Artikel 6. Bijdrage voor de kosten van onderhoud
van den weg van Sas van Gent over Westdorpé naar
Axel (de vierde van de tienjarige bijdrage), te bestendi
gen op 250.
Artikel 7. Onderhoud van den weg van Goes naar
's Gravenpolder 10,850.
Artikel 8. Kosten van daarstelling van een stèiger of
aaulegplaats voor stoombooten en andere vaartuigen te
Hoedekenskerke, 18,200.
Artikel 9. Kosten van daarstelling van een steiger of
aanlegplaats voor stoombooten en andere vaartuigen te
Walsoorden (gemeente Hontenisse) te verhoogen van
22,000 tot 22,650.
Artikel 10. Kosten van daarstelling van een steiger-
of aanlegplaats voor stoombooten en andere vaartuigen
aan het Katsche veer (gemeente Kattendijke), te ver-,
hoogen van 25,800 tot ƒ26,999.
Afdeeling II. Artikel 1. Onderhoud van den veerdain
en van de bijbehoorende werken aan het Sloe en aan
den Onrustpolder (gemeente Wissenkerke) van 800 te
verhoogen op 1,160. Artikel 2. Onderhoud van de
contrescarpen te Tholen en bijbehoorende werken van
ƒ700, te verminderen op ƒ670,
Afdeeling III. Art.l. Onderhoud van het posthaventje
te Gorishoek en bijbehoorende werkenthans uit te
trekken met 200.
Hoofdstuk IV. Afdeeling 1. Artikel 15bis. Zes maan
den rente van de provinciale geldleening van 48,000,
met 1,200 in te trekken. Artikel 11 (nieuw.) Rente
van 3871 van de provinciale geldleening van 79,000,
voor de wegsverbetering tusschen Goes en 's Gravenpol
der en voor de daarstelling van steigers of aanlegplaat
sen voor stoombooten en andere vaartuigen te Hoede
kenskerke, te Walsoorden en aan het Katsche veer 1000.
Hoofdstuk IX. Artikel 1. Onvoorziene uitgaven van
10,705.03 te verhoogen met 14,145.03.
Het algemeen verslag wordt mede door den heer
Brevet uitgebracht.
Aan het onderzoek in de afdeelingen hebben 35 leden
deelgenomen, waaronder 4 leden van gedeputeerde
staten.
Geene der wijzigingen van deze begrooting, na arti-
kelsgewijze te zijn behandeld, hebben tot eenige beden
king aanleiding gegevenmet uitzondering evenwel
van artikel 10 der uitgaven, Hoofdstuk II, afdeeling I,
houdende: kosten van daarstelling van een steiger aan
het Katsche veer, waarmede zich twee leden eener zelfde
afdeeling niet konden vereenigen de een niet op grond
van het zijn inziens geheel onnoodige van bedoelden
steiger; beiden niet uit vrees poor een eventueele ver
landing van de Zandkreek.
Voorts was eene der afdeelingen van oordeel dat het
misschien zijn nut kon hebben in het voorbijgaan er op
te wijzen, dat in artikel 11 hoofdstuk IV, afdeeling I,
wordt gesproken van een rente van 1871 in plaats
van 1872.
XII. Voorstel tot het sluiten eener geldleening voor
de verbetering dej middelen van gemeenschap en de
voorwaarden waarop die geldleening kan gesloten
worden.
Daar de kosten der wegsverbetering tusschen Goes en
's Gravenpolder en tot het bouwen der steigers-te Hoe
dekenskerke, te Walsoorden en aan het Katsche veer
ongeveer ƒ79,000 zullen bedragen, stellen gedeputeerde
staten aan de provinciale staten voor te besluiten1° tot
intrekking van hnn bij koninklijk besluit van 28 No
vember 1871, n». 11, goedgekeurd besluit van den
lle" dier maand, n<>. 16, tot het aangaan eener leening
van 48,000, en het vaststellen van het plan dier lee
ning; 2° tot het aangaan eener geldleening, ten laste der
provincie Zeeland, tot een bedrag van hoogstens negen
en zeventig duizend gulden, en tegen eene rente van
hoogtens vijf ten honderd in het jaar, voor de verbete
ring der middelen van gemeenschap in-Zcelandspeciaal
tot bestrijding der kosten voor de verbetering van den
weg tusschen Goes en'sGravenpolder, en van de aan
te bouwen steigers te Hoedekenskerkete Walsoorden
en aan het Katsche veer; 3<> tot het vaststellen van het
plan dier geldleening.
De heer Fierssens brengt het algemeen verslag uit.
Aan het onderzoek in de afdeelingen namen 35 leden
deel, waaronder 4 leden van gedeputeerde staten.
In geen der afdeelingen heeft dit voorstel aanleiding
tot bedenkingen gegeven.
In eene afdeeling evenwel hadden twee leden dezelfde
bezwaren als bij het voorstel tot wijziging der provinciale
begrooting voor 1872.
XIII. Voorstel tot wijziging van het reglement voor
het waterschap der Sluis aan de Wielingen.
Het voorstel van gedeputeerde staten in de zomer
vergadering van 1871 der provinciale staten gedaan
tot wijziging van het reglement voor het waterschap
van de Sluis aan de Wielingenvoor zoover betreft den
Kivittepolderwerd na onderzoek in de afdeelingen
teruggenomen, daar men meende dat in genoemden pol
der gronden aanwezig zijn, die behoefte hebben aan
betere uitwatering, en dat het raadzaam was het water
schapsbestuur te hooren.
Dit bestuur werd gehoord doch het kon volgens zijn
bericht niet beslissen, of er behoefte aan uitwatering
bestaat, hoewel het, wat vruchtbaarheid betreft, meende
dat er wel termen waren om een zeker deel in de kosten
van het waterschap aan te slaan. Daar de tegenwoordige
eigenaren van den Kivittepolder beweerdendat geene
behoefte aan uitwatering bestaat, hebben gedepu
teerde staten hen door tusschenkomst van den burge
meester van Cadzand gevraagd, of de polder volstrekt
geene behoefte heeft aan uitwatering en of zij in geval
die behoefte niet bestaat, bereid zijn tot wegneming van
bet nog bestaande middel tot uitwatering (een potbuis
onder den Noorddijk). Blijkens bericht van den burge
meester hebben zij eenparig de eerste vraagontkennend,
de tweede toestemmend beantwoord.
Tengevolge daarvan stellen gedeputeerde staten op
nieuw aan de provinciale staten voor om in het regle
ment voor het waterschap de Sluis aan de Wielingen
1° te doen wegvallen in artikel 1 het woord: „Kievitte"
en in artikel 20, den regel: „„„Kievitte26", en 2
te besluiten„De Kievittepolder is* ontheven van alle
verplichtingen welke uit het voorschreven reglement
ten zijnen laste zouden kunnen voortvloeien.
„Daartegen kunnen geenerlei rechten door zijne eige
naren aan dat reglement worden ontleend."
Het algemeen verslag wordt uitgebracht door den
beer Risseeuw.
Aan het onderzoek in de afdeelingen namen, met in
begrip van 3 leden van gedeputeerde staten, 33 leden
deel.
In eene afdeeling verklaarde zich een lid tegen het
voorstel, achtende hij het beweren van ingelanden van
den Kiviettepolder, dat zij geene behoefte aan uitwate
ring zouden hebben, ongegrond en bovendien geene vol
doende reden om den polder te ontslaan van zijne ver
plichtingen tegenover het waterschap de Sluis aan de
Wielingen.
Bovendien acht dat lid het aannemen van het voorstel
een gevaarlijk antecedent, omdat het voorbeeld van den
Kiviettepolder allicht navolging zou kunnen vinden, en
daaruit allernadeeligste gevolgen zouden kunnen voort
vloeien voor de overige bij het waterschap ingelijfde
polders en gronden, want door het ontslaan van polders
uit de thans bestaande vereeniging zou, volgens dat lid