MIDDELBURGSCHE
COURANT.
r 58.
Vrijdag
1872.
8 Maart.
Ouitmlarrü.
Middelburg 7 Maart.
In de zitting der tweede kamer van heden hebben
vele sprekers het woord gevoerd over de artikelen van
het wetsontwerp tot vervanging van de artt. 414, 415 en
416 van het wetboek van straf recht.door andere bepalin
gen en de daarop voorgestelde amendementen vooral
over de juridieke bezwaren.
De minister van justitie heeft verklaard het wetsont
werp eeDigszins te zullen wijzigen.
Aan den heer van Zinnicq Bergmann is vergunning
verleend, om op een nader te bepalen dag eene interpel
latie tot de regeering te richten over de ongelukken in
den parallelweg bij 's Hertogenbosch.
Morgen zullen de discussiën worden voortgezet.
Volgens een ontvangen telegrafisch bericht, is de
veepest uitgebroken op eene hofstede gelegen tusschen
de Belgische gemeenten Damme en Oostkerke, en alzoo
op een afstand van slechts anderhalf Uur gaans van onze-
grenzen. Dit heeft den commissaris des konings in Zee
land aanleiding gegevenom eene circulaire aan de
burgemeesters dezer provincie te richten, welke is op
genomen in het Provinciaal blad n». 32, waarin hij de
meeste waakzaamheid tegen het overbrengen der zoozeer
en terecht gevreesde ziekte aanbeveelten tevens bij
vernieuwing de aandacht vestigt op zijne circulaire van
den 31en Januari jl., voorkomende in het Provinciaal
blad n° 17.
Benoemingen en besluiten.
entrepot-dok. Opnieuw benoemd tot commissarissen
van rijkswege bij het rijks-entrepot-dok te Amsterdam
mf. J. Messchert van Vollenhoven cn jonkheer D. Bicker
en benoemd tot commissarissen bij voormeld entrepót-dok
mr. W. Rahusen en M. H. Insinger.
Marine en leger.
Zr. M«. fregat met stoomvermogen Admiraal van Was-
senaer, onder bevel van den kapitein ter zee R. L. de
Haes, is in den namiddag van den 6«n dezer van de reede
van Texel naar zee vertrokken, ter opvolging zijner be
stemming naar de kust van Guinea. Staats-cour
Gemengde berichten.
Het vertrek van het fregat met atoomvermogen
Admiraal van Wassenaer uit Nieuwediepheeft eenigo
vertraging ondervonden uithoofde niet minder dan 45
matrozen van boord afwezig waren. De politie heeft de
handen vol gehad om die mannen op te sporen. De
agentendie een drietal matrozen ter voorloopige bewa
ring in hun wachthuis hadden opgesloten, om intus-
scben weer anderen te zoeken, waren niet weinig teleur
gesteld toen zij bij hunne terugkomst zageu dat het
wachthuis ledig was en de drie matrozen ontvlucht
waren door een gat dat zij in den muur hadden weten
te maken.
Na afloop van de eergisteren te 's Gravenhage ge
houden inspectie der schutterij, moest de bode van den
schuttersraad een schutter arresteeren en overbrengen,
en had zich daartoe door twee agenten van politie doen
bijstaan; zoodra de arrestatie echter had plaatsgehad,
werd de gearresteerde door een zeer groot aantal schut
ters ontzet, zoodat de bode belet werd de hem gegeven
orders te volbrengen.
De verkoopsters van sinaasappelen te Berlijn hadden
in den laatsten tijd do. gewoonte om in de bierhuizen
hunne waren te laten verdobbelen. Niettegenstaande
dit „hazardspel" binnen de grenzen der zedelijkheid bleef,
heeft de Berlijasche politie hierin toch een strafbare
handeling gezien en den kastelein van zulk een bierhuis
met 3 thaler boete gestraft. De Kölnische Zeitung zegt
terecht daarvan: „Wij hebben reeds dikwijls dergelijke
kinderachtige tirannij afgekeurd. Het drijven, om ieder
onschadelijk spel en alle oude volksgebruiken in naam
der zedelijkheid door de politie te doen „ver volgen, is
zoowel onverstandig als laf en onbednidend. En de poli
tie neemt niet de geringste notitie van de xwendelarij
en het spelen met millioenen op de beurs
Tliermometerstand.
6 Mrt. 's av. 11 u. 46 gr.
7 'smorg. 7 u. 41'gr. 'smidd.lu.54gr. 'sav. 6 u. 49gr.
Staten-generaal.
tweede kamer.
Zitting van Woensdag 6 Maart.
Nadat besloten is, om na afdoening der reeds aan
de orde gestelde zaken nog eenige wetten van onderge
schikt belang (naturalisatiën en afstand of ruiling van
grond) te behandelen, wordt de algemeene beraadsla
ging over het wetsontwerp betreffende de arbeiders-
coalitiën voortgezet.
De minister van justitie was het eerst aan het woord.
Hij wees op de verandering in den maatschappelijken
toestand tusschen het tijdstip der voorbereiding en der
behandeling van de wet. Er hadden vreeselijke gebeurte
nissen plaats gegrepen, en toch had de regeering gevolg
gegeven aan haar voornemen om deze wet in te dienen
niet uit een valscb populariteits-bejag of door econo
mische theorieënmaar omdat de belemmerende bepa
lingen der wet in haar oog strijdig zijn met het recht
van vereeniging en vergadering. En dan deed noch de
urgentie, noch de meerdere of mindere toepassing der
wet iets ter zake. Daarna bestreed de minister de be
zwaren die tegen de opportuniteit waren ingebracht,
stelde de ware beteekenis der wet in het licht en be
toogde dat daarvan geen slechte gevolgen te dachten
waren. De wet druist tegen de begrippen van vrijheid
in, zij moet dus hoe eer zoo beter worden herzien. En nu
liet de nieuwe wet niet vrij baan aan de Internationale,
die bovendien hier te lande toch geen wortel zou schie
ten. Onze werklieden waren z. i. te vredelievend en te
verstandig om werkstakingen aan te grijpen, diode
minister dan ook afkeurde. Bovendien zou de wet niet
tot verhooging van loonen leiden, maar vrijheid geven;
dat vorderde de billijkheid. Ten slotte wederlegde de
minister nog enkele bedenkingen van sommige sprekers.
De heeren GodefroiHeemskerk Az., Wintgens, van
Houten, de Bruijn Kops en Haffmans hebben daarna
gerepliceerd. De heer van Houten had gesproken van
juristen van de soort van den heer Godefroi. Deze nam
dat woord aan en gaf de eenzijdigheid dezer juristen
toe, die de Parijsche commune niet verheerlijkten en de
gruwelen der commune niet bezongen. Maar, zeide hij,
de mensch is niet volmaakt.
De heer Heemskerk Az. nam de qualificatie van den
heer Gratama aan die hem Cassandra had genoemd, maar
hij merkte er bij op dat de bestrijders van Cassandra
het paard van Troje binnenhaalden. Hij bestreed de
bewering dat hij bij de afschaffing der doodstraf voor
spellingen had gedaan. Maar nu men er over sprak
wees hij er op dat toch van 1 Januari tot heden 16 moor
den hier te lande hadden plaats gevonden. Dat was
nog al wèl.
De heer Wintgens wees er op dat de zaak door de rede
van den heer van Houten een politiek karakter had ge
kregen. En nu kwam het hem voor, dat de tegenwoor
dige maatschappelijke toestand niet van dien aard is,
om toe te geven aan een omkeering van' de maatschap
pelijke orde. Hij vroeg o. a. wat de regeering voortaan
zou doen als vereenigingen, die werkstakingen zeggen
te zullen uitlokken, rechtspersoonlijkheid verlangden
De minister kon hierop geen rechtstreeksch antwoord
geven. De wet van 1855 zou de vraag moeten beslissen
of de regeering; aan dat verlangen moet voldoen.
De heer van Honten zette zijn meening nader uiteen
en ga'Jdaarbij te kennen dat hij van juristen van de soort
van den heer Godefroi heeft gewaagd in den zin van
categorie. En nu rangschikte hij den heer Godefroi
onder de ailerdegelijkste juristen, die wèl de wet, maar
niet de wet en het volksleven tegelijk kennen.
Overigens voerden de heeren Heijdenrijck, C. van
Nispen en van Nispen sr. nog het woord tot bestrijding
der voordracht, met het oog op de gevaren van hetoogen-
blik. Op eene vraag van den eersten spreker die op
de tegenstrijdigheid in 's ministers vroegere en tegen
woordige uitlating wees gaf de heer Jolles te kennen,
dat de vreemdelingen-wet en die op het recht van ver
eeniging nog in zijn oog verbetering hij zeide niet
verscherping behoeven. Zoodra de noodzakelijkheid
drong, zou hij wijzigingen voordragen.
Algemeen overzicht.
Het Journal officiel heft allen twijfel omtrent het ont
slag van den heer Pouyer-Quertier op door de openbaar
making van een besluit, waarbij deze van zijne betrek
king als minister van financiën ontheven en de heer de
Goulard, minister van koophandel, ad interim met de por
tefeuille van financiën belast wordt. De publieke opinie
heeft dus voldoening gekregen ten spijt van enkele toe
geeflijke moralisten en partijmannen, die zich niet ont
zien hebben om openlijk uit te spreken, dat zij hoopten
dat de ministerieele crisis met het uittreden van andere
ministers uit het kabinet'eindigen zou. Deze behooren
echter tot de minderheid, en gelukkig kan men het zon
der schroom zeggen dat de publieke opinie in Frankrijk
de houding van den heer Pouyer-Quertier ten strengste
afkeurde.
En toch is het een treurig verschijnsel, dat voor het
meerendeel die afkeuring berust op de inconstitutioneele
handelwijze van den minister, die de daden zijner colle
ga's openlijk onbillijk en onwettig noemt. Slechts le
Temps veroordeelde den heer Pouyer-Qnertier, omdat hij
door zijne verklaring de gekeele Fransche natie compro
mitteerde en aan het buitenland het bewijs leverde, hoe
treurig het er in Frankrijk met de politieke en admini
stratieve moraliteit uitziet, wanneer een minister van
financiën, het hoofd der administratie, de verdediging
op zich neemt van mandate Jicti/s en het verduisteren van
publieke fondsen, met welk doel dit ook geschiedde.
Het blad eischte op dien grond vooral het ontslag van
den minister, en nu aan dien eisch voldaan en dus het
zoenoffer gebracht is, rekent het zich ten plicht, om een
woord van hulde aan den heer Pouyer-Quertier te bren
gen voor de belangrijke diensten, die bij in de onderhan
delingen met Duitschland aan zijn land bewezen heeft.
„In dit opzicht had hij nog meer diensten kunnen
bewijzen zoo schrijft le Temps en daarom moet
men het diep betreuren dat zulk een lid der regeering
door eigen toedoen van het staatkundig tooneel moest
aftreden, maar toch... er zijn geen twee opvattingen
mogelijk van de demoraliserende handelwijze, die tot
zijne aftreding aanleiding gegeven heeft."
Deze gewichtige quaestie is in de nationale vergade -
ring nog niet ter sprake gekomen. Het gerucht liep, dat
de heer Raoul Duval gisteren de regeering over het
ontslag van den heer Pouyer-Quertier interpelleeren
zou, doch een later bericht meldt dat die interpellatie
weder tot Zaterdag uitgesteld is.
De kamer] heeft gisteren de discussie voortgezet
over de wet tegen de Internationale, die door eenige
leden der rechterzijde verdedigd werd. Deze blinde
tegenstanders der Internationale achten natuurlijk het
gevaar voor de maatschappij zoo groot dat een Bpeciale
wet gerechtvaardigd is, maar vergeten te onderzoeken
of de strafbepalingen de juiste zijn. De heer de Meaux
b. v. hield een lange en hevige philippica tegen de
theorieën der Internationale, welke in het kort op niets
anders neerkwam dan op de waarheid, dat dit gevaarlijk
genootschap de werkstakingen bevorderde. Deze grief
toch rechtvaardigt niet het afkondigen eener speciale
wet, vooral niet wanneer de straffen, in die wet be
dreigd, zoo streng en zoo draconisch zijn, dat de moge
lijkheid der uitvoering hoogst twijfelachtig wordt.
Wat zal het gevolg anders zijndan dat de woelingen
der Internationale in het duister voortgezet en dns veel
gevaarlijker worden? Men verkrijgt met zoodanige
wetten juist het tegendeel van het doel dat men daar
mede bereiken wilwant men bewijst te veel eer aan dit
genootschap en geeft het te veel gewicht, wanneer de
regeering door een speciale wet officieel erkentdat zij de