deel uitspreke, zonder den lieer Calacazy persoonlijk
gehoord te hebben. Zij stelt dus haar oordeel uit, over
tuigd dat de Amerikaansche Unie hare handelwijze
billijken zal. Ten slotte spreekt de heer Gortscbakoff
de hoop uit, dat dit incident geen nadeel toebrengen
zal aan de oude en waarachtige vriendschappelijke ver
houdingen welke onlangs nog door de hartelijke ont
vangst van den grootvorst Alexis in de Vereenigde
staten bekrachtigd zijn.
De Duitsehe regeeringsgezinde bladen, die bij iedere
nieuwe nota van hunnen afgod von Bismarck gereed zijn
met htm lof over do zaakrijkheid en in de eerste plaats
over den bezadigden toon van den Duitscben rijkskanse
lier, kunnen uit deze hoogstbesehaafde nota van den
heer Gortsehakoff zienhoe andere ministers van buiten-
landsche zaken ofschoon niet behoorendetot den Cultur-
$taat bij uitnemendheid, de vormen der beleefdheid in
acht nemen. Het is te hopendat de heer Gortscbakoff,
ook wanneer hij zich niet tot de Vereenigde staten maar
tot een of anderen kleineren en zwakkeren staat richt,
dezelfde beleefdheden zal in acht nemen, en dan niet
het voorbeeld van den bevrienden Duitscheu staat in
deze zal volgen.
De Spaan.sche minister-president, de heer Sagasta,
was den 4®° Januari wegens ongesteldheid verhinderd,
den plechtigen lijkdienst ter nagedachtenis van generaal
Prim bij te wonen. De koning zelf was bij deze ceremo
nie tegenwoordig, vergezeld van maarschalk Serrano,
als oud-regenten de beide zonen van Prim. Het trok de
algemeene aandacht, dat de hoofden der radicale partij,
de heeren Zorilla, Rivero en Martos, hij deze plechtigheid
ontbraken.
Men verzekert, dat het officieele regeeringsorgaan
weldra het koninklijk besluit bevatten zal tot bijeenroe
ping der cortes tegen den 2len dezer maand. De regee
ring schijnt geen middelen te ontzien om aan het bewind
te blijven. Tal van provinciale gouverneurs zullen
door regeeringsgezinde mannen vervangen worden
„mannen zooals het dagblad Argos zegt
die gewoon zyn geëerbiedigd te worden, en wier
persoonlijkheid voldoende op den voorgrond treedt, om
de conservatieve elementen uit de schuilhoeken te
'voorschijn te roepen, waarin zij door intimidatie van
de vijanden des lands gejaagd zijn." Wanneer men nog
zulke middelen te baat neemt en die zelfs openlijk hoort
aanprijzen, dan ziet het er in Spanje nog treurig met
de politieke vrijheid uit.
ïïit de nationale vergadering van Frankrijk.
De zitting der nationale vergadering van Frankrijk
op Woensdag, waarin art. 14 van het wetsontwerp op
de nieuwe belastingen in behandeling kwam, was niet
zoo druk bezocht als gewoonlijk. Het verschil tusschen
de regeering, die slechts eene belasting v/il op de roe
rende zaken en waarden (valeurs mobiliercs)en de commis
sie, die eene belasting op eenige bepaalde inkomsten wil
heffen en op die wijze verder wil gaan dan de regeering,
was nog niet vereffend.
In den aanvang der zitting stelde de heer Johnston
voor, om eene commissie te benoemen van 15 leden en
daaraan het onderzoek van de handelstractaten op te
dragen. Want als men het tractaat met. Engeland mocht
willen opzeggen zou dat vóór den 4cn Februari moe
ten plaats hebben. De kamer was nog niet in de gelegen
heid geweest om in dezo quaestie hare meening tegen
over de regeering uit te spreken en de heer Johnston
was van oordeel, dat de tijd daartoe gekomen was. De
minister van financiën, de heer Pouyer-Quertier,'gesteund
door den minister van koloniën, bestreed dit voorstel
en vond niet noodig, dat een nieuw onderzoek zou
plaats hebbendaar bij een vorig volledig onderzoek
reeds tot eene opzegging werd besloten. De urgentie
van het voorstel werd afgestemd.
Toen dit incident was geëindigd, werd de discussie
over de belastingen voortgezetzij was nu en dan zeer
stormachtig. Een amendement van den heer Janzê om
eene belasting van 6 percent te heffen van al de roerende
en onroerende inkomsten werd verworpenen evenzoo
een voorstel van de heeren André en de Soubeyran om
eerst art. 17 te behandelen na door den heer Benoifst d'Azy
als voorzitter van de commissie te zijn bestreden.
De heer Guichard, lid van de commissie, beklom het
eerst de tribune om art. 14 te bespreken. Hij stapelde
cijfersop cijfers, juiste en onderstelde door elkander, en
versierde hen met staathuishoudkundige ketterijen,
maar hij beeft de eenmaal gestelde quaestie niet beant
woord: „Waarom zal iemand, die 100,000 francs in geld
bezit, daarvan slechts eenmaal betalenterwijl men van
dit kapitaal tweemaal zal betalen als men het in actiën
verdeelt?"
„Want, en dit is reeds meermalen herhaaldzegt
le Temps, de instellingen door gemeenschappelijk kapi
taal gesticht betalen al de belastingen die door gelijke
inrichtingen, welke aan een eigenaar behooren, wórden
opgebracht. Waarom wil men haar voor de tweede maal
belasten? Wordt daardoor de geest van associatie niet
onderdrukt? Drukt men op die wijze niet dikwijls de
spaarzaamheid van hen die slechts een klein vermogen
bezitten? Op deze vragen werd geen antwoord gegeven."
De heer Soubeyran, die het artikel bestreedwees
wel op die bezwaren, maar richtte zfjne welsprekendheid
en logica op een ander punt. „Als men zoo beweerde
hij de titels van waarden belast, zullen de kapitalen
zeer duur worden en zal de arbeid naar evenredigheid
minder worden. Overal verlangt men naar spoorwegen5
door de roerende zaken en waarden te belasten zal men
hunnen aanleg zeer bemoeilijken."
De argumenten van den heer Raudot, een voorstan
der van de belasting op de roerende zaken en waarden
waren voornamelijk gericht tegen de reeds dikwijls
wederlegde stelling, dat het roerend vermogen een
privilegie geniet boven het onroerend vermogen. „Men
kan, zegt le Temps, wel beweren, dat van alle roerende
zaken en waarden reeds dezelfde belastingen betaald
worden alsjvan onroerende; haar opnieuw treffen is zoo
wel den eigendom als den titel belasten."
Een ander argument van den heer Raudot was, „dat
de leden die niet gewoon zijn op deze quaestiën te letten
zich in het hoofd hebben gezet, dat de landbouwers
alle belastingen betalen en dat de bewoners van steden
wier vermogen meestal uit roerende waarden en zaken
bestaat, niets betalen. „Men moet dit denkbeeld bestry-
den!" riep hij uit. Le Temps verklaart zich hiermede
volkomen te kunnen vereenigen. Maar hoe zullen wij
deze dwaling bestrijden? vraagt het blad.
Natuurlijk door er op te wijzen door den vinger op
de wond te leggen. De heer Raudot echter stelt voor er
al toegevende tegen teageeren. „Gij gelooft" zeidehij met
betrekking tot de landbouwers, „dat deze categorie van
belastingschuldigen niet genoeg betaalt, welnu belast
hen hooger." Is dit niet een gemakkelijke wijze omzich
zich aan het vooroordeel te onderwerpen
Le Temps vindt eene belasting op de roerende zaken
en waarden slechts dan rechtvaardig als alle inkomsten
op de eene ot andere wijze worden belast. Wanneer alle
inkomsten worden getroffen dan moeten ook die van roe
rende zaken en waarden in het algemeene lot deelcn.
De vergadering is tot geen besluit gekomen, maar
heeft goedgevonden om art. 14 van het wetsontwerp
weder naar de commissie te renvooieeren, teneinde te
trachten zich met de regeering te verstaan om tot een
andere redactie te geraken.
De roeping van Duitschiand.
Het oordeel, dat men in Nederland over onze Duit
sehe naburen hoort uitsprekenbestaat bijna altijd in
stelselmatige afkeuring of idealiseering van de Duitsehe
toestanden en politiek. Het een achten wij even onbil
lijk als het ander, en daarom kunnen wij ons ten volle
vereenigeu met de denkbeelden van den Berlijnschen
correspondent der Arnhemsche courant omtrent Duitsch-
land's roepingwaaraan het nieuwe lijk nog zoo weinig
beantwoordt. Met volle overtuiging onderschrijven wij
daarom de volgende opmerkingen, die hij naar aanlei
ding van de laatste zitting van den Duitscben rijksdag
maakt.
„Het valt niet te ontkennen, dat het landgrooten dank
schuldig is aan den rijksminister von Roon voor zijne,
in velp opzichten, voortreffelijke leger organisatieen
wij allen moeten hem erkentelijk zijn, dat hij bereid is,
niettegenstaande zijn hooge jaren, het werk dat voor
Pruisen cn den Noord-Duitschen bond ten einde ge
bracht werd, ook voor het geheele rijk tot stand te
brengen Het kon evenmin twijfelachtig zijn, dat de
rijksdag den eeöjarigen hoofdelijke» omslag, afgezien
van enkele gemotiveerde bezuinigingen, zou bewilligen,
in afwachting van de volgens de grondwet gevorderde
wettelijke regeling, die aan de geheele inrichting voor-
loopig vastheid zou geven. Bij de behandeling dier rege
ling konden alsdan vragen oyer invoering van den twee
jarigen diensttijd enz. ter sprake komen. Iedere rege
ling moet op den groudslag van het systeem van 1867
opgebouwd worden, ofschoon, ten opzichte van de
gevorderde sommen, bezuinigingen konden toegepast
worden, want de militaire macht moet nooit grooter
zijn dan dit voor een noodzakelijke zelfverdediging
noodig is.
„Het is geenszins mijn plan, om de zoogenaamde ka-
toenpolitiek der Manchesterschool te verdedigen, want ik
moet toegevendat de ware vredespolitiek niet bestaat
in lijdelijk toezien, maar wel degelijk een feitelijk in
grijpen noodig maken kan teneinde het kwaad te ver
hoeden, eer dit onverwachts le voorschijn treedt. De
militaire dienst is voorts een uitstekende leerschool
voor iedereen. Voor den onontwikkelde biedt zij gele
genheid tot ontwikkeling; den ontwikkelde leert zij
bet volk, waarmede hij anders weinig in aanraking
kwam kennenwaardeerenachtenvoor beiden be
staat de aanleiding om de wederzijdsche goede karakter
trekken te loeren hoogschatten. Voor allen is de nood
zakelijkheid daar om te gehoorzamen, en men kan later
met meer recht verwachten, dat zij die leeren gehoor
zamen, geene vrijheid begeeren, die niet door orde
verkregen en geschraagd wordt. Het is ten slotte goed
niet alleen rechten van het vaderland te verkrijgen,
maar ook feitelijk plichten tegenover het land te moe
ten vervullen ,want daardoor worden vaderlandsliefde en
het bewustzijniets te kunnen bijdragen tot het behoud
van het zelfstandig bestaan van den geboortegrond,
grooter. Ivlaar dit neemt niet weg, dat ook hier het
democratische beginsel gehandhaafd of bevorderd moet
worden, en drt de eerste plicht is, eerbiediging der
souvereine rechten van het volk, uitgedrukt in zijne
vertegenwoordiging en naleving aller wettelijke bepa
lingen en voorschriften. Noch de autoriteit, noch de
gevoeligheid van den minister kunnen'als verontschul
diging aangevoerd worden, en het kan niemand bevre
digen, de bewering te vernemen, dat „het lijk van der
vrede" 4/5 zijner inkomsten voor militaire doeleinden
behoeft.
„Kunsten en wetenschappen, inzonderheid de volks
school verlangen meer ondersteuningdan enkele sub
sidie» uit 's rijks schatkist. Het Duitsehe rijk moest
gelijk aan den magneet zijndie alle verwante kleine
staten met onweerstaanbare kracht aantrekt en bindt;
maar die magneet wordt wel voorgesteld door den man
van wetenschap en kunst, die ontwikkeling brengt,
maar niet door den man van het zwaard, die de velden
van den arbeidzame met bloed bemest. Waar hij het
recht moet handhavendaar moet hij de macht daartoe
bezitten en die dient hij dan ook aan te kweekenmaar
vóór alles moet zijn streven gericht zijn op beschaving,
en hiertoe is geen offer te zwaar. Het kan dan ook niet
anders, of deze rijksdagzitting laat hetzelide onbevre
digde gevoel achter als de eerste en heeftniettegen
staande de aan den dag gelegde werkzaamheid niet de
voldoening verschaft, die men redelijkerwijze kon ver
wachten.
„Eindelijk moet ik nog opmerkzaam maken op een
bijzonder geliefkoosde wijze van polemiseerendoor
vele" der hoofdorganen gevolgd. De National Zeitung
o. a. wees, wat de beperking der kansel vrij beid betrof,
op het feit, dat andere staten, zooals Frankrijk en
Italië, reeds lang dergelijke bepalingen hadden beze
ten, als een bewijs der meerdere beschaving in Duïtsch-
land. Het. zou niet zeer vleiend zijn te moeten zeggen, dat
dan op dit oogenblik de beschaving verminderdeomdat
die beperking noodzakelijk geworden is; eene gevolg
trekking, die uit dergelijke beweringen afgeleid zou
kunnen worden en die ik niet gaarne zou onderschrij
ven. De Weser Zeituug meende dat de autoriteit van
mannen als von Rooh en von Moltketen opzichte van
militaire zaken, meer beteekende dan adviezen als van
prof. Ewald den boekhandelaar Duncker en den kunst
draaier Bebel; eene waarheid die niemand zal betwij
felen ofschoon de zucht om leden van den ryksdag
belachelijk te maken, niet goed te keuren isde afge
vaardigden spreken toch niet in naam hunner maat
schappelijke positie maar wel in naam van het volk, dat
ben met een mandaat vereerde. Het beginsel moet
altijd gescheiden blijven van den persoon. Evenzeer is
het beter te wijzen op de tekortkomingen dan op de
voortreffelijkheden. Een volk gaat eerder ten gronde door
zelfverheffing dan door nederigheid, en hoe vele kunste
naars werden niet bedorven, omdat zij altijd met lof
overstelpt werden en doordien zij vergaten, dat die lof
niet door bevoegde hand uitgereikt werd? Wat van het
individu geldt, geldt van den staat, en het Duitsehe
rijk behoeft den lof niet, als het zijne grootheid in
daden bewijst."
Prijzen Tan effecten.
Amsterdam 6 Januari 1872.
Nederland. ""Certific. Werkelijke schuld. 2^ pet. 57|
*dito dito dito 8 661?
*dito dito dito 4 87|
*Aand, Handelmaatschappij 4^ 134
'*;litoexploitatie Ned. staatssp 124