eialen veearts en, wordt het ook dan niet geacht te zijn
besmet of aangetast door of verdacht van eene besmet
telijke ziekte door den burgemeester, zoo hij meent dat
daartoe termen bestaan, uit de afzondering ontslagen."
Door den heer «1e «Jonge wordt op dit artikel een
amendement voorgesteld nl. om daaraan eene 2e alinea
toe te voegen van den volgenden inhoud: „Is het inge
voerde rundvee voor de slachtbank bestemd, dan kan
de burgemeester dat vee onmiddellijk uit de afzondering
ontslaan, immers als uit het onderzoek door den veearts
blijkt, dat dat vee niet geacht wordt besmet of aange
tast te zijn door, of verdacht van eene besmettelijke
ziekte."
Daar het voldoende wordt ondersteund, wordt dit amen
dement door den voorzatter mede in discussie gebracht.
De heer de «Jonge geeft te kennendat het zijne
aandacht heeft getrokken dat het vee, bedoeld in artikel
17 van het reglement, fet.se minstens eene maand onder
toezicht der politie wordt geplaatst op kosten van den
eigenaar. Hij is van oordeel dat die bepalingen alleszins
wenschelijk zijnen waardeering verdienen, maar tevens
dat men met het oog op de praktijk moet zorgen het den
belanghebbenden zoo min bezwarend mogelijk te maken.
Hij spreekt in zijn amendement uitsluitend over vee voor
de slachtbank bestemd omdat, als hij zich de praktijk
indenkt, uit de toepassiug van art. 18 vooral voor de
slachters vele bezwaren zullen ontstaan indien het artikel
ongewijzigd wordt aangenomen. Vele slachters toch
halen stuksgewijze vee uit een of ander deel der
provincie en hebben dat oumiddellijk voordeconsumtie
noodig; slechts weinigen zullen een stal hebben waarop
zij altijd voldoenden voorraad hebben om in de eischen
der consumtie te voorzien, maar de meeste slachters
leven, zooals men dat zegt, met het aanschaffen van
vee voor hun bedrijf, als bij den dag. Als zij een stuk
vee noodig hebben gaan zij er op uiten zoodra ze het
hebben ingevoerd moet het in consumtie kunnen worden
gebracht 5 bij toepassing der voorgestelde bepalingen
echter zou zulks eerst na verloop van minstens eene
maand mogen geschieden.
Spreker weet wel, dat men hem zal zeggen, dat krach
tens art. 22 van het reglement gedeputeerde stated van
het bepaalde bij art. 18 ontheffing kunnen verleenen
maar hy vreest dat dit in alle gevallen nog niet vol
doende zal wezen, of wel, dat door het voor de prak
tijk noodig gebruik van die ontheffing van wege gede
puteerde staten, toch in den eigenlijken zin, de bepa
ling van art. 22 in dit opzicht zoo goed als illusoir zou
de gemaakt worden. Wanneer gedeputeerde staten den
burgemeesters doorloopend machtiging konden geven,
om in tijd dat geene besmetting heerscht, ontheffing van
de afzondering te verleenen, of indien gedeputeerde
staten die macht aan den commissaris des konings kon
den opdragen, dan zou ja het door spreker genoemd
bezwaar uit den weg geruimd zijn, doch dewijl dan toch
als zooeven gezegd, art. 22 illusoir wordtzou hij verre
weg de voorkeur geven, dat het door hem aangegeven
beginsel eenvoudig in art 18 wierde opgenomendoch
hij zou dat liever op de wijze als hij in zijn amendement
heeft voorgesteld.
Opzettelijk heeft hij in dat amendement facultatiefs n
niet imperatief gesprokeneensdeels omdat hij wil voor
komen dat door een impératieve bepaling de burgemees
ters in meerdere of mindere mate afhankelijk zouden
worden van het korps Blachters; anderdeels omdat het
facultatieve geheel in overeenstemming is met het be
ginsel in de laatste zinsnede van het thans in behan
deling zijnd artikel neêrgelegd; volgens die bepaling
toch kunnen de burgemeesters steeds naar bevind van
zaken handelen. Hy gelooft dat door de aanneming van
zijn amendement een groot bezwaar tegen dit reglement
zou zijn opgeheven.
De heer van der Bilt wil de. vergadering niet lang
ophouden, maar met een enkel woord den heer de Jonge
beantwoorden. Aanvankelijk kwam het spreker voor,
dat het de bedoeling was van den heer de Jonge om
door een impératieve bepaling vast testellen, wat in
art. 22 slechts facultatief is voorgeschreven, maar nu het
blijkt dat de heer de Jonge een facultatieve bepaling
wil geven, acht spreker die geheel overbodig, daar in
art. 22 voldoende in het bedoelde geval is voorzien.
Ook op dit oogenblik zijn krachtens artikel 18 van
het vigeerend reglement aan de slachters vergunningen
verleend en hij gelooft dat het goed isdat gedeputeerde
staten de macht hebben om die vergunning in te trek
ken. In het belang van den veestapel en ook van de
slachters acht hij de bepalingen van artikel 22 voldoende.
De heer de «Jonge zegt, dat blijkens het reeds door
hem gesprokene, tot toelichting van zijn amendement,
hij zeer wel voorzien heeft dat men zich op artikel 22
zou beroepen, doch hij ziet bezwaren in de praktijk
tegemoet en is nog niet van zijne meening teruggebracht,
dat het verleenen van ontheffing krachtens art. 22 vol
doende waarborgen zal opleveren. Door de aanneming
van zijn amendement zal den burgemeester steeds uit
den aard der zake slechts eene tijdelijke macht worden
verleend, immers in dien verstande, dat de door hem bij
amendement voorgestelde bepaling nooit zou kunnen of
mogen derogeeren aan de bevoegdheid van gedeputeerde
staten, om ook die bepaling buiten werking te stellen,
wanneer door het ontstaan van ziekten, genoemd college
zulks wenschelijk of noodig mocht achten.
Ware toch zulks het geval niet, spreker zou de laatste
zijn, om tot zoodanige bepaling mede te werkenlaat
staan haar ter opname in het reglement voor te stellen,
dewijl de belangen van den veestapel dau toch op on
verantwoordelijke wijze in de waagschaal zouden wor
den gesteld.
De heer Vis is van oordeel dat, hoe welwillend de
bedoeling van den laatsten spreker ook moge wezen, het
toch gevaarlijk zou zijn zich op het terrein te begeven
waarop de spreker zich beweegt. Men weet toch maar
al te zeer hoe men van alle kanten door gevaar van
besmetting wordt bedreigd; hoe moeilijk het o. a. is
om met het oog op de longziekte te constateeren, dat
ingevoerd vee daarmede al dan niet is besmet; hoe licht
de slachters handelen in strijd met het reglement, daar
hun bel ing in strijd is met alle beperkende bepalingen
en politiemaatregelen. Bij het groote gemis dat men
door de buiten werking stelling van het oude regle
ment reeds lijdt, acht spreker het noodzakelijk om met
hand en tand vast te houden aan alle bepalingen van
dit reglement en dat het gewaagd zou zijn om het denk
beeld, in het amendement van den heer de Jonge
voorgesteldaan te nemen.
De heer Moolenburgh verklaart bet nog niet met
zichzelven eens te zijn en heeft behoefte aan eenige in
lichting van gedeputeerde staten. Men heeft gewezen op
de bestaande gewoonte om aan de slachters ontheffing te
verleenen van de bepalingen op den invoer bestaande.
Hij kan zich echter niet voorstellen dat telkens afzon
derlijke vergunningen worden verleend, maar onderstelt
dat een doorloopende ontheffing wordt gegeven.
Indien dit het geval is, en in art. 22 zal een derge
lijke maatregel worden genomendan acht hij de aan
neming van het amendement wenschelijk, teneinde iede-
ren burgemeester in staat te stellen om speciale vergun
ning te verleenen en het misbruik te voorkomen dat uit
een doorloopende ontheffing kan voortvloeien.
De heer van der Bilt zegt dat hij gaarne de ver
langde inlichting wil geven. De tegenwoordige vergun
ning wordt aan de slachters doorloopend verleend, mits
onder gehoudenheid om te voldoen aan de voorwaarden,
die raadzaamnoodig en doelmatig worden geoordeeld,