Bijvoegsel van de Middelburgsehe
courant van Maandag 15 Juli 1872.
ging zal worden bijgedragen, aanleiding geeft tót toepas
sing van de artt. 96 en 97 der provinciale wet, en
zoo ja, dat zij dan aan eene commissie uit hun midden
behoudens koninklijke goedkeuring, opdragen zich
omtrent deze zaak in betrekking te stellen met het
gewestelijk bestuur in Noord-Brabant. Mochten de
staten daarentegen meenen dat de provinciale wet hier
niet van toepassing isdan verzoekt de adressant dat
zij besluiten mogen, dat aan de gemeente Tholen, ten
behoeve van de overbrugging der rivier de Eendracht
bij die gemeente, volgens het daarvan door den water
staat op te maken bestek en onder zijn toezicht, eene
subsidie uit de provinciale fondsen zal worden verstrekt,
naar evenredigheid van de voor dat werk vereischte
kosten en van hetgeen in den laatsten tijd in andere
deelen dezer provincie door de staten zoo ruimschoots
ten behoeve der communicatie is verleend.
Het algmeen verslag wordt door den heer Wagtho
uitgebracht.
Aan het onderzoek in de afdeelingen hebben 36 leden
deelgenomen, met inbegrip van 4 leden van gedeputeer
de staten.
In twee afdeelingen was men met algemeeno stemmen
van gevoelen dat het adres ter fine van advies moet wor
den gesteld in handen van gedeputeerde staten.
In een andere afdeeling werd algemeen het gevoelen
gedeeld, dat depogiogen, welke door Tholen zullen wor
den aangewend ter verkrijging van eene brug over de
Eendracht, krachtige ondersteuning van de provincie
verdienen. Niet alleen omdat het hier meer dan een
plaatselijk belang geldt, maar ook met het oog op de
offers die de gemeente Tholen zich ter verkrijging van
dat doel wil getroosten. Evenwel deelden de leden ook
algemeen het onoverkomelijk bezwaar om het verzoek in
te willigen zooals het gedaan is, zoowel omdat het leggen
der brug daardoor een provinciale zaak zou worden, als
omdat er nog volledige onzekerheid bestaat, op welke
wijze de nog ontbrekende gelden moeten bijeengebracht
worden. Ook het denkbeeld dat de provincie gelden
zou leenen tegen lagere rente dan 5 ten honderd vdnd
grooten tegenstand. Daarom achtte de afdeeling het
algemeen wenschelijk den adressant in overweging te
geven met de naburige belanghebbende gemeenten in
Noord-Brabant in overleg te treden, teneinde ook gelde
lijke ondersteuning van die provincie te erlangen, en
tevens gedeputeerde staten uit te noodigen den adres
sant te steunen in zijne pogingen ter verkrijging van
subsidie zoo van de provincie Noord-Brabant als van
het rijk.
XXIII. Adres der gemeente Hoofdplaat, houdende ver
zoek dat die plaats als aanlegplaats zal worden opge
nomen bij de uitvoering van den stoombootdienst op de
Wester-Scbelde.
De beer <le brengt het algemeen verslag uit.
Aan het onderzoek de in afdeelingen hebben 33 leden
deelgenomen, met inbegrip van 4 leden van gedeputeerde
staten.
In elk der afdeelingen was men eenparig van oordeel
dat dit adres behoort te worden gesteld in handen vün
gedeputeerde staten, met verzoek voor zooveel twee der
afdeelingen betreft, om op het daarbij uitgedrukt ver
langen van de gemeente Hoofdplaat te letten en haar
belang te dien aanzien zooveel mogelijk te bevorderen,
terwijl (fe overige afdeeling de uitnoodiging daarbij
voegde daaromtrent ter zijner tijd een voorstel te doen,
omdat zij zich niet in staat achtte eensdeels om te be-
oordeeien of de grond waarop vroeger het verzoek der
gemeente is afgewezen al of niet vervallen is, anderdeels
om te beoordeelen hoe en op welke wijze de dienstrege
ling casu quo met het toegeven aan het verzoek in over
eenstemming te brengen zou zijn.
XXIV. Adres van Cornelis Baas, gewezen veerschip
per aan het Sloe, houdende verzoek dat hem, hetzij door
middel van eene jaarlijksche toelage, hetzij door eenig
ander middel, eenige tegemoetkoming worde gegeven
in den droevigen staat, waarin hij zich door de opheffing
van het aan de provincie toebehoorende veer bevindt.
Het algemeen verslag wordt'uitge bracht door den heer
Kyfoau.
Aan het onderzoek in de afdeelingen hebben 35 leden
deelgenomen, waaronder 4 leden van gedeputeerde
staten.
Twee der afdeelingen hebben als haar eenparig ge
voelen uitgedruktdat er geene termen bestaan om aan
het verzoek van den adressant een gunstig gevolg te
geven. Een van deze vooral op grond dat adressant
niet is geweest ambtenaar, maar pachter van een aan de
provincie behoorend veer.
In de derde afdeeling was men eenparig van oordeel
dat het moeilijk is omtrent de door den adressant aan
gevoerde feiten met juistheid uitspraak te doen, waarom
zij het wenschelijk acht dat het adres in handen worde
gesteld van gedeputeerde staten, teneinde dienaangaande
een onderzoek in te stellen en een voorstel te doen.
XXV. Verantwoording van gedeputeerde staten we
gens de enkel provinciale en huishoudelijke inkomsten
en uitgaven over 1870.
Voor het dienstjaar 1870 hebben de inkomsten en
middelen, voor dat dienstjaar geraamd op f256,357,00^,
slechts f 251,534.97^- opgebrachtterwijl de uitgaven en
behoeften, insgelijks geraamd op 256,357.00^, slechts
I f 240,095.92 hebben vereischt, zoodat, ongeacht de min
dere opbrengst der inkomsten ad 4,822.03, een voor-
deelig slotv van f 11,439.05^ verkregen is. Hiervan is
echter bij besluiten der staten van 4 November 1870
en 11 November 1871 f 3189 op de begrooting van het
dienstjaar 1871 overgebracht. Er blijft dus 8,250.05^
beschikbaar, welke som op de provinciale begrooting
voor 1873 als eerste post ^an ontvang is uitgetrokken.
Het algemeen verslag wordt door den heer êpren-
ger uitgebracht.
Aan het onderzoek in de afdeelingen hebben, met
inbegrip van 4 leden van gedeputeerde staten, 35 leden
deelgeuomen.
In geene der afdeelingen zijn tegen de verantwoor
ding bedenkingen gerezen, zoodat zij is goedgekeurd.
XXVI. Begrooting der kosten van het provinciaal
bestuur van Zeeland voor zooveel het rijksbestuur is,
voor den dienst van 1873.
De begrooting van deze kosten is door gedeputeerde
staten geraamd op een totaal bedrag van f 56,975. De
f cijfers komen overeen met die welke daarvoor bij de
onderdeelen van de artt. 2225 van hoofdstuk V der
staatsbegrooting van 1872 zijn toegestaan, met uitzon
dering vau de volgende posten
Die van jaarwedden van de ambtenaren en bedienden
worden tot gelijk bedrag ais het vorige jaar aange
vraagd (ƒ21,800) omdat, men blijft bij de overtuiging dat
die jaarwedden niet in evenredigheid zijn met de vele
werkzaamheden dier ambtenaren, en men het dus nood
zakelijk blijft achten de regeering op die omstandigheid
te wijzen. Gedeputeerde staten vleien zich, dat door de
metl Januari van het vorige jaar plaats gehad hebbende
verandering van de inrichting der griffie, welke voor
meer vereenvoudiging niet vatbaar is, gepaard met de
vermindering van het aantal ambtenaren, welke niet
meer kan voortgezet worden, aan de regeeriug eindelijk
de overtuiging zal geschonken zijn, dat de voorgedragen
verhooging noodzakelijk is.
De bureau-behoeften zijn geraamd op 1225, druk- en
bindwerken op 1500, zijnde voor eerstgenoemde ƒ25
6