r 151
MIDDELBÜRGSCHE IIIJ f
GOURAN T.
1872.
Donderdag
27 Juni.
wtmêr
Dit blad verschijnt dagelijks met uitzondering van den Zondag, den 2*ü Paasch- en Pinksterdag
De prijs per 3/m. franco is f 3. SO.
en een der Kerstdagen.
Middelburg
J uni.
Dat de hoer de Vries belast is met de vorming van
een liberaal ministerie schijnt thans zeker te zijn. Wij
twijfelen niet, of' de vorming van een kabinet zal in die
handen goed gelukken; de heer dc Vries is een zeer
bekwaam man, door jaren langepract,ijk als aangewezen
"""om aan bet hoofd van het departement van bimienland-
sche zaken te staanen wiens karakter en bezadigd
heid hem het vertrouwen verzekeren der natie. Wan
neer de kabinets-formeerder maar niet al te veel zijne
ambtgenooten zoekt onder het tegenwoordige demissio
naire ministerie, dan zal het hem wel kunnen geluk
ken eene combinatie te vinden van zeven personendie
ons uit de tegenwoordige crisis kunnen helpen, en
vogp/een nieuwe crisis binnen enkele maanden kun-
^iien behoeden.
Maar laat ons erkennen dat niet alles van hetminfs-
terie zelf afhangt. Al zijn de zeven nieuwe ministers
nog zoo bekwaamj nog zoo werkzaam, nog zoo recht
schapen van karakter, dat alles baat niets, zoolang de
tweede kamer zich niet gelieft te hervormen. Wanneer
daar en met leedwezen moeten wij er bijvoegen,
wanneer in de gelederen onzer eigene partij geen
geheel andere geest heerschcn gaat dan tegenwoordig
dan is voor geen enkel liberaal ministerie het regeeren
mogelijk.
Wij vertrouwen dat het nieuwe liberale kabinet bij
zijn optreden door de kamer met dezelfde sympathie,
met even groot gevoel van verademing zal begroet wor
den als door de natie. Al mogen wij een deel der liberale
afgevaardigden in ons parlement het compliment niet ma
ken datzij veel diploma tiek inzicht bezittenandeis had
den zij waarlijk wel voorzien wat ieder verstandig kiezer
gevoelde bij het waarnemen der indiscipline in depaitij
toch komt het ons voor dat de laatste weken hun niet
licht zullen gevallen zijn. Behalve zeker onmisbaar
zelfverwijt kwam de algemeene veroordeeling in de
liberale pers, en wat een zeer gevoelig punt raakte
het met ondubbelzinnige bewijzen van ontevredenheid
ontwaken hunner kiezers. Wanneer de ministerieele
crisis ons een ultra-conservatief ministerie bezorgd had
gesteld dat de koning na 1 April tot zulke benoemin
gen ware te bewegen geweest dan zou de natie en
het kiezersvolk even goed geweten hebben als de schul
digen zeiven aan wien al de daaruit voortvloeiende
rampen te danken waren, en op den dies iilct dor ver
kiezingen zouden de kiezers getoond hebben dat zij zich
dat wisten te herinneren. In deze omstandigheden zal
dus vermoedelijk aan het nieuwe liberale ministerie de
onverdeelde steun te beurt vallen van alle fraetiën der
liberale partij.
Maar later? Ook bet ministerie-Fw' werd met sym
pathie begroet van alle zijden, en toch braken de libe
ralen zeiven het af. Zal de crisis van 1872 hen zoo op
eens wijs gemaakt hebben Wij hopen het oprecht, ook al
twijfelen wij. Wat wij vreezen is, dat, wanneer de eerste
kleinmoedigheid voorbij zal zijn, het oude leventje weer
zal beginnen; de een zal weer op zijn stokpaardje van
defensie klimmen en oorverdoovend blazen op zijn blik
ken trompet, de tweede zal bonzen op zijn trommeltje
van den vierden stand, een derde zijn particulier vlag
getje van totale en geen halve maatregelen duldende
belastinghervorming rondzwaaien, een ander weer zich
in 'trumoer verstaanbaar trachten te maken door van
den ïug van den karbouw, waarop hij rondrent, in den
scheepsroeper te toeteren. Ziedaar beelden die voor onze
verbeelding als vau zelve oprijzen, beelden waarin onze
phantasie echter weinig schuld heeft, omdat ze niet
anders zijn dan herinneringen aan hetgeen vroeger onder
gelijksoortige omstandigheden plaats greep.
Wij hopen innig dat wij de zeer liberale leden dei-
tweede kamer verkeerd beoordeelenniets zal ons liever
zijn dan later te moeten erkennen dat wij ons bedrogen
hebben, en dat daarentegen de houding van de libera
len in de tweede kamer, zonder onderscheid, die blijken
geeft van gematigdheid, overleg en politiekenzin, die
de kiezers er laatstelijk tot hunne teleurstelling en er
gernis in hebben gemist. In de eerste plaats hopen
wij die regeneratie in het wezen der zaakomdat daar
van vruchten op wetgevend gebied te wachten zijnmaar
niet minder in den vorm. Ook onze tweede kamer zal
er bij winnenzoo ze zich den wenk in het oor knoopt,
dien Anselraus'in het blijspel aan de twistende wis
kunstenaars gaf:
„Foei! 'instaat zoo leelyk als geleerde lui zoo kyven."
Het Vaderland beijvert zich in zijn nommer van
gisteren zeer, om de wenscbelijkheid aan te toonenvan
de oprichting van een ministerie van onderwijs, en heden
wordt in het Handelsblad cp de verwezenlijking van
datzelfde denkbeeld aangedrongen door den schrijver
van de „Vragen van den dag."
NNt>e be^-pflOffcg der kosten van het provinciaal bestuur van
Zeelandvoor zooveel het rijks-bestuur is, voor den dienst
van 1873 is door gedeputeerde staten geraamd op een
totaal Nödrag van 58,975. De cijfers komen overeen
met die welke daarvoor bij de onderdeelen van de
artt. 2225 van hoofdstuk V der staatsbegrooting van
1872 zijn toegestaan, met uitzondering van de vol
gende posten:
Die van jaarwedden van de ambtenaren en bedienden
worden tot gelijk bedrag als het vorige jaar aangevraagd
21,800) omdat men blijft bij de overtuiging dat die
jaarwedden niet in evenredigheid zijn met de vele werk
zaamheden dier ambtenarenen men het dus noodza
kelijk blijft achten de regeering op die omstandigheid
te wijzen. Gedeputeerde staten vleien zich, dat dooi
de met 1 Januari van het vorige jaar plaats gehad
hebbende verandering van Je inrichting der griffie,
welke voor meer vereenvoudiging niet vatbaar is, ge
paard met de vermindering van het aantal ambtenaren,
welke niet meer kan voortgezet worden, aan de regee
ring eindelijk de overtuiging zal geschonken zijn,
dat de voorgedragen verhooging noodzakelijk is.
De bureau-behoeften zijn geraamd op f 1225, drak
en bindwerken op f 1500, zijnde voor eerstgenoemde
f 25 en voor laatsgemelde f 100 hooger (!an het vorige
jaarmet het oog op de behoefte der laatste jaren.
Het gewoon onderhoud en schoonhouden der gebou
wen is tot f 6500 verhoogdtengevolge van de aan
gedeputeerde statenin overleg met den hoof i-ingenieur
van den waterstaat, gebleken noodzakelijkheid tot voor
ziening in den ongunstigen toestand waarin de zeer
oude gebouwen, die bij het gewestelijk bestuur van
Zeeland in gebruik zijn, verkeeren. Volgens den hoofd
ingenieur zal de uitvoering alleen van de meest noodza
kelijke werken van gewoon onderhoud en vernieuwing
in 1873 genoemde som van f 6500 vereischen, en ge
deputeerde staten vertrouwendat de regeering met hen
overtuigd zal zijn, dat het niet raadzaam is een gerin
gere som uit te trekken.
In de zitting der provinciale staten van Zeeland van
11 November 1871 werd besloten te verklaren, dat de
staten volharden in hunne meening, uitgesproken bij
besluit van 13 Juli 1871, dat de onderhoudsplicht van
den weg van Goes naar 's Gravenpolder niet kan wor
den geacht op de provincie te rusten, doch tevens om
in de begrooting voer 1872 een post van uitgaaf te
brengen, teneinde met anderen te voorzien in het onder
houd van den weg tnsschen Goes en 's Gravenpolder.
Dit besluit is door gedeputeerde staten aan den minis
ter van binnenlandsche zaken medegedeeld en, toen na
twee maanden hierop geen antwoord was ontvangen,
hebben zij zich nogmaals tot den minister gewend, ten
einde te vernemen of uitzicht kon worden gegeven op
eene verhooging der rijksbijdrage voor de groote wegen
der 2e klasse met f 1000, om in dat geval met de
belanghebbende gemeentebesturen in overleg te treden,
omtrent ook door hen te veriaenen bijdragen in de
kosten van onderhoud van genoemden weg. Tevens werd
de hoofd-ingenieur van den waterstaat verzocht om eene
opgaaf van het bedrag, waarop de kosten waren te
ramen.
Door den minister werd geantwoord, dat voorloopig,
te beginnen met 1873, de bedoelde verhooging met/1000
zal worden voorgedragen, wanneer de provincie voor
den goeden staat van den weg zorgt, terwijl door den
hoofd-ingenieur de vereischte kosten zijn geraamd in
1872 op f 10,850; in 1873 op /"4400; in 1874 op ƒ3350;
in 1875, 1876 en 1877 jaarlijks op f 1900 en daarna
jaarlijks op 1200. In die kosten zou, volgens gede
puteerde staten, moeten worden voorzien aanvankelijk
door geldopneming en verder door de rijksbijdrage, dooi
de provincie en door de gemeenten, of door tolheffing.
Gedeputeerde staten hebben reeds tot de belang
hebbende gemeentebesturen de vraag gericht, of zij ge
negen zijn om het tolrecht af te koopen tegen eene som
overeenkomende met het bedrag dat de tolheffing ver
moedelijk zou kunnen opbrengen, geschat op ƒ1150,
doch de gevoerde onderhandeling en briefwisseling is
nog niet afgeloopen, zoodat nog niet bekend is, of de
gemeentebesturen verlangen, bijwijze van afkoop van
tol, genoegzaam bij te dragen.
Behalve de afzonderlijke voorstellen tot aanwijzing
der middelen stellen gedeputeerde staten aan de pro
vinciale staten voor te besluitendat de weg, behoudens
eene verhooging met f 1000 van de rijksbijdrage, en
behoudens tolheffing of afkoop daarvan, voor rekening
der provincie in goeden staat zal worden onderhouden,
en dat daarop tol zal worden geheven tot een bedrag,
gelijk staande met het tarief, vastgesteld bij koninklijk
besluit van 29 October 1833 (Staatsblad n'. 59), tenzij
door de gemeenten, bijwijze van afkoop van tol, ten
minste ƒ1150 jaarlijks worde bijgedragen.
Bij besluit der provinciale staten vau Zeeland van
8 Juli 1870 werd aan de Spoorboot-maatschappij van
Middelburg eene bijdrage toegezegd over 1871, in ver
band met vroegere besluiten, tot een maximum van
12,000 en onder bepaling dat, wanneer de onzuivere
opbrengst der vaart over het jaar meer dan f 18,000
mocht bedragen, het gezamenlijk beloop der bijdrage
zal worden verminderd met de helft van het meerdere.
In 1871 werden 800 reizen volbracht, en de door de
provinciale staten toegekende bijdrage van f 15 per reis,
beliep derhalve juist het maximum van 12,000
De onzuivere opbrengst der
vaart over dat jaar bedroeg f 20,609.45
en overtrof de som van 18,000
derhalve met2,609.45
waarvan de helft bedroeg1,301.72$
zoodat voor de toegestane bijdrage door
gedeputeerde staten betaalbaar werd
gesteld10,695.27$.
Deze berekening strookte niet met de zienswijze van
het bestuur der Spoorboot-maatschappij, die van oordeel
was, dat de steiger- en veergelden, die steeds in de
raaandelijksche opgaven van ontvangst begrepen waren,
als te „verantwoorden ontvangst door den conducteur"
niet ten gcede van de Maatschappij kwamendaar zij
slechts door haar worden gecollecteerd ten bate en ge
rieve der provincie en der schippers, zoodat zij, ter
berekening der toe te passen korting moesten worden
afgetrokken van de totale cijfers der raaandelijksche
opgaven.
Hiermede konden gedeputeerde staten zich niet vereeni
gen, daarvolgens henovereenkomstig artikel 2 van
het reglement op het gebruik van de provinciale steigers
van 9 Juli 1852het recht dat deswege wordt gegeven
niet is eene belasting van de personen, die van de
steigers gebruik maken, maar van de vaartuigen,
die met of zonder passagiers, en hetzij al of niet
ter lossing of lading aau de steigei-3 aanleggen en ver
toeven. Vandaar dat deze belasting moet betaald wor
den niet door de reizigers, maar door de bevelvoerders
of schippers van de vaartuigen. Gedeputeerde staten
zijn daarom van oordeel, dat de bedoelde belasting
deel uitmaakt van de kosten van exploitatie evenals
bijv. het patentrecht, de veergelden enz., welk een en
ander moet worden gevonden uit de vrachtpennin
gen, dat is de onzuivere opbrengst, en 2ij achten
zich niet bevoegd om van (leze onzuivere opbrengst