katsche veer te leggen, daar men anders geheel