MIDDELBURGSCHE COURANT. 1° 118. Zaterdag 1872. 18 lei. Dit blad verschijnt dagelijks met uitzondering van den Zondag, den 2cn Paasck- en Pinksterdag en een der Kerstdagen. De prijs per 3/m., franco, is ƒ3.50. Middelburg 17 Mei. NA TWAALF JAREN. I. De minister van binnenlandschc zaken heeft onlangs een oude belofte vervuld door aan de tweede kamer mede te deelen een overzicht van den toestand van het lager onderwijs op ultimo December 1869verge leken met dien op ultimo December 1857, eene, zooals de minister het zelf noemt, beredeneerde vergelijking van toestanden vóór de inwerkingtreding der wet op het lager onderwijs en na het eerste twaalfjarig tijdperk van hare wcrkimr. Het is een bundel staten en tabellen, in eenige bladzijden tekst toegelicht, doch zonder rede neering of conclusie, en dus geen zeer onderhoudende lectuur. Toch is dit overzichtwaarvan wij reeds in onze hommers van 13, 15 en 19 April het een en ander mededeeldeneen nadere bespreking ten volle waardig. Alles wat op het volksonderwijs betrekking heeft verdient de belangstelling van den staatsburger, omdat het volksonderwijs de grondslag is van den modernen staat. Wij bespraken voor eenige dagen de vijandschap die de moderne staat in onzen tijd meer openlijk dan voorheen van de uiterste kerkelijke partijen ondervindt, en deden uitkomen dat tegenover die vijandschap geen sprake mocht zijn van verdraagzaamheid of onverschillig heid, maar dat de staat daarentegen door de zorg voor zelfbehoud verplicht werd deu strijd te aanvaarden, waarmede zijn eigen gezag gemoeid was. Nu hebben wij geenc vrees dat de strijd dezelfde vormen zal aanne men, die de geschillen tusschcn kerkelijk cn wereldlijk gezag in vorige eeuwen kenmerkten; wij vrcezen voor godsdienstoorlogen evenmin als voor eene toepassing der inquisitie met brandstapels en schavotten in geval de kerkelijke partijen overwinnen mochten, evenmin als voor plakkaten tegen de vrije uitoefening van be paalde godsdiensten of verbanningsdecreten tegen zekere geestelijke orden voor bet geval de staat meester mocht blijven in den strijd. De middelen die in vorige eeuwen aan den giaad van ontwikkeling der maatschappij even redig waren en op zich zelve niet streden met de hecr- schende begrippen, kunnen onmogelijk toegepast worden op de toestanden van onzen tijd; onder de warmste voorstanders van ultramontaansche of orthodox-protcs- tantsche overheersching zal het in onze dagen moeilijk vallen verdedigers te vinden van de aulo-da-fés der in quisitie of van de onwederlegbare argumentatie door Calvijn op Servet toegepast. Geen enkel voorstander van den modernen staat van de andere zijde, of zijne tra moet hem tot eene breois furor geworden zijn, die maatregelen als de uitdrijving der jezuïeten in de laatste jaren der negentiende eeuw zal terugwenschen. Maar onder andere vormen kan ook iu onzen tijd ge wetensdwang en onderdrukking zich openbarenzonder schavot ncch brandstapel, verbanning noch uitsluiting en die toch even ondragelijk zijn voor ons meer ont wikkeld gevoel van onafhankelijkheid en individuali teit als de ruwe uitingen van denzelfden geest voor- twee en drie; eeuwen. In den tegenwoordigen stand van zaken heeft de staat maar over éen middel te beschikken om zijn eigen onaihankelijk voortbestaan en de veiligheid zijner onderdanen tegen kerkelijke overheersching te waar borgen, maar dat middel is dan ook afdoende en ver zekert de overwinningverlichting des volks door goed onderwijs, verbonden aan goede gemeenschapsmiddelen die het onderling verkeer, nevens de volksschool een der sterkste krachten tot ontwikkeling van den mcnsch) kunnen gemakkelijk maken. Wij zijn in bet geheel geen aanhangers van de utopie der geheele vrijheid van het 'onderwijs. Wij boselfen dat er een eigenaardig genot voor den kamergeleerde in gelegen is zich in zijn studeervertrek allerlei afgetrokken denkbeelden van den staat en zijn attributen te vormen, en uit dat levenloos ideaal schoonklinkende theorieën te smeden. Maar in onze oogen komt het, vooral bij eene quaestie als deze, op de practijk aan, en houden wij den staat voor een levend organisme waaraan alle bur gers van hunne krachten afstaan en v aaraan alle burgers hunne krachten ontlcenen, niet een buiten de maatschappij staand afgetrokken begrip, maar het met en door ons allen levend lichaam, waarin onze behoeften en onze belangen de volste uitdrukking vinden. Onze behoeften en belangen die van liet oogenblik en niet de mogelijke beboetten en belangen eener denkbeeldige maatschappij die over eeuwen wellicht eerst mogelijk kan zijn moeten daarom den werkkring en de attributen van den staat bepalen. En wie zal ontkennen dat verhooging van het intellectueel peil der geheele natie een allereer ste behoefte en een allergewichtigst belang is, en dat derhalve de staat de zaak van het volksonderwijs ter harte behoort te nemenniet door met zekere doctrinaire onverschilligheid te wachten wat „particuliere krachten" doen zullen, en zich dan tot toezicht tc bepalen, maar door zelf de hand aan het werk te 'slaan en van over heidswege althans tot zekere hoogte alom die ontwik keling te bevorderen. In dien geest is ons artikel 194 der grondwet opge steld, dat aan de regeering niet alleen de aanhou dende zorg voor het openbaar onderwijs opdraagt, maar ook bepaalt dat overal van overheidswege voldoend openbaar onderwijs gegeven wordt. De wet van 1857 regelde dit onderwerp nader in don geest der grond- wet, door de neutraliteit der school voorop te stellen. Een verslag, waarin zoo te zeggen eene aanschouwelijke voorstelling gegeven werd van den toestand van het lager onderwijs in Nederland op het oogenblik dat de nieuwe wet in werking trad (31 December 1857) en aan het einde van het twaalfjarig, tijdperk barer toepassing (31 December 1869), heelt daarom recht op belangstel ling van liet Nederlanclscbe publiek- omdat daaruit kan blijken welke goede voortgangen het neutraal openbaar onderwijs onder de werking clier wet heeft gemaakt, en daarnaar beoordeeld worden in hoeverre de rcgcering hare grondwettige verplichting van overal een voldoend lager onderwijs te geven nakomt. Met groote belangstelling uit dezen hoofde het over zicht opgenomen hebbendeerkennen wij het met teleur stelling uit handen te hebben gelegd. Op twee punten vooral waren wij teleurgesteld. Allereerst bevreemdde het ons dat de inrichting van een verslag door den heer Thor- becke onderteekend, zoo veel te wenschen overliet. Iu het algemeen vinden wij in het overzicht niets anders terug dan de tabellen, die wij jaarlijks in de regeerings- verslagen over het onderwijs aantreffen; inderdaad is het werk dan ook niets anders dan eene compilatie van extracten uit die verslagen. Het levert hoogstens eene administratieve statistiek, wellicht met zeer veel zorg opgemaakt, doch waaraan die elementen ontbreken die aan het cijfer leven scheuken. Vooral zal deze teleur stelling hen treffen die het overzicht opnemen in de verwachting dat zij er eene schets in kunnen vinden van het lager onderwijs iu den toestand waarin het zich bij de invoering der wet van 1857 bevond. Zij zullen niets anders vinden dan cijfers, onvolledige en daarom weinig bruikbare cijfers daarenbovendie het getal scholen doen kennen in do verschillende provinciën op 1 Januari 1858 aanwezig, verdeeld naar de drie cate- goricn: openbare scholen, gesubsidieerde bijzondere seholen, hiet-gesubsidieerde bijzondere scholen. Verder vinden zij er mede cijfers in van liet onderwijzend per soneel in 1858 en 1869 (eene vreemde methode, in het voorbijgaan, om in dergelijk overzicht na de statistiek van het getal scholen eerst die van de onderwijzers te ver melden, en de zaak van veel meer gewichtde statistiek van het schoolbezoek, pas later te behandelen). Maar een overzicht van den wezenlijken toestand van liet onder wijs vóór 1 Januari 1858 missen wij in het verslag, en bij dat gemis verliezen de daarin voorkomende mededee- liugen aangaande de sedert gebleken verbeteringen veel van hare waarde. Om van deze onvolledigheid slechts éen enkel staaltje mede te deelen, vermelden wij alleen dat de zoo hoogst noodige splitsing der scholen in inrichtingen voor gewoon lager en voor meer uitgebreid lager onderwijs over liet jaar 1858 voor de bijzondere scholen geheel ontbreekt, en, gevoelende dat hierdoor een onmisbaren factor tot ricktige beoordecling aan den lezer onthouden wordtteekent de opsteller bierbij enkel aan dat in het verslag over 1858 deze splitsing niet gevonden wordt en de aanduiding welke scholen onder de rubriek van het meer* uitgebreid lager onderwijs vielen, „ook langs anderen weg niet kan worden ver strekt." De vraag is hier gewettigdof men wel ern stig moeite gedaan heeft om deze opgaven te verkrijgen Ons komt het voor dat althans aan de gemeentebesturen het verstrekken van inlichtingen op dit punt niet moei lijk zou gevallen zijn. En die splitsing is onvermijdelijk, wil men zich een oordeel vormen over den gang der verhouding tusschen openbaar en bijzonder onderwijs. Met den eencn algemeenen naam van bijzonder onder wijs gedoopt vereenigt de statistiek zeer verschillende bestanddeelen in een en dezelfde kolom, de eigenlijke sectescholenvele oude burgerscholen in de steden, de instituten cn kostscholen. Iioudt men dit in het oog, dan zal men erkennen dat het criterium van het open baar onderwijs, de neutraliteit op godsdienstig kerke lijk tenein, met deze statistiek weinig te maken heeft; alleen eene bekendheid met het cijfer der eigenlijke sectescholen kan daaromtrent licht geven. Nu geven wij toe dat bezwaren in de toepassing wellicht eene splitsing der statistiek der bijzondere scholen in de zoo even genoemde eategoriën verhinderenmaar waarom dan niet althans iets gedaanen ook voor 1858 naar de gegevens gezocht die men voor latere jaren nuttig geacht heeft in de verslagen op te nemen, de splitsing tusschen het gewoon en het meer uitgebreid lager on derwijs. Vooral met den bekenden invloed door het middelbaar onderwijs op de meer uitgebreide lagere seholen uitgeoefend, was het te wcnsclielijker alle po gingen te werk te stellen omaanden lezer van bet overzicht althans eenigen maatstaf in handen te geven om de klacht, tegelijkertijd bravado der orthodoxe partijen, tc bcoordeelen dat het bijzonder onderwijs docr de regeering stelselmatig onderdrukt wordtdoch dat het door den steun der natie krachtig genoeg is om tegen die onderdrukking in tot bloei te komen. Doch deze critiek geldt alleen de uitvoering van het werk; wij hadden het gaarne meer bruikbaar gewenscht; wij hadden bovendien gaarne gezien dat bet in een an deren v or ju gegoten ware dan in dien der onleesbare met tabellen en staten doorzaaide jaarverslagen over het onderwijs, zoodat bet bruikbaar ware geweest ook voor hen die de bijlagen der Staats-courant niet tot hunne gewone lectuur maken. Maar wij willen dit bezwaar laten rusten en ons bezig houden met hetgeen er wel in het overzicht te lezen staat, cn met vele en gewichtige bedenkingen waar toe de inhoud ons aanleiding geeft. Het Provinciaal blad van Zeeland n". 50 bevat eene circulaire van den commissaris des konings in deze pro vincie, waarin hij aan de burgemeesters der gemeente te kennen geeft dat de directeur der registratie en do meinen in Zeeland hem heeft medegedeeld, dat nu en dan in enkele gemeenten op Zondagen en christelijke feestdagen, die daartoe bij voorkeur worden gekozen, boedels in bet openbaar verkocht worden zonder mede werking van een daartoe bevoegd openbaar ambtenaar. Daar die handelwijze niet kan toegelaten worden, als in strijd zijnde met de wet van 22 Pluviose, 7C jaar, acht de commissaris des konings het raadzaam om, zoowel in het belang der schatkist als in dat van hen die, bewust of onbewust, op die wijze de wet overtre den en zich daardoor aan eeue vervolging blootstellen, algemeen do aandacht er op te vestigen dat dergelijke veilingen ongeoorloofd zijn. Gisteren avond hebben eenige belangstellenden in het plan tot oprichting eener broodfabriek alhier, eene bijeenkomst gehouden en besloten om voor gezamen lijke rekening eenige maatregelen te nemen welke tot verwezenlijking van dit plan kunnen leiden. Tot leden der commissie die zich met do uitvoering zal belasten zijn gekozen de hecren m'. E. J. Kiehl, in1". C. J. Pické, J. A. Tak, E. H. F. W. Mathon en W. A. baron van Lijnden.

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1872 | | pagina 1