en hij gelooft dat dezelfde handelwijze ook in 't vervolg
goed en wenschelijk zal zijn.
De heer Cati verklaart nog niet voldoende te zijn
ingelicht, naar aanleiding van hetgeen door het lid van
gedeputeerde staten is gesproken. Hij is een der burge
meesters iu dit gewest, die belast zijn met het toezicht
op den in- en uitvoer van vee, maar hem is van een
doorloopende vergunning aan speciale slachters niets
bekend, doch wel dat op het slachtvee niet de gewone
bepalingen van afzondering bij invoer enz. worden
toegepast, maar dat het ter slachting wordt toegelaten,
onder het door den burgemeester vereischte toezicht.
De heer Moolenburgli gelooft dat het amende
ment niet alleen de gewone, maar ook de eenigerationeele
weg opgaat, en daarom zal hij er gaarne mede meegaan.
Het heeft toch ten doel om de noodige waarborgen
te hebben en tevens het belang der industrie niet te
schaden. Eischt het algemeen belang niet dat het vee
afgezonderd blijft, dan zal de burgemeester toestemming
tot slachting kunnen geven onder de voorwaarden die
bij noodig acht en onder toezicht der politie.
De «beraadslagingen worden gesloten en het amen
dement, in stemming gebracht zijnde, verworpen
met 18 tegen 14 stemmen. Yóor stemden de heeren
Kisseeuw, de Casembroot, van Waesberghe, Wagtho,
Moolenburgh, Cau, Hoogenboom, Callenfels, Fokker,
Snouck Hurgronje, Blaaubeen, Pompe van Meerdervoort,
de Jonge en Sipkes.
Het geamendeerde artikel 18 wordt daarna zonder
hoofdelijke stemming goedgekeurd.
Artikel 19, luidende aldus:
„Het rundvee, te huis behoorende in gemeenten, gele
gen in de navolgende onderdeelen van de provincie:
a. Zeenwsch-Vlaanderen
h. Walchereu met Nieuw- en St. Joosland en Zuid-
Beveland met Wolfaartsdijk
c. Noord-Beveland,
d. het eiland Tholen,
e. Schouwen en Duiveland,
het eiland St. Philipsland,
mag niet worden verboerd van een dezer onderdeelen
naar een ander, dan met inachtneming van het vol
gende:
1° dat het in elk onderdeel worde ingevoerd op de
plaatsendaartoe door gedeputeerde staten aangewezen
met inachtneming der bepaling van art. 16, en
2° dat tot het vervoer van dat rundvee schriftelijk
vergunning zij verleend door den burgemeester der
gemeente, waar het vee te huis behoort."
De heer van Waesberghe stelt als amendement
vóór onder 2° van dit artikel te lezen: „dat tot het ver
voer van dat rundvee schriftelijk -vergunning zij ver
leend op vertoon van eene gezondheidsverklaring van den
provincialen veearts, door den burgemeester der ge
meente, waar het vee te huis behoort."
Dit amendement voldoende ondersteuning ondervin
dende, komt weder in discussie.
De heer van Waesberghe ziet in de conscientieuse
wijze waarmede dit reglement wordt behandeld het be
wijs, hoezeer men doordrongen is van het belang der zaak.
Hij moet dan ook erkennen,dat de wijze waarop de zaak
door gedeputeerde staten is geregeld zoo uitstekend is,
dat indien de bepalingen van het in behandeling zijnde
reglement zorgvuldig worden gehandhaafd en toegepast,
er weinig vrees voor besmettelijke ziekte in deze provin
cie behoeft te worden gekoesterd. Hij gelooft echter
dat er nog eene omissie bestaat. De boeren loopen
meestal te veel naar de empirici zonder een veearts te
raadplegen.' Dit meent hij, dat men zal kunnen bestrij
den door de bepaling die bij voorstelt aan te nemen,
waardoor eene gezondheidsverklaring wordt vereischt
van een veearts.
De heer van der Bilt gelooft dat wat door deu
voorsteller van het amendement wordt bedoeld reeds vol
doende in artikel 20 is voorzien, alwaar men leest: „De
vergunning in het vorige artikel bedoeld, wordt niet
gegeven, zoo in de gemeente, waar het rundvee te huis
behoort, in den loop der drie maanden voorafgaande aan
het vervoer, een geval van besmettelijke ziekte onder het
rundvee zich heeft voorgedaan, zoo het rundvee niet is
onderzocht door een provincialen veearts, met inachtne
ming van art. 17, of zoo het is bevonden te zijn besmet
of aangetast door eene besmettelijke ziekte, of verdacht
wordt van daaraan te lijden." Altijd wordt dus het
onderzoek door een provincialen veearts als een der
voorwaarden tot het verkrijgen der vergunning, ver
eischt.
De voorzitter vraagt of de heer van Waesberghe
zich hiermede kan vereenigen en er aanleiding in kan
vinden om zijn amendement in te trekken.
De heer van Waesberghe verklaart dat hij nog
niet overtuigd is; hij ziet in artikel 20 dat in sommige
gevallen noodig is dat het rundvee wordt onderzocht
door een provincialen veearts, met inachtneming
van art. 17, maar zijn amendement heeft een wijdere
strekking, hij wil in alle gevallen voorzien en kan
daarom nog niet besluiten ziju voorstel in te trekken.
De beer Pompe, van Meerdervoort geeft te
kennen dat toen hij het amendement boorde voorlezen
het hem den indruk gaf, dat hij zich daarmede zon
kunnen vereenigen, doch na de opmerking van het lid van
gedeputeerde staten, moet hij erkennen dat diealleszins
juist is, en dat in artikel 20 voldoende is voorzien in
hetgeen door den heer van Waesberghe wordt bedoeld.
In artikel 19 wordt voorgeschreven dat eene vergunning
wordt vereischt,terwijl in artikel 20de gevallen worden
bepaald waarin geene vergunning kan worden ver
leend. Die gevallen zijn drieledig en wel 1« als in de
gemeentewaar het rundvee te huis behoort, in den loop
der drie maanden, voorafgaande aan het vervoer, een ge
val van besmettelijke ziekte onder hetrundvee zich heeft
voorgedaan; 2" als het rundvee niet is onderzocht door
een provincialen veearts en 3» als het is bevonden te
zijn besmettelijk of aangetast door een besmettelijke
ziekte of verdacht wordt daaraan te lijden. Volgens
alinea 2 kan dus geene vergunning worden verleend
als het rundvee niet/ is onderzocht door een provincia
len veearts. Misschien ware het duidelijker dat achter
het woord „voorgedaan" een kommapunt in plaats van
eene komma werd geplaatst.
De heer Cau meent dat, indien werkelijk de bedoeling
van artikel 20 is, die welke door het lid van gedeputeerde
staten en den heer Pompe van Meerdervoort daaraan is
gegeven, het amendement van den heer van Waesberghe
wel kan vervallen. Hij had echter gemeend een geheel
andere uitlegging aan dat artikel te moeten geven en
gedacht dat de burgemeester geen vergunning zou
mogen afgeven indien in de gemeente waar het rundvee
tehuis behoort, in den loop der drie maanden, voorafge
gaan aan het vervoer, een geval van besmettelijke
ziekte onder het rundvee zich heeft voorgedaan, tenzij
het rundvee door een provincialen veearts was onder
zocht, doch dat zoodanig onderzoek niet noodig was
wanneer zoodanige ziekte niet in de laatstverloopen.
drie maanden zich had vertoond in de gemeente. Is
echter de uitlegging van het lid van gedeputeerde sta
ten en van den heer Pompe van Meerdervoort de ware,
dan moet achter het woord „voorgedaan" een komma
punt worden geplaatst en dan kan het amendement
vervallen.
De heer Vis gelooft dat nog al iets zou zijn aan te
voeren ter aanprijzing van het amendement. De bur
gemeesters toch zijn gewoonlijk slecht op de hoogte
van den toestand en het is noodzakelijk de hoogst moge-