Bijvoegsel van de Middelburgsclie courant van Vrijdag 12 Juli 1872. Er is door een lid van gedeputeerde staten op ge wezen dat het besluit van 1839 ook is genomen ter wille van den verarmden en verachterden'toe stand van Zierikzeevan andere zijde is betoogd, dat Zie- rikzee toen niet meer onbemiddeld was dan thans. Hoe dat was, weet hij niet, maarzeker is, dat het verkeer op den bedoelden weg toeneemt en daarmede het onderhoud. Wat zijns inziens ook zeer veel afdoet voor de billijk heid van het voorstel tot tolheffing is dat men steiger en weg niet als een geheel kan beschouwenmaar als aizonderlijke zaken. In zijne afdeeling werd er op gewezen dat straatweg en steiger als éen zaak moesten worden beschouwdook hij voor zich vond dat rationeel, maar daarentegen werd er toen op gewezenhoe deze vergadering dit onderwerp in een anderen geest had beslisttoen bij het voorstel tot vermindering der stei- gergelden, in beginsel was aangenomen, dat de steigers van de wegen moesten gescheiden worden. Dit eenmaal aangenomén beginsel eerbiedigt hijmaar geloolt daar om dat men het ook nu consequent moet doorvoeren. En als hij dan den weg afzonderlijk beschouwt dan er kent hijdat de kosten van onderhoud aanmerkelijk zijn toegenomen. Maar er i3 nog iets anders; hem is ook verzekerd, dat de verhooging der kosten een gevolg is van een andere bestrating ten gerieve van hen die van den weg gebruik maken, nl. met klinkers in plaats van met keien, waar door de kosten zooveel hooger komen. Tot driemaalen toe is er een beroep gedaan op een weg in Zuid-Bevelanden ook hij had liever gezien, dat bij de berekening die weg buiten vergelijking ware gebleven. Doch nu dat is geschied wijst hij er op, dat slechts c/ver éen weg is gesprokenterwijl voor een an deren weg, dien van Goes naar 's Gravenpolderen die bij het volgend nommer der agenda ter sprake komt, door de betrokkene gemeenten in Zuid-Beveland ƒ1150 zal moeten worden bijgedragen indien zij geene tolheffing willen hebben. Dat geldt voor een weg van uur, ter wijl hier sprake is van een weg van uur waarvoor tot nogtoe slechts 1400 betaald werd. Hij gelooft daarom dat die vergelijking met hetgeen op Zuid-Beve land betaald wordt niet tegen het voorstel van gede puteerde staten pleit. De heer SSammacher verklaart tegen het voorstel te zullen stemmen, omdat hij in de eerste plaats gelooft dat het in strijd is met den geest des tijds; om op een weg, waar geene tollen zijn, die te plaatsen; maar ook uit een financieel oogpunt. De provincie weet nu zeker wat zij heeft, maar niet wat zij zal krijgen. De afkoopsom bedraagt f 1400, maar wie weet hoeveel de tollen zullen opbrengen? Zijne ondervinding heeft hem geleerddat men zal trachten de tollen mis te rijdendat was ook vroeger het geval op den onderwerpelijken weg; daarom juist hoeft men de overeenkomst tot afkoop aangegaan; en het is dus niet in het belang der provincie in plaats van een zekere opbrengst van 1400op nieuw tollen te plaatsenwaarvan de opbrengst onzeker is. Hij zal daarom tegen het voorstel stemmen. De heer Blaaubecn geeft te kennendat hij zich in de afdeelingen tegen het voorstel van gedeputeerde staten heeft verklaard en na al het nu gehoorde bij zijn gevoelen blijft. Men heeft het eene schikking tus- schen de provincie en vijf gemeenten van Duiveland genoemd, en daardoor willen doen voorkomen alsof dat geen overeenkomst was. Maar zijns inziens is iedere schikking eene overeenkomst. Die overeen komst is dan ook aangegaan tusschen de provincie en vijf gemeenten, en door Z. M. den koning goedgekeurd. En dat men het ook als zoodanig beschouwd heeft, leidt hij daaruit af, dat men sinds 1839 tot heden' die over eenkomst onveranderd heeft gelaten. Ware het anders, dan zou de loyauteit der provincie medegebracht heb ben dat men het meerder genotene hadde teruggegeven of een voorstel tot vermindering gedaan, evenals men nu een voorstel doet wijl men meerdere uitgaven vreest. Men heeft dit echter niet gedaan, en nu gaat het zijns inziens niet op, om vijf gemeentendie sinds 1839 niet geringe bijdragen aan de provincie betaald hebben tot afkoop van tolheffing, nu met nieuwe tolheffing te be dreigen indien zij niet meer geld willen geven. Er is nog een punt dat hem in zijn zienswijze beves tigt. Bij alle bekende en door den koning goedgekeurde afkoopen van tollen is steeds zekere limiet gesteld namelijk vrijstelling voor zeker aantal jaren, maar bij dezen tol heeft de goedkeuring ongelimiteerd plaats ge had, voor altijd. De bedoeling der partijen is geweest dat het recht van tolheffing op dien weg werd afgestaan voor eene som van 1400. Maar bovendien, hij zegt het andere leden na: tol heffing past niet meer in onzen tijd. Zoo éen provincie de waarde van vrije communicatiewegen heeft erkend, dan is het waarlijk wel Zeeland. Deze provincie heeft begrepen, dat het beste middel om algemeene welvaart te bevorderen was het verbeteren der middelen van communicatie. Daartoe heeft zij zich meer dan eenige andere provincie groote opofferingen getroost. En waar de heer van Citters sprak van eene opoffering van 900, brengt hij in herinnering dat deze provincie in vier jaren tijds voor de verbetering der communi catiemiddelen 6.j- ton heeft opgeofferd. Eene provincie die dat doet moest niet een aangegane overeenkomst, al moge die misschien op rechtskundige gronden als zoodanig te bestrijden zijn, willen verbreken en met tol heffing dreigen. De heer van Cittfers bestrijdt den vorigen spreker uit Goes, die gezegd heeft dat de provincie gedurende eenige jaren eene bate heeft genoten, en het nu illoyaal zou zijn om thans tol te heffen. Dat lid ging blijkbaar uit van de onderstelling dat accumulatie van weg en steiger bestaat, doch dit is altijd hetzelfde punt van dwaling. Hij moet thans komen tot een noodschot, en er op wijzen dat, in plaats van een bate, zooals geheel foutief naar zijn denkbeeld wordt voorgespiegeldmen van de zijde van gedeputeerde staten er nog niet op lieeft gewezen, teneinde de zaak nog niet meer te bezwaren dat die weg en steiger gezamelijk aan de provincie al leen voor daarstelling gekost hebben ƒ78,980 waarvan niets is teruggevloeid in de provinciale kas. De opoffering van 6^ ton voor andere wegenwaarvan de vorige spre ker heeft gewaagdis ook niet opgeofferdmaar alleen de renten daarvan. Hiermede heeft spreker in deze zaak zijn laatste woord gesprokenmet welke mededeeling hij echter niet den schijn van onbeleefdheid op zich wil laden omtrent sprekers die hij nog niet voldoende heeft beantwoord. De heer Cau krijgt op zijn te kennen gegeven ver langen verlofom voor de derde maal het woord te voe ren. Hij zegt dat hij dit niet gevraagd zou hebben als de heer van Citters het laatst gesprokene niet gezegd had. Maar nu heeft hij behoefte om op te merken dat het zijns inziens niet opgaat, om het primitieve cijfer der kosten van aanleg van den weg thans in de berekening op te nemen. Ware dit het geval, dau zou hij dat ook voor andere deelen der provincie, waar wegen zijn aan gelegd die kapitale sommen voor aanleg gekost hebben, in toepassing hebben kunnen brengen. Aan die cijfers mag men echter niet te veel hechten. De heer van der Slave zegt, dat hij', naaide gehoorde argumenten voor en tegen het voorsteldie zijns inziens thans zijn uitgeput, het woord niet zou gevraagd hebben om zijne stem tegen het voorstel te mo- tiveéren, was het niet dat hij zich verplicht zag op te 4

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1872 | | pagina 5