Bijvoegsel van de Middelbnrgsciie courant van Dinsdag 16 Juli 1872.
den wensch ora daaruit genomen te wordenen zij op
dezelfde deugdelijke gronden konden aantoonen dat zij
geen behoefte hadden aan uitwatering, dan zou hij
daartoe ook gaarne willen medewerkenop grond dei-
bevoegdheid, verleend bij art. 138 der provinciale wet,
■waarvan in de laatste jarenen terecht, zoo raimschoots
gebruik is gemaakt.
De heer Snijder verklaart dat hij niet kan medegaan
met het denkbeeld van den heer Risseeuw, die in de
aanneming van het voorstel een gevaarlijk antecedent
ziet. Hij deinst voor een antecedent volstrekt niet
terug als het besluit, dat tot zulk een antecedent aanlei
ding heeft gegeven, gegrond is op recht en billijkheid.
Evenmin kan hij echter medegaan met het lid van ge
deputeerde statenen wel op grond van hetgeen door
den heer Vis is aangevoerd, namelijk dat er geen land
ter wereld is hetwelk onder sommige omstandigheden
geen behoefte aan uitwatering heeft. De heer van Cit-
ters heeft wel gezegd, dat in den Kivittepolder slechts
een versleten pottebuis aanwezig wa3, die bleek in geen
jaren gebruikt te zijn maar in de atdeeling waarin hij
zitting bad heeft spreker tevens gehoorddat die potte
buis in alleszins goeden toestand verkeerde. Hieromtrent
bestaat dus geen zekerheid, en zijns inziens is het ook
niet aan te nemen dat die pottebuis niet gebruikt zal
worden. Daar hij gelooft dat de Kivittepolder een last
ontduiken wil die aan andere polders is opgelegd,
zal hij tegen het voorste' van gedeputeerde staten
stemmeD.
De heer van Otters beantwoordt nog met een
enkel woord den heer Moolenburgh betreffende een
meer persoonlijk feit, namelijk het bedrag der schatting.
De heer de §iuidt verklaart, dat hij met het voor
stel van gedeputeerde staten zooals het daar ligt niet
kan medegaan. De zaak is voor hemniettegenstaande
al het gesprokene, nog altijd duister. Het voorstel van
gedeputeerde staten is gegrond op de verklaring der
eigenaren van den Kivittepolder, dat zij geen uitwate
ring noodig hebben. Hij begrijpt bet verzoek van die
eigenaren niet. De vroegere eigenaardige toestand van
dien polder zal wel niet veranderd zijn. Hij is altijd zand
geweest en zal wel altijd zand blijven. En dan vraagt
hij, waarom daar in 1750 nieuwe houten buizen tot af
watering zijn gelegd, gelijk er nu nog zoodanige buis
aanwezig is?
Er is, hij herhaalt het, iets duisters in deze zaak.
Vergist hij zich niet, dan is bij de overdracht van den
grond voor het tot stand brengen van het kanaal, door de
eigenaren bedongen, dat zij recht van uitwatering zouden
hebben hetzij in het kanaal, betzij in de watering van
Kadzand. Hij begrijpt dus niet dat er nu geen behoefte
aan uitwatering zou bestaan, en zoo lang hem dit niet
is opgehelderd zal hij tegen het voorstel stemmen.
De heer llenncquln, ten derde male het woord
gevraagd en veikrcgen hebbende, merkt op dat bij de
overeenkomst met den staat tot verkoop van gronden
reserves zijn gemaakt, waarbij de staat zich verbindt
voor zooveel noodig te zorgen voor behoorlijken afvoer
van water. Ook in de overeenkomst met mejufvrouw
C. J. H. Bouvin van 3 October 1870 kwam die reserve
voor, doch deze is weder ingetrokken bij de volgende
verklaring
„De ondergeteekende Catharina Jacoba Henriette
Bouvin, wonende te Vlissingen, als eigenaresse van de
in den Kivittepolder door de dijken van bet uitwate
ringskanaal in het voormalig 4e district van Zeeland af
gesneden grondengelegen ten westen van dat kanaal,
verklaart af te zien van de bijzondere voorwaarden van
verkoopopgenomen in de overeenkomst den 3e" Octo
ber 1870 gesloten met den beer commissaris,des konings
in de provincie Zeeland5 dat: „„de staat der Nederlan
den zooveel noodig zal zorgen voor een behoorlijken
waterafvoer van de door de kanaaldijken afgesneden
grondenaangezien voor die afgesneden gronden geen
afwatering wordt noodig geoordeeld.
„Vlissingen den 4«n Juli 1871.
„(Get.) C. J. H. Bouvin."
De voorzitter herinnert voor zooveel noodig aan de
bewoordingen van het besluit, dat door al de polders die
in het waterschap der Sluis aan de Wielingen zijn opge
nomen, met uitzondering van. den Kivittepolder, is
genomen. Bij dat besluit verbinden zij zich in de kosten
voor uitwatering gedurende tien achtereenvolgende
jaren aan het rijk eene bijdrage te betalen van hoogstens
3 per hectare, en tot zekerheid der betaling alle be^
zittingen der polders te verbinden. Die verbintenis is,
spreker herhaalt bet, door al de polders aangegaan,
met uitzondering alleen van den Kivittepolder.
De heer "Wis geeft te kennen, dat hij niet voorde
tweede maal zou gesproken hebbenware het niet dat
het lid van gedeputeerde staten hem daartoe gedrongen
had. Hij zal niet betwisten het recht der eigenaren, om
hunne eigene beiangen te beoordeelendat moeten zij
zelve weten. Maar zijn bezwaar is vooral daarop gegrond,
dat de Kivittepolder geen beheerder heeft en het door
deze vergadering te nemen besluit alleen gegrond zal
zijn op het gevoelen van enkele particulieren. Vindt de
vergadering dat goed, hij heeft er ook vrede mee; maai
bij zou verlangen dat die polder een bestuur kréég en dat
bestuur dan constateerde dat voor den polder geen be-
koefte aan uitwatering bestaat en hij daarom niet ver
langt bij te dragen.
Persoonlijk is hij met den toestand van dien polder
niet bekendzoodat bet voor hem zeer moeilijk is het
verschil uit te maken tusscben den heer Risseeuw, die
zegt dat zich in dien polder nog een aantal bunders uit
muntenden grond bevinden, enden heer van Gitters, die
verklaart dat de polder alleen uit zand bestaat.
De heer Etissceuw zegt na voor de vierde maal
het woord gevraagd en gekregen te hebben dat hij
nog een enkel woord in het midden wil brengen over de
waarde der in den Kivittepolder onteigende gronden.
Er is gezegd dat de opbrengst gering is en hij ontkent
dit niet voor zooveel betreft de duin gronden van mejuf
vrouw Bouvinmaar de 26 bunders grond waarvoor de
Kivittepolder aangeslagen is, beschouwt hij als niet
onvruchtbaar. Het bewijs daarvoor put hij uit den prijs
der onteigening, betaald voor een gedeelte dior 26 bun
ders. Wel heeft hij niet, zooals de heer Hennequin,
de processen-verbaal der onteigening voor zich, doch
hij durft beweren niémand hem zal tegensprekendat
voor dat gedeelte een zeer hooge onteigeningsprijs is
besteed.
De heer Snouck S&urgrozije gelooft dat hier veel
geredeneerd wordt over zaken die weinig afdoen. Of de
Kivittepolder vruchtbaar is of niet, of hij al of niet be
hoefte heeft aan uitwatering, doet er niets toe. De vraag
is alleenwil die polder van de uitwatering gediend zijn,
wil bij in liet waterschap opgenomen werden De heer
Hennequin heeft het, volgens sprekerstraks juist uit
gedrukt. De Kivittepolder is niet tegen wil en.dank
in het waterschap opgenomen, maar hij is opgenomen
omdat men meende dat bij een deel, uitmaakte van de
watering van Kadzand. Er is daarnaar een onderzoek
ingesteld, doch het bewijs daarvan is niet kunnen gele
verd worden. De Kivittepolder komt in nu een gelijk
geval als alle andere zelfstandige polders, zonder dat
het er iets toe doet of hij al of niet behoefte aan uitwa
tering heeft.
De beraadslaging wordt alsnu gesloten.
Het voorstel wordt in stemming gebracht en aange
nomen met 27 tegen 5 stemmen. Tegen stemden de
heeren Risseeuw, J. M. Kakebeeke, Fransen van de
Putte, Snijder en Vis.
7