Bijvoegsel van de Middelburgsche conrant van Woensdag 17 Juli 1872.
om eene vacature te verkrijgen geen veearts doodslaan.
Nu echter art. 1 is aangenomen, gelooft spreker dat men
niet beter kan doen, dan het stelsel van gedeputeerde
staten aannemen om hen daardoor in de gelegenheid te
stellen verdiensten te beloonen en den ijver der veeartsen
te prikkelen. Hij meent dat dit de beste weg is dien de
voorstanders van het amendement kunnen bewandelen,
nu de gelegenheid niet meer bestaat om het aantal vee
artsen voor iedere klasse onbeperkt te laten, waarop
ook in de aldeelingen was gewezen.
De heer filaaufceen vraagt nogmaals het woord,
omdat het lid van gedeputeerde staten zijne bedoeling ten
opzichte der benoeming van veeartsen 3« klasse niet juist
heeft gevat, alsof zij aanvankelijk per se een salaris van
niet meer dan 100 zouden verkrijgen. Spreker verklaart
volstrekt niet te hebben ontkend dat gedeputeerde
staten de bevoegdheid zouden hebben om terstond een
salaris van /300 te verleenen, doch hij merkt tevens op,
dat indien gedeputeerde staten dat doendan ook ter
stond hunne bedoeling om speling te hebben, teneinde
verdiensten te kunnen beloonen, niet wordt bereikt,
want als gedeputeerde staten terstond een salaris van
300 toekennen, dan bestaat er geene speling meer en
dus geene gelegenheid om verdiensten te beloonen. Het
zou dus irrationeel zijn om terstond het hoogste salaris
te verleenen.
Spreker merkt bij deze gelegenheid ook nog op dat,
hoewel men 7 veeartsen 3e klasse admitteert, men
nog niet geslaagd is om meer dan 3 te verkrijgen. Daarin
ligt z. i. wel een wenk om meer te geven dan f 100, daar
men niet licht iemand zal vinden die voor zulk een arm
zalige belooning zich in de provincie zal komen vestigen,
en ook daarom acht hij het wenschelijk dat het salaris
op f 300 worde gebracht. Hij ziet er ook niets onbillijks
in dat de veeartsen in eene klasse, om verhooging te ver
krijgen, moeten wachten op een vacature in een hoogere
klasse, wanneer zij dadelijk een salaris van f300 krijgen.
De heer Fokker hooptdat de laatste spreker het
hem niet kwalijk zal nemen indien hij verklaart niet te
begrijpen, hoe die heer er toe is kunnen komen te mee-
nen dat indien de slotbepaling van dit artikel wordt
aangenomen, een veearts bij zijn eerste benoeming
per se niet meer dan 100 salaris zou kunnen krijgen.
Dit is hem nog niet duidelijk, want er wordt nergens
een minimum bepaald cn men zou dus kunnen spreken van
de mogelijkheid om iemand aan te stellen op een salaris
niet alleen van 100, maar zelfs van 1. De heer Blaau-
been heeft gezegd dat f 100 te weinig is en dat men ter
stond 300 moest geven. Aangenomen nu dat 100 te
weinig is, dan is er nog een middelweg tusschen f 100 en
f 300men kan f 200 of f 250 geven.
En dan is het nog de vraag of het zoo wenschelijk is om
terstond aan iemand die om het zoo eens te noemen
pas van de veeartsenij kundige school is gepromoveerd
en van wien men niet veel weet, eu van wiens weten
schappelijke bekwaamheden men wel inlichtingen kan
ontvangen maar niet omtrent zijn gedrag en zijn dienst
ijver om zoo iemand terstond f 300 te gevenof het
niet beter is eerst wat minder te geven.
Er is bovendien wel reden om ijver, verdiensten en
goed gedrag in aanmerking te nemenomdat het gede
puteerde staten volkomen bekend is, dat de tegenwoor
dige provinciale veeartsen op lange na niet allen op éene
lijn kunnen worden geplaatst. Gedeputeerde staten zijn
zeer goed op de hoogte van de verdiensten van al de
provinciale veeartsen, maar deinzen niet terug voor de
verantwoordelijkheid die zij door de regeling van het
salaris op zich nemen, naarmate der verdiensten van
ieder hunner. Men verlieze niet uit het oog dat de
eerste provincale veearts chef vau het korps is en vol.
ledig bekend is met den staat van zakenzoodat hij
gedeputeerde staten volkomen kan inlichtenvoor zoo
ver deze zeiven niet op de hoogte van de verdiensten
van ieder der veeartsen mochten zijn.
Nu zegt het lid uit Grijpskerke wel dat zij volgens
artikel 3 allen een diploma moeten hebben van een
wetenschappelijk examen, maar daarom, zegt spreker,
zijn nog niet allen ijverige, fatsoenlijke en geschikte
mannen. Gedeputeerde staten moeten de bevoegdheid
hebben ijver en verdiensten te beloonen. Ieder die het
diploma van medicina doctor of juris doctor bezit is daarom,
nog geen ijverig en verdienstelijk man. Het is niet de
bedoeling van gedeputeerde staten om eeu afwisse
lende jaarwedde te geven; de bezoldiging, eenmaal
door gedeputeerde staten vastgesteld, blijft een vaste.
Spreker erkent dat eene bezoldiging van f 300 niet
overdreven is; dit geeft bij den heer Blaaubeen toe. Maar
hij gelooft, dat er nog een andere reden behalve het
salaris is, dat men zoo weinig veeartsen kan krijgen,
nl. dat de veeartsenjjkundige school zoo weinig ge-
examineerde veeartsen oplevert. Daarenboven zoolang
men de empirici niet kan weren is het bedrijf van veearts
te onzeker dan dat vele fatsoenlijke jongelui zich op dat
vak willen toeleggen en vandaar ook grootendeels het be-
staande gebrek, dat niet altijd door hooge salarissen zal
kunnen worden overwonnen. Gedeputeerde staten blij
ven het daarom wenschelijk achten dat zij behalve door
overplaatsing in een hoogere klasse, gelegenheid zullen
hebben om verdiensten te beloonen door speling in het
traktement.
Nadat op voorstel van den voorzitter de beraad
slagingen over dit artikel zoowel als over het amende
ment zijn geslotenwordt in de eerste plaats het amen
dement in stemming gebracht en aangenomen met
17 tegen 15 stemmentegen stemden de heerenSnouck
Hurgronje, van Citters, Pompe van Meerdervoortde
Jonge, Sipkens, Becius, Wagtho, van der Bilt, Henne-
quin, Sprenger, Cau, Brevet, F. van DeinseCallenfels
en Fokker.
Het aldus geamendeerde artikel 11 wordt vervolgens
aangenomen met 23 tegen 9stemmen; tegen stemden
de heeren: van der Bilt, Sprenger, Cau,F. van Deinse,
Fokker, van Citters, Pompe van Meerdervoort, de Jonge
en Becius.
Vervolgens komt in behandeling art. 12, luidende:
„De provinciale veeartsen genieten uit de provinciale
kas vergoeding voor reis- en verblijfkosten, wanneer zij
zich verplaatsen:
a op last van den commissaris des konings of van
gedeputeerde staten;
b tot het bezoeken der veemarkten en tentoonstel
lingen van vee, in hun dienstkring;
c tot het onderzoeken van veewaarvan bij dit regle
ment de invoer of het vervoer zonder nader onderzoek
is verboden;
d tot het onderzoeken van vee, dat verdacht wordt
te zijn lijdende aan eene besmettelijke ziekte of daaraan
is gestorven.
„De vergoeding der reis- en verblijfkosten wordt be
rekend naar de derde klasse van het tarief, vastgesteld
bij het koninklijk besluit van den 15e° December 1849
(Staatsblad n<> 62).
„Verblijfkosten worden echter niet vergoed, wanneer,
heen en wedereen afstand van minder dan zes uren is
afgelegd, tenware de reis heen en weder niet op éen
dag kon geschieden.
„Veer- en overvaartgelden kunnen tot het volle be
drag worden inrekening gebracht, doch in dit geval
wordt de afstand tusschen den eenen veeroever en den
anderen afgetrokken van den bereisden afstand, waar
voor kan gedeclareerd worden.
„Voor het overige gelden de bepalingen van de artt.4,
12, 15 en 19 van bedoeld koninklijk besluit en, wat
betreft art. 4, ook de wijzigingen, daarin gebracht door
8