B, vroeger aan school C, den heer H. A. SitseD, om
teruggave van /"26.51idie hij aan sehoolbehoeften in
den loop van het jaar 3871 meer voor school C beeft uit
gegeven dan hij daarvoor van de gemeente, berekend
tegen 20 cent per kwartaal en per kind, heeft ontvangen.
Daar dit verzoek billijk en de gemeente volgens art. 32
der wet op het lager onderwijs tot die teruggaaf ver
plicht isadviseert de commisie dienovereenkomstig te
besluiten.
c. De nota van den heer Sitsen wegens het schoonma
ken der schoollokalen van school B.
Hieromtrent merkt de financieele commissie op, dat
bij de regeling van het onderwijs in 1859 door de onder
wijzers geen bezwaar werd gemaakt met betrekking tot
het schoonhouden der schoollokalen. Eerst in 1842 werd
aan den hoofdonderwijzer van school C, wegens den om
vang zijner schoollokaleneen jaarlijksehe toelage ver
leend van 100 ter vergoeding van schuurmaterialen.
De heer Sitsen genoot die toelage gedurende den tijd
dien hij aan bet hoofd van die school stond. De school
wet is op bet punt van schoonhouden der lokalen niet
zeer helder. Art. 32 omschrijft welke kosten van het
schoolwezen voor rekening der gemeente zijn en
spreekt in litt. c van kosten van oprichten en in
standhouden van schoolgebouwen. Is hieronder
het schoonhouden begrepen? In 1862 kwam de zaak
ter sprake op de vergadering der inspecteurs, die
meenden dat de ouderwijzers, hoewel in den regel niet
onwillig zich met het schoonhouden der lokalen te be
lasten, toch aanspraak hadden op vergoeding voor de
hulp van anderen, die zij daarbij moeten inroepen, en
voor de materialendie zij zich daarvoor moeten aan
schaffen. De minister daarentegen was van oordeel, dat
het dagelijks of wekelijks schoonhouden niet ten laste
van de gemeente komt, doch dat het billijk is van gemeen
tewege de kosten te vergoeden als deze van eenig belang
zijn, gelijk met jaarlijksehe schoonmaak het geval is.
De commissie meent dat de billijkheid medebrengt,
om aan den heer Sitsen, als na 1859 aangesteld op een
vaste jaarwedde, zonder accoord zooals met de in dat
jaar aangestelde onderwijzers is aangegaan, nu en voort
aan vergoeding van de bedoelde kosten te verleenen
en stelt mitsdien voor:
lo de som van 5.90 aan hem over November en
December 1871 teresritueeren;
2° te besluiten: a om den beer Sitsen de toezegging
te doen dat de in den loop dezes jaars door hem te
doene uitgaven voor het schoonhouden derschoollokalen
aan het eind van het dienstjaar uit de gemeentekas zul
len worden terugbetaald; h om, nadat bet plan voor het
te maken schoolgebouw bekend zal zijn, by raadsbesluit
vast te stellen de som, die jaarlijks aan den hoofdonder
wijzer van de nieuwe school ter bovengenoemde vergoe
ding zal worden toegekend.
In overeenstemming met de bovengenoemde conclusie
van bet rapport wordt zonder beraadslaging besloten
tot de goedkeuring der begrootingen voor de rijwegen.
Hetzelfde is het geval met het advies tot teruggaaf
aan den heer Sitsen eener som van f 26.5 H voor school
behoeften.
Het in de derde plaats genoemde punt, de nota van
genoemden hoofdonderwijzer wegens bet schoonmaken
der schoollokalen van school B, geeft aanleiding tot
eenige gedachtenwisseling.
De heer Kleijnhens betoogt, met het oog op de stil
zwijgendheid der wet op het lager onderwijs ten aan
zien van dit punt, en ook op het verschil der zienswijze
tus8chen de inspecteurs en den minister, dat de onder
wijzers verplicht zijn voor het schoonhouden der school
lokalen te zorgen. Ook wijst hij er opdat de trakte
menten der onderwijzers goed zijn geregeld, en dc heer
Sitsen bij zijn verzoek om benoeming bekend was met
de voorwaarden waarop hij die benoeming later aan
vaardde.
De voorzitter geeft, in overeenstemming met het
rapport der financieele commissie, eenige nadere inlich
tingen.
De heer Yerkuyl Quakkelaar is het met den heer
Kleijnhens niet eens. Hij wijst op het verschil tusschen
de littas d en f van art. 32 der wet op het lager onderwijs,
het verschil tusschen onderhouden en instand
houden, en komt tot de slotsomdat het in den geest
der wet ligt dat de onderwijzer wel wordt betaald voor
het geven van onderwijs, maar niet voor schuren of
onderhouden van schoollokalen; dit laatste behoort tot
de zorg der gemeentebesturen.
De heer van Uije Pieterse merkt op, dat de wetgever
het punt van het schoonhouden der schoollokalen over
het hoofd heeft geziendoch de minister het billijk
achtdat de kosten van gemeentewege vergoed worden
als deze eenigermate belangrijk zijn. Daar voor de
school in het Groenewoud 100 voor schoonhouden is
toegestaanis dus het beginsel reeds aangenomen en
brengt de billijkheid mede dat ook bet verzoek van den
heer Sitsen worde ingewilligd. Daarenboven wijst bij
op de mogelijkheid dat men eens met een halstarrigen
onderwijzer te doen hebbe, die oogenschijnlijk berust,
maar de schoollokalen slechts ten deele of in het geheel
niet laat schoonmaken. Welk middel, vraagt hijheeft
men danom zoodanigen onderwijzer te dwingen
De heer de Kruijff gelooft, dat de wet in dit opzicht
meer betrekking heeft op de vroegere scholen van klei
nen omvang. Hij acht het namelijk onmogelijk, dat de
tegenwoordige schoollokalen, waarvan sommige 4 a4.50
meter boog zijn, door een gewone werkvrouw behoorlijk
schoongemaakt kunnen worden. Z'jns inziens behoorde
de aannemer van het onderhoud der schoolgebouwen
ook belast te worden met het. schoonhouden der lokalen,
evenals dit gesehiedt bij de scholen voor middelbaar
onderwijs, en eene bepaling daartoe voortaan in het
bestek opgenomen te worden.
De heer J. G. Hector merkt op, dat de gemeente be
sturen moeten voorzien in de kosten der schoollokalen.
De gemeentebesturen zijn dus huurders van de school
lokalen, en daar de kosten van schoonhouden steeds ten
laste der huurders komen, moeten de kosten van het
schoonhouden der schoollokalen ook door de gemeente
betaald worden.
De heer Kleijnhens tracht het aangevoerde door de
keeren Yerkuyl Quakkelaar en van Uije Pieterse te
wederleggen, blijft bij zijn gevoelen volharden, en
verklaart zich in het algemeen tegen de gaandeweg
klimmende uitgaven voor het onderwijs, wanneer, zooals
hier zijns inziens, de noodzakelijkheid daartoe niet be
staat en zonder dat daartoe op do gemeentebegrooting
een post is uitgetrokken. Wil het dagelijksch bestuur
echter op een volgende begrooting een post voorstellen
ter vergoeding van den jaarlijkschen schoonmaak der
schoollokalen, dan zal hij zich met dit voorstel ver
eenigen.
Nadat de heer Yerkuyl Quakkelaar nog met een enkel
woord de meening van den heer Kleijnhens ten zijnen
aanzien heeft bestreden alsof hij willekeurig een greep
zou hebben gedaan in de alinea's van art. 32 der wet op
het lager onderwijs, wordt de beraadslaging gesloten.
Met 6 tegen 5 stemmen wordt besloten, den heer Sitsen
de som van f 5.90 over November en December 1871 te
restitueeren. Tegen stemden de heeren van der Hijden,
Callenfels, Laernoes, J. I. P. Hector en Kleijnhens.
De beslissing op het voorstel der fioancieele commis
sie, om aan den heer Sitsen toezegging te doen van
teruggave der in den loop van dit jaar door hem te doene
uitgaven voor het schoonhouden der schoollokalen, is
tot de volgende zitting aangehouden, teneinde vooraf
aan dien onderwijzer inlichtingen te vragen omtrent het
vermoedelijk bedrag dier kosten.
Het laatste punt van het bovengenoemde voorstel der
financieele commissie, betreffende het vaststellen eener
som die jaarlijks aan den hoofdonderwijzer der nieuwe
school ter vergoeding van het onderhoud der schoollo
kalen zal worden toegekend, is aangevuld door een amen
dement van den heer van Uije Pieterse, naar aanleiding
van het straks door- den heer de Kruijfï geopperde denk
beeld, door de bijvoeging der woorden„of het onder
houd aan de gemeente op te dragen." Dit geamendeerde
voorstel is met 7 tegen 4 stemmen aangenomen. Tegen
stemden de heeren Kleijnhens, Callenfels, van der
Hij den en J. I. P. Hector.
Zonder beraadslaging wordt aangenomen een
namens de commissie van toezicht op het middelbaar
onderwijs gedaan voorstel tot instandhouding der bur
ger-avondschool, zijnde de verplichting tot oprichting
eener burger-rlagschool, waarvan tot dusver door den
koning vrijstelling werd verleend, thans vervallen, aan
gezien de bevolking blijkens de jongste tienjarige volks
telling minder dan 10,000 zielen bedraagt.
Namens dezelfde commissie wordt tevens voorgesteld
de verordening voor de burgeravondschool te wijzigen
zoodanig, dat de lessen voor de eerste evenals voor de
tweede klasse des avonds te 7 uren zullen aanvangen.
De heer J. G. Hector zegt, dat hij zich als lid der com
missie voor bet middelbaar onderwijs met dit voorstel
niet heeft kunnen vereenigen, hoofdzakelijk omdat de
leerlingen dan eerst te 10 a 10^ uur thuis komen en de
wijziging bezwarend is zoowel voor de jongeleden, die
van hun dagelijkschen arbeid vermoeid zijn, als voor de
ouders, die dan zoo laat op hunne kinderen moeten
wachten.
De heer de Kruijff kan als lid der commissie die
bezwaren niet deelen. Hij heeft nog nooit een jongen
gezien die, op een ambacht zijnde, des avonds vermoeid
is, haalt voorbeelden van het tegendeel aan en acht het
voorstel in het belang der school.
De heer Kleijnhens is het eens met den heer de Kruijff,
dat een jongen'savonds niet vermoeid is, maar stemt
aan den anderen kant den heer Hector toe^ dat 10 uren
voor de leerlingen een te laat uur is om thuis te komen.
Hij geeft daarom in overweging om den tijd in plaats
van een uur slechts een half uur te verzettenteneinde
de jongelieden te half 10 uur huiswaarts kunnen gaan.
Dit denkbeeld wordt ondersteund en dienovereenkom
stig met algemeene stemmen besloten.
Blijkens ingekomen bericht van de commissie voor de
feestviering op 6 April a. is door de ingezetenen tot
dusver voor een bedrag van ongeveer ƒ600 aan vrijwil
lige giften ingeschreven, terwijl verschillende personen
nog bijdragen hebben toegezegddie zij echter afhan
kelijk stellen van de bijdragen welke uit de gemeente
kas zal verstrekt worden.
De voorzitter stelt namens burgemeester en wethou
ders voor, om uit-de gemeentekas 700 bij te dragen.
De heer van Uije Pieterse zegt, dat hij als lid van het
dagelijksch bestuur een mindere, som wenscht toe te
staan. Zijns inziens moet, gelijk bij reeds in een vorige
zitting opmerkte, feest worden gevierd hoofdzakelijk uit
de bijdragen der ingezetenen. Hij zal daarom tegen het
voorstel van burgemeester en wethouders stemmen. Bij
voldoende ondersteuning wil hij echter een amendement
voorstellen, strekkende om ƒ300 toe te staan.
De heer de Kruijff verklaart zich bereid, zoodanig
amendement te ondersteunen.
De Leer J. G. Ilector zegt, dat hij, tengevolge.van een
vroeger door den raad genomen besluit om de bijdrage
uit de gemeentekas afhankelijk de stellen van de bijdra
gen der ingezetenen, zich nu ook zedelijk verplicht
acht, om te stemmen voor het voorstel tot het verstrek
ken van ƒ700.
De beer van Uije Pieterse stelt alsnuzijn amendement
voor tot bepaling van het bedrag op 300. Dit amende
ment wordt echter met 9 tegen 2 stemmen verworpen.
Vóór stemden de heer van Uije Pieterse en de Kruijff.
Het voorstel van burgemeester en wethouders, om
700 toe te staanwordt vervolgens aangenomen met
9 tegen 2 steramen. Tegen stemden de heeren van Uije
Pieterse en de Kruijff.
De mededeeling des voorzitters, dat het suppletoir
kohier der plaatselijke directe belasting op de inkomsten
is goedgekeurd, wordt voor kennisgeving aangenomen.
De voorzitter stelt namens burgemeester en wethou
ders voor, om aan den minister van binnenlandscbe
zaken te verzoeken, dat de langs den kanaaldijk tus
schen Middelburg en Vlissingen gelegde weg voor reke
ning van het rijk over de geheele lengte bestraat worde,
onder bereidverklaring om het onderhoud van dien weg,
voor zoover Vlissingen daarbij betrokken is, voor reke
ning der gemeente te nemen. Hij deelt tevens mede, dat
te dezer zake een overleg heeft plaats gehad met burge
meester en wethouders van de mede belanghebbende
gemeenten Middelburg en Koudekerke, die geneigd zijn
ook een dergelijk voorstel aan den gemeenteraad te doen.
De heer Kleijnhens vraagt, of het niet goed zou zijn
in het onderhoud van dien weg gedeeltelijk door tolhef-
i fing te voorzien en van het verlangen daartoe mede aan
j den minister te doen blijken.
I De heer Verkuyl Quakkelaar acht dit laatste niet ge-
i wenscht. Het onderhoud van een keiweg vereischt niet
1 bijzonder veel kosten, en daar de regeering geen voor-
j standster van tolheffing is, zou hij vreezen dat het ver-
zoek bij den minister geen gunstig onthaal zou vinden.
I De heer J. G. Hector kan zich wel met het denkbeeld
van den heer Kleijnhens vereenigen, daar de Middel-
j buj-gVlissingsche en VlissingenKoudekerksche
wegen ook rijks-wegen zijn en daarop toch tol geheven
I wordt.
I De heer van Uije Pieterse meent, dat het beter is om
niet van een tol te spreken. Mocht later blijken dat het
onderhoud van den weg veel kost, dan zou tolheffing
nog altijd ter sprake kunnen komen. Tollen zijn toch
ontegenzeggelijk zeer hinderlijkhij beroept zich op het
gemak van het niet aanwezig zijn van tollen, zooals in
Zuid-Beveland.
I De heer Kleijnhens zegt, dat, indien op den weg
i langs den kanaaldijk geen tol geheven wordt, de ge
meenten twee wegen zullen moeten onderhouden zonder
tolwant dan zal eerstgenoemde weg bij voorkeur wor
den gebruikt en de tegenwoordige oude weg meer en
meer verlaten wordenzoodat de tol op dien weg schier
niets zal opbrengen.
De heer van Uije Pieterse merkt op, dat het onderhoud
van den ouden weg tusschen Middelburg en Vlissingen
voor een bepaald aantal jaren aan de gemeente is gegund.
Blijkt dus later dat het onderhond van den weg te veel
kost en de tol niet meer rendeert, dan kan bij het
expireeren van den onder houdstermijn die weg verlaten
en aan het rijk teruggegeven wordenbovendien is het
te verwachten, dat de oude Vlissingsche weg voor rij-