een nader onderzoek wilde doen naar de bedoeling van
den kerkerand en liet daarna in behandeling zou bren
gen. Het kan dus onmogelijk in handen eener commissie
zijn gesteld.
De voorzitter geeft inlichtingen aangaande het ge
beurde. Hij beeft gezegd dat hij het stuk, nagedaan
onderzoek, zou toezenden aan de commissie belast met
het rapport over het voorstel aangaande dereorganisatie
van bet roomsch-kathoUek weeshuis, om zulks gelijk
tijdig te behandelen niemand heeft daartegen gespro
ken, waarom hij geoordeeld heeft dat de raad dit goed
gekeurd had.
De heer Kleijnhens persisteert bij zijn gevoelen dat
het stuk had behooren te blijven in den raad. Het stuk
is teruggenomen, dierhalveis er geen besluit door den
raad genomen.
De heer van Uije Pieterse beaamt dat er geen besluit
door den raad genomen is, doch dat bij het einde van
de vergadering, op de vraag van d n heer Callenfels,
wat er nu met dat stuk gebeuren moest, door den voor
zitter geantwoord is, dat hij het, na onderzoekin
handen der commissie zou stellen; geen der leden heeft
zich daartegen verzet, zoodat het wei aan te nemen was
dat de raad zich daarmede vereenigde.
De notulen worden daarna gewijzigd door weglating
van de slotwoordenzoodat bedoelde zinsnede thans
luidt„het stuk wordt daarna door den secretaris voor
gelezen."
De notulen worden alsnn goedgekeurd.
Aan de orde is het voorstel om kinderen beneden de
9 jaren toe te laten op de jongejufvrouwenschoot van
de onderwijzeres raej ut vrouw Bijleveldt, de verordening
alzoo te wijzigen en den leeftijd voor detoelatiug te
bepalen op 7 jaren.
De heer Kleijnhens acht dit voorstel halfslachtig. Bij
de tegenwoordige regeling gaat men uit van de onder
stelling dat de kinderen behoorlijk moeten kunnen
lezen, schrijven en rekenen ais zij op de school komen,
en hij meent daarom dat een leeftijd van 9 jaren behouden
moet wordenals uiterste grens zou hij tot 8 jaren
kunnen beslui'ten; wil men jongere kinderen toelaten,
dan zou men aan het, onderwijs eene klasse van zeer
gewoon onderwijs moeten toevoegen.
De heer van Üije Pieterse zegt dat het de wenscli van
vele ingezetenen is om de meisjes direct bij mejufvrouw
Bijleveld ter school te zenden zonder haar de lagere
school te laten bezoeken. Dienwensch beschouwt hij als
billijk. Hij acht den leeftijd van 7 jaren goed en merkt
op dat deze school wel degelijk is een school voor ge
woon lager en meer uitgebreid onderwijs.
De voorzitter doet alsnu voorlezen een later ter dezer
zake ingekomen adres van den heer Ollivier, waarin hij
verzoekt de bepaling aangaande den leeftijd te wijzigen
en die te stollen op 7 of 8 jaren
De heer Scbraver vraagt of ook de hoofdonderwijzeres
hierop is gehoord.
De voorzitter antwoordt dat vroeger het gevoelen van
den heer Stuart en mejufvrouw Bijleveld is ingewonnen
en destijds wenschelijk geoordeeld is, om den leeftijd
voor de toelating van joDgens te bepalen op 9 jaren en
voor de meisjes op 7 jaren.
De heer (Jallenfels verzekert dat mejufvrouw Bijleveld
erop gesteld is dat jeugdiger kinderen op de school wor
den toegelaten. Voorts mag niet vergeten worden dat
de school ook voor lager onderwijs bestemd is, en dit
daar wel degelijk gegeven moet worden.
De voorzitter brengt thans In omvraag het voorstel
om van 1<> Januari 1872 kinderen van 7 jaren toe te
laten op de school van mejufvrouw Bijleveld.
Dit wordt aangenomen met 14 stemmen. Een lid hield
zich buiten stemming.
Ingevolge het reglement van orde wordt de heer
Kleijnhens alsnu toegelaten tot toelichting van het in de
vorige vergadering door vijf leden ingediend voorstel ter
afschaffing van alle subsidien aan diaconale armbesturen.
Deheer Kleijnhens vangtaau met een citaat uit de rede
voering van den heer Thorbecke bij de behandeling der
armenwet, waarin subsidiën uit tweeërlei oogpunt be
schouwd worden, als 1°. aan gestichten ter bereiking van
het bijzonder deel dier instellingen in het algemeen be
lang; in dergelijk geval kan het verleeuen vau subsidie
juist zijn; 2°. aan besturen van algemeene diaconale arm
verzorging die inzonderheid huiszittende armen onder
steunen. Zoodanig subsidie-stelsel, dat men een afkoop,
eene aanbesteding der armen kan noemen, schijnt ten
eenenmale onaannemelijk, hetzij van den kant der
publieke, hetzij van die der kerkelijke armverzorging
Desehouwd. Zijns iuziens mag de kerkelijke overheid
niet door kerkelijke armbesturennaar hunne inzichten,
met publiek geld laten doen wat hare taak is. Zij doe
óf niets óf hetgeen zij aan de armen besteedt, worde
volgens haar eigen stelsel, volgens hare eigene regels
besteed. Men late de bijzondere liefdadigheid bij het
geen zij met eigen middelen vermag, men onthoude zich
van Laren werkkiing door toevoeging van publieke
middelen uit te breiden. En wat is subsidie auders dan
onnatuurlijke kunstige uitbreiding van diacouien enz.
ten nadeele eener zorg, welke de overheid nooit uit de
handen mag geven. Subsidiën doen de kerkelijke arm
verzorging verbasteren omdat zij haar uit eene andere
dan hare eigene levensbron voeden. Het kerkelijk arm
bestuur ontaardt wanneer zij, die de niideelers vau de
gaven eener vrijwillige liefdadigheid mueteu zijn, hunne
middelen uit de publieke kas, door belastingen gevuld,
putten.
Deze met zooveel helderheid en juistheid ontwikkelde
denkbeelden komen volkomen overeen met de begin
selen waarop het voorstel steunt. Gij ziet dus, zegt
spreker, dat wij daarmede in goed gezelschap verkeereu
en met die autoriteit gewapend best opgewassen zijn
tegen de onlangs in den Vlissirigschen moniteur door
eeu zeer oppervlakkig en ietwat opgewonden schrijver
tegen ons ingebrachte beschuldiging dat wij met een
onbekookt voorstel in den raad waren gekomen. Maar
er is meeren hiermede hebben wij tevens eene terecht
wijzing te geven aan den slecht ingelichten schrijver in
het gemelde kerkelijke courantje, die naief genoeg is
geweest om een citaat uit eene miuisterieele circulaire
van het jaar 1870, handelende over het domicilie van
onderstand, toepasselijk te maken op het subsidie
stelsel. Dat de minister het subsidie-stelsel verderfelijk
achtte blijkt voorts uit eene circulaire van 13 Augus
tus 1854, luidende: „de subsidiën uit fondsen van
burgerlijke gemeenten aan instellingen van weldadig
heid zijn een wezenlijk kwaad."
Spreker wijst voorts op verschillende aanschrijvingen
van provinciale besturen, alles strekkende om tot ver-
mindering of afschaffing van het subsidie-stelsel te ge
raken. Wat dunkt u, vraagt hij, zijn wij ook met liet
oog op die adviezen en aansch ij vingen van geachte
staatslieden en besturen in 1854y nu in 1870 te vér
gegaan met aan u voor te stellen een der hoofdbegin
selen der armenwet eindelijk in toepassing te brengen?
Met verwijzing naar de tabellen, waaruit blijkt dat het
getal gesubsidieerde kerkelijke armeninriclitingen van
452 in 1850 tot 175 in 1808 is gedaald, merkt bij op dat
Vlissingen niet met den stroom van ontwikkeling is
medegegaan. Wil men dus niet de laatste zijn, dan wordt
bet tijd om te doen wat thans is voorgesteld. Het ia ook
waarlijk geene nieuwigheid. Reeds negentien eeuwen ge
leden was een der beginselen waarvan wij uitgaan aan
de orde, of meent gij dat het penningske der weduwe in
het oog van den grooten stichter des Christendoms de
/allerminste waarde gehad zou hebben indien zij dit eerst
van het paleis van koning Herodes had gehaald? Chris
telijke liefdadigheid wordt niet beoefend met subsidiën
uit de gemeentekas, zij wordt daardoor ten eenenmale
verbasterd. De ondervinding leert op het ieder gebied:
eigen kracht-, eigen vertrouwen en iedere ontwikkeling
worden gebroken en te keer gegaan door onnatuurlijke
ondersteuning. Laten wij breken met dien ongezonden
toestand, een toestand ilie door de ervaring wordt ver
oordeeld, die ten nadeele strekt van een der edelste
uitingen van den chrïstelijken godsdienst en zedeleer,
en die door de armenwet niet wordt gewild.
De voorzitter stelt voor om deze adstructie te stellen
in handen der finaneicele commissie.
De heer Kleijnhens wenscht de zaak dadelijk te be
handelen. Zij is zijns inziens rijp genoeg daarvoor en
men kan daardoor onbillijke beoordeelingen voorkomen.
De heer van Uije Pieterse zegt, dat de voorstellers
zeker op de hoogte der zaak zijn, doch dat zulks niet
met alle leden het geval zal zijn. Hij wenscht het voor
stel van den voorzitter aangenomen te zien. De zaak is
gewichtig genoeg en niet zoo urgent.
De beer Pot is stellig tegen een dadelijke behande
ling. Hij noemt dat als vóór 300 jaren de veste bij ver
rassing innemen. Hij verzoekt het te stellen in handen
der commissiei
De voorzitter brengt in omvraag of dit punt dadelijk
behandeld zal worden.
Met 9 tegen G stemmen wordt aldus besloten.
De heer van Uije Pieterse merkt op, dat het genoeg
bekend is dat de geest der armenwet isdat de armen
zorg uitsluitend moet- worden overgelaten aan de bijzon
dere weldadigheid. Daarover is geen pleit te voeren.
Maar het is ook de geest en bedoeling dierzelfde wet
om daar, waar het particulier vermogen tekort schiet,
aan de gemeentebesturen vrijheid te geven door subsi
diën in de behgeften der armen tegemoet te komen. De
beraadslaging gevoerd bij de behandeling der armewet
heeft de bedoeling duide.ijk aangetoond.
De toestand volgens de armenwet is deze: ondersteu
ning der ai men geheel over- en vrijgelaten aan de bij-
zonuere liefdadigheid als regelondersteuning vanwege
de burgerlijke armbesturen allen te verleenen als maat
regel van politie. De toestand van de gegoede ingezete
nen van Viissingen zoowel als die der bedeelden is niet
van dién aard en zal dit ook in de eerstvolgende jaren
nog niet zijndat, wanneer de subsidiën vanwege de ge
meente worden ingetrokken, de bijzondere liefdadigheid
bij machte is of zijn zal, om in den nood der armen te
voorzien. Hij wijst o. a. op de redenen die den gemeente
raad genoopt hebben ora aan de wetgevende macht ont
heffing te vragen van de verplichting tot afschaffing der
accijnsen.
Hij vraagt of het voorstel tot afschaffing in eens
van alle subsidie aan kerkelijke armbesturen in overeen
stemming te biengen is met dit verzoek om on'tbeffiog
Yan de verplichting tot afschaffing der belasting op het
gemaal. Hij ontkent dit.
Wat zal de toestand zijn, indien de subsidie ophoudt?
Dat bij ongenoegzame gegoedheid der burgerij om in
den iiuod der armen te voorzien, deze zich tot het
burgeilijk armbestuur om bedeeling zullen wenden.
De uitgaven van het burgerlijk armbestuur zullen
daardoor toenemen en de toestand der behoeftigen zoo
tuin als dien der gemeentekas zal daardoor verbeterd
zijn. De arme ontvangt liever ondersteuning van liet
kerkelijk dau van het burgerlijk armbestuur eu het is
voor den eerlijken arme, die buiten zijn toedoeu ver
plicht is ondersteuning te vragen, eene harde zaak, zich
daartoe tot het burgerlijk armbestuur te moeten wenden.
Verder bewijst bij dat liet de bedoeling der wet is,
om de gemeentebesturen vrij te laten in het geven
van subsidiën daar, waar onvermijdelijke noodzakelijk
heid bestaat, uit het met éclatante meerderheid afge
stemde amendement van het kamerlid Elout van Soe-
terwoude bij de behandeling van art. 60, luidende: De
armbesturen bij de afkondiging der wet in het genot
van subsidiën kunnen die behouden tot'l Januari 1862.
De ontwerper der armenwet verklaarde ook„Men
moest beperken, men moest zorgen dat de subsidiën
niet onnoodig werden verleend, tnaar men moest geen
bepalingen in de wet opnemen waardoor het verleenen
van subsidiën onmogelijk werd. Dan ware het beter
een uitdrukkelijk verbod in de wet op te nemen, doch in
zoodanig verbod zou de wet onuitvoerbaar maken;
terwijl hst. in de memorie van toe'ühting meer dan twij
felachtig wordt gerekend of de subsidiën nog in een
reeks van jaren zouden kunnen worden afgeschaft."
Zou nu de raad besluiten te doen hetgeen de wet
gever aarzelde te doen: de subsidiën volledig af
schaffen? Neen! daar het getal gegoeden in Vlissingen
gering is heeft spreker jaarlijks medegewerkt tot de
verklaring dat er volstrekte noodzakelijkheid bestaat
ora subsidie te verleenen en daartoe blyft hij bereid
totdat meerdere welvaart in deze gemeente heerscht.
Hij zal op de aangevoerde gronden stemmen tegen
het gedane voorstel.
De heer Pot vindt „eigen kracht" een schoon woord,
doch de vraag is of zij bestaat in Vlissingen Door
deze gemeente is dringend gevraagd ora eene belasting
zoo drukkend als de gemaalbelasting te mogen behou
den, de reden daarvoor is, dat het aantal gegoeden in
deze gemeente zoo gering is dat het niet mogelijk zou
zijn door hooldeiijke omslagen in de behoeften te voor
zien. Het is even onmogelijk om door eigen krachten
de armen te ouderhenden. De armenverzorging der
hervormden verkeert fiuancieel in een bedroevenden
toestand. Het diaconaal armbestuur verdient roem voor
het werk dat het doet om het hoofd boven water te hou
den. Hij heeft zich sterk gemaakt om met cijfers te
bewijzen dat eigen armverzorging thans niet uitvoer
baar is. Wanneer hij het oog slaat op de tabellen, dan
verkrijgt hij bij eene berekening per hoofddat elke
arme ongeveer /"li heeft ontvangen. Wanneer men
nu ziet hoe door het algemeen armbestuur voor een klei
ner getal bedeelden veel grootere uitgaven zijn gedaan,
dan komt hij tot de slotsom dat de laatste wijze van be
deeling der gemeentekas ongeveer de belft meer kosten
zal. Ook voor de zedelijke en godsdienstige vorming-
der armen acht hij het beter dat de verpleging geschiedt
door diakenen. Hij heeft achting voor de leden van
het algemeen armbestuur maar zij hebben uit den aard
der zaak geene controle op hunne armen, zooals de
diakenen zulks hebb.eu. Als bet voorstel wordt aange
nomen, dau zal zeker 1/3 der armen verwezen worden
naar het algemeen armbestuur.
De beer Ockers antwoordt den heer Pot, dat hij acht
jaren diakeu is geweest en wel wenschte dat overal zoo
danige orde en juistheid ia de administratie heerschte
als hij daar heeft aangetroffen. Thans voorzitter van het
algemeen armbestuur zijude, geeft hij de verzekering-
dat daarbij voor een groot deel dezelfde wijze van han
delen gevolgd wordt. Hij ziet niet in dat de leden van
het algemeen armbestuur niet even goed de armen zou
den kunnen verzorgen als de diakenen.
De heer J. G. Hector meent dat de afschaffing der sub
sidiën niet het minste voordeel voor de gemeeDte zal
geven en dat de publieke opinie daar tegen is, zoodat
hij zal tegenstemmen.
De heer Kleijnhens antwoordt den heer van Uije Pie
terse dat hij niet genoeg doorgedrongen is tot de grond
beginsels waai op het voorstel rust. Hij vraagt of Vlissin
gen dan altijd moet achterblijven. Men zegt: eigen kracht
beslaat niet, maar die zal ook nooit komen zoolang menN
uit de gemeentekas geld kan halen. Het standpunt dat
de heer Pieterse inneemt is verouderd, wij zijn niet
meer in 1854 maar in 1871.
De heer van Uije Pieterse wijst er op dat de toestand
dezer gemeente in 1854 veel voordeeliger was dan thans.
Toen 'woonden hier vele fainiliën die het hunne gaarne
bijdroegen tot onderhoud der armen, doch die zijn ver
trokken. Nu is er geen welvaart genoeg voor een
hootdelijken omslag en ook niet om de subsidiën af te
schaffen.
De heer Kleijnhens zegt dat dit voorstel volstrekt niet
samenhangt met de accijnsvraag. Het is een eenvoudige
quaestie, ia betrekking tot de armenwet. Het gemeente
geld moet niet door anderen worden uitgegeven, dat moet
de gemeente zelf doeu.
Do beer Pot zegt dat het algemeen armbestuur een
duur bestuur is. Wat kan door de armbesturen nog
meer gevraagd worden? Zij vragen altijd. Hij blijlt bij
zijn gevoelen dat het een roof is aan en een wantrou
wen in de diaconale armbesturen.
De lieer Laernoes vraagt of' bij de aanneming, de
diaconiëu ook de plaatsen in het gasthuis zullen verlie
zen, waarop bevestigend wordt geantwoord.
Du heer J. 1. P. Hector zal voorstemmenniet uit
wantrouwen, maar opdat de bijzondere liefdadigheid meer
worde opgewekt.
De voorzitter verklaart zich een voovstander van
geleidelijke afschaffing, bijv. in 3, 4 of 5 jaren.
De beraadslagingen worden alsnu gesloten en het
.voorstel tot afschaffing bij omvraag aangenomen met 10
tegen 5 stemmen. Wordt vervolgd)
GEDRUKT RIJ DE GEBROEDERS ABRAHAMS, TE MIDDELBURG.