onthouden van het inroepen der hulp van de provinciale
veeartsen en verplicht zijn te wachten op de hulp van
den rijks-veearts'? Hij kan niet gelooven dat dit cle be- i
doeling van den wetgever heeft kunnen zijnmaar wel
bevoegdheid is verleend om de naastbij zijnde hulp in
te roepen.
De heer Moolcnlburgh wenscht zijne zienswijze
over de drie voorgestelde amendementen mede te deelen.
Het eerste amendement, dat van den heer Fransen
van de Putte, heeft betrekking op het tarief voor de
vergoeding van reis- en verblijfkosten. De voorsteller
wil den provincialen veearts le klasse in een hoogere
klasse vau het tarief plaatsen dan nu in art. 12 wordt
voorgesteld. Spreker kan aan dat amendement zijne stem
niet geven, omdat hij het evenals de heeren van der
Bilt en Cau overbodig acht, terwijl art. 14 van het konink
lijk besluit van 1849 voorziet in het bezwaar van den
heer Fransen van de Putte en van rijkswege vergoeding
voor buitengewone transportmiddelen gegeven wordt.
Bij verwerping van het amendement kan het evenwel
zijn nut hebben art. 14 van genoemd koninklijk besluit
aan het slot van art. 12 in dit reglement op te nemen.
Dat artikel luidt: „Wanneer, naar de bepalingen van
art. 24, bijzondere transportmiddelen gebezigd zijn,
worden er geene reiskosten op den voet van het tarief
vergoed, maar do deswege gedane uitschotten terugge
geven." Op die bepaling rustte de bestrijding van het
amendement door het lid van gedeputeerde staten, doch
daarnaar wordt in het reglement niet verwezen. Hij
acht mitsdien hare opneming aan het slot van art 12
wenschelijk, en zal dit straks bij amendement voor
stellen.
Het tweede amendement is van den heer Snijder en
betreft de verblijfkosten der provinciale veeartsen. Hij
gelooft dat men tegenover die ambtenaren billijk zou
handelen door de derde alinea eenvoudig weg te nemen
en in de plaats daarvan te stellen art. 15 alinea 1, lui
dende: „Die op denzelfden dag heen- en terugreist, en
dus niet buiten zijne standplaats vernachtgeniet de
volle reiskosten, maar slechts de helft der verblijfkos
ten." Hiernaar wordt in het reglement verwezen. Wan
neer bij in zijn eigen kring buiten op de bestaande af
standen let, dan gelooft spreker dat de bepaling van
het artikel niet billijk is. Dikwijls zal de provinciale
veearts toch genoodzaakt zijn 4 of 5 uren te vertoeven
op eene plaats die slechts 1 uur van zijn standplaats ver
wijderd ligt, en dan kan hij geen vergoeding krijgen.
Dit acht spreker niet billijk, en daarom wil hij liever
terugkomen tot de bepaling van art. 15 van het meerge
noemd koninklijk besluitwaarop gedeputeerde staten
zich ook in de laatste alinea van dit artikel beroepen.
Wat het amendement van den heer van Waesberghe
aangaat, daarmede kan hij niet medegaan, omdat hij het
eens is met het lid van gedeputeerde staten, die zegt dat
dit amendement geen nut kan doen. Evenwel gaat hij
niet zoover als het lid van het gedeputeerd college, die
betoogd heeft dat de burgemeesters niet bevoegd zouden
zijn om de hulp der provinciale veeartsen in te roepen.
Zijns inziens laat art. 8 implicite het requireeren der pro
vinciale veeartsen toedoch hij is het eens met den heer
van der Bilt, dat als de provinciale veeartsen werkelijk
door de gemeentebesturen gerequireerd zijnzij ook vol
gens litta. c van art. 12 vergoeding krijgen kunnen.
Wat eindelijk zijn eigen amendement aangaat waar
aan de noodige ondersteuning is ten deel gevallen i
vereenigt hij zich met het gevoelen van den heer Fransen
van de Putte, dat de provinciale veeartsen geen schade
mogen lijden als zij diensten in het algemeen belang
verrichten. Naar hij gelooft wordt in dit bezwaar door
zijn amendement voorzien. In zijne omgeving leert de
ervaring, dat provinciale veeartsen aan bijzondere trans
portmiddelen behoefte hebben wanneer zij buiten hunne
woonplaats worden gerequireerd. Wordt bijvoorbeeld
een veearts naar Haamstede geroependan moet hij over
Zierikzee en heeft een particulier rijtuig noodig. Als hij
dergelijke transportmiddelen gebruiken moet kan hij on
mogelijk met de hem toegekende vergoeding van 45 cent
per uur toekomen. Het is op dien grond, dat spreker
zijn amendement tot toevoeging van art. 14 van het ko
ninklijk besluit van 1849 aan het slot van art. 12 van
dit reglement heeft voorgesteld.
De heer Fransen Tan «le Putte zegt dat hij zich
heeft afgevraagd, of hij met het amendement van den heer
Moolenburgh al of niet zou kunnen medegaan. Hij kan
dit echter niet, vooreerst omdat, zooals hij reeds straks
gezegd heeft, een veearts lc klasse is een hoofdambtenaar
die ook als een ambtenaar van hoogeren rang dient be
handeld te worden, en ten anderen omdat volgens art. 14
van dit reglement het niet mogelijk is vergoeding voor
reiskosten te krijgen èn volgens tarief èn volgens over
gelegde quitantie, maar slechts volgens een vai: beide.
De heer Mathon antwoordt den heer Fransen van
de Putte op het in de laatste plaats aangevoerde, dat de
provinciale veearts volgens het meergenoemd koninklijk
besluit op tweeledige wijze kan declareeren, èn volgens
tarief èn volgens overgelegde quitantie. Hij gelooft dus
dat aan den wensch van den heer Fransen van de Putte
geheel zou zijn voldaan door de aanneming van het
sub-amendement van den heer Moolenburgh.
Wat voorts het amendement van den heer Snijder be
treft, in het belang daarvan moet hij opmerken, dat by
hetzelfde koninklijk besluit wordt bepaald, dat voor
een afstand van slechts een uur buiten de standplaats
geen vergoeding van reis- en verblijfkosten wordt ver
leend. Het bezwarende hiervan wordt dan ook door de
rijks-ambtenaren tem zeerste ondervonden, omdat zij
dikwijls verplicht zijn werkzaamheden buiten hunne
standplaats te verrichten, zonder daarvoor te kunnen
declareeren. -Op dien grond zal spreker gaarne met het
amendement van den heer Snijder medegaan.
De heer Fransen van «le Putte verklaart, dat
hij na het gehoorde van den heer Mathon zijn amende
ment intïekt.
De beraadslaging wordt alsnu gesloten en overgegaan
tot de stemming over:
a Het amendement van den heer van Waesberghe, dat
verworpen wordt met 22 tegen 10 stemmen. Vóór
stemden de heeren Snijder, Mathon, Vis, Blaaubeen,
J. P. Kakebeeke, Kisseeuw, van Waesberghe, J. M. Ka-
kebeeke, Fransen van de Putte en Hammacher.
b Het amendement van den heer Snyder, hetwelk
wordt aan g en om en met 21 tegen 11 stemmen. Tegen
stemden de heeren Fokker, Snouck HurgroDje, van Cit-
ters, Pompe van Meerdervoort, Becius, van der Bilt,
Hennequin, de Smidt, Sprenger, Brevet en F. vanDeinse.
c Het amendement van den heer Moolenburgh, dat
met algemeene stemmen wordt aangenomen.
d Het geamendeerde art. 12, hetwelk mede met alge
meene stemmen wordt aangenomen.
Artikel 13, luidende aldus:
„Het onderzoek van rundvee, waarvan de in-of vervoer
bij dit reglement is verboden zonder nader onderzoek
wordt aan de provinciale veeartsen uit de provinciale
kas vergoed.
„Die vergoeding bedraagt: f 0,50 wanneer het on
derzoek zich bepaalt tot éen rund, en 0,15 voor elk
rund daarboven, zoo er gelijktijdig meer ingevoerd of
tot vervoer bestemd worden."
De voorzitter deelt mede van den heer Hennequin
een amendement te hebben ontvangen om alinea 1 van
dit artikel te lezen„Het onderzoek van vreemd rundvee
waarvan de in- of vervoer bij dit reglement is verboden
zonder nader onderzoekwordt aan de provinciale vee
artsen door den eigenaar of vervoerder vergoed."