HIDDELBURGSCHE COURANT
BIJVOEGSEL
van ob
van Woensdag 3 Januari 1872. No. 2.
Staten-genoraal.
tweede kamer.
Wij geven thans hieronder een meer omstandig over
zicht van de onlangs gevoerde discussie over de amorti-
satiewet.
De beraadslaging werd den 20" dezer geopend door
den beer bmidt, die zijn leedwezen te kennen gaf, dat
de kamer niet in het bezit was van genoegzame inlich
tingen om bet wetsontwerp te bespreken. Hij oordeelde
het ontwerp nevelachtig en tegenstrijdig, wijl het, volgens
hem, uit de memorie van beantwoording volstrekt niet
bleek of er werkelijk batige saldo's aanwezig waren ot
niet. Doch is er werkelijk als batig saldo tien millioen
voorhandendan is hij van meening, dat die gelden veel
uieer winsten voor het land zouden afwerpen, wanneer
zij voor spoorwegen, kanalen, industrie, onderwijs enz.
gebezigd werdenwanneer uien amortiseert, dan ver
keert men altijd in gebrek aan geld, en zal men altijd
moeten weigeren om de zaken van 's lands welvaart te
bevorderen, die nogtans recht hebben op de ondersteu
ning van den staat. Als de nationale welvaart door
materieele middelen gesteund wordt, dan zal er van zelf
geamortiseerd worden, zonder dat daarvoor fondsen
wordeii bestemd.
De heer van Houten verzoekt, dat de kamer de beraad
slaging tot den volgenden dag zal uitstellenwijl hij
zich nog niet genoegzaam op de hoogte van de zaak
heelt kunnen stellen, en alzoo niet voorbereid is om te
spreken.
Dit verzoek wordt toegestaan.
Bij het hervatten der discussie trad de heer Mirandolle
als eerste spreker op. Hij betreurde het dat de vergade
ring dit wetsontwerp met zooveel spoed wilde afhande
len, zoodat aan den minister de gelegenheid ontbrak, om
zoodanige inlichtingen te geven, dut de leden met beta
melijke verantwoordelijkheid den minister op dezen weg
konden volgen. Volgens hem werd zelden bij de indie
ning eener wet zooveel blind vertrouwen van de vertegen
woordigers gevorderd als bij deze. Uit de memorie van
beantwoording en vroegere gezegden van den minister
komt bij tot de gevolgtrekking, dat de amortisatie slechts
eene kas-operatie mag heeteu, want heeft de minister
al 35 millioen in kas, dan staan daar tegenover de noo-
dige obligo's. Als het voor den minister moeilijk was,
om de noodige inlichtingen omtrent den staat van den
financieelen toestand te geven wegens den spoed van
zijn antwoord, dan liad hij zijn wetsvoorstel vroeger
moeten indienen. De kamer verkeert nu in het onzekere
omtrent den grond, waarop zij zich bij het voorstel van
den minister kan aansluiten, daarom zal hij daaraan
zijne stem niet geven.
De heer van Houten komt na ecue becijfering der be
grooting tot de gevolgtrekking, dat de minister geen
recht heeftom de voorgestelde 10 millioen tot amortisatie
aan te wenden, maar dat die moeten gebruikt worden
tot dekking van het tekort, wat gebleken is, en vervol
gens eerder tot voorkoming van de creatie eener vlot
tende schuld dan tot amortisatie van eene opvorderbare
schuld. Uit onderscheidene aanhalingen uit het bijblad,
waar over de Indische begrootingen gehandeld wordt,
constateert hij dat de minister over den staDd der kas,
waarvan het niet duidelijk is welke lasten er op rusten,
geen overzicht had, toen bij zijn wetsvoorstel indiende,
en alzoo aan het verlangen der kamer niet kon voldoen.
Hij heeft den staat der kas van 1 Januari 1868
nagezien en daaruit blijkt hem, dat op 1 Januari 18(57
en 1868 telkens van de uitgaven, voor het voorgaande
jaar toegestaan, nog ongeveer 32 millioenen onbetaald
waren. Eene groote kas beteekent op zichzelve niets,
wanneer zoo groote lasten daartegenover staan.
Al zijn ook al de .cijfers juist betreffende den staat der
kas, dan vindt bij nog geen reden om te auiortiseeren,
dan kunnen behalve de belangen waarop door de vorige
sprekers werd gewezen, ons eigen rpooi wegnet, de
kanaalmaatschappijde spoorwegaanleg op Java, en de
voldoening der schuld aau de Handelmaatschappij elk
oogecblik aanzienlijke uitgaven \oideien, zooüat hij
het een grenzenlooze lichtzinnigheid zou achten, wanneer
mee op hetoogeublik beschikbare gelden zou aanwenden
tot amoitisatie, want tegenover de buitengewone uitgaven
in het vei schiet zijn geen buitengewone inkomsten
in het gezicht. Ook uit Indië mag meu geen gioote over
schotten verwachten. In 18b6 werd de buitengewone
amortisatie van den heer Schimmelpeuuinck geschorst,
en de baten van ludtë en Nederianu beide nagaande,
bevindt hij, dat die van 1866 veel gunstiger waren dan
de tegenwoordige. Die schoising geschiedde toenmaals
door ue conservatieve partij; ongaarne zuu hij thaus
zien dat zij van hare beginselen alvveek. Het siaaiskre-
diet wordt niet, zooals men bcweeit, door amoitisatie,
maar door eene Leleidvo.le fiuancïeele politiek bevor
derd. Hij geloolt ten slotte dat meer het krediet des
lands vermeelderd wordt, wanneer het blijkt, dat de
ministers, inzonderheid dieyan financiën, de hegrooting
gelezen of bestudeerd hebben dan door amortisatie.
De heer van de Putte verlangt, dat de minister een
behoorlijk overzicht hebbe van de obligo's en saldo's,
en hij daaromtrent aan de kamer de noodige inlichtin
gen verstrekke. In 'talgemeen oordeelt hij dat de aan
wezige batige sloten, ais zij er zijn, moeten aangewend
worden om de tekorten van de 1870 en 1871 te dekken.
Eene berekening, van de Indische opbrengsten doet hem
betwijfelen ot e.r wel zulke overvloedige inkomsten in
het gezicht zijn. In elk geval zou hij bet beter achten,
dat de 10 milioen, zoo Doodig, ter beschikking werd
gesteld om dc kanaalmaatschappij te steunen of om de
schuld af te doen bij de Handelmaatschappij. Hij besluit
met de verklaring, dat de financieele politiek zich ken
merkt door onzekerheid, tegenspraak, loszinnigheid en
oppervlakkigheid. Ilij kan dit kabinet alzoo niet steunen.
De heer 's Jacob ziet, aan de eene zijde in den
stand der financiën beweerden overvloed, aan de andere
zijde formeel gebrek. Hij begrijpt niet dat de minister
op 12 October jl. voor de pakketvaart op Amerika geen
geld kon verschaffen, daarbij toch wist, dat hij eerst
daags eene wet zou voordragen tot amortisatie van
schuld ten bedrage van 10 millioen. Uit de memorie van
beantwoording besluit hij, dat men eene amorti
satie zal effectueeren, terwijl men wellicht spoedig
weer eene leeuing zal willen sluiten. Men vindt in dit
stuk geen beschouwing omtrent de benoodigde uitgaven
ter voltooiing der staatsspoorwegen, terwijl ook met be
trekking tot de defensie en de leger-organisatie gezwe
gen wordt. Hij besluit dat de leden het voorstel niet
behoorlijk toetsen kunnen uit gebrek aan gemotiveerde
mededeelingen omtrent de toekomst en het verledene van
den financieelen toestand. Hij wil door een afkeurende
stem geen votum van wantrouwen uitbrengen, maar
acht zich niet verantwoord in den aanwezigen stand van
zaken een goedkeurend oordeel te doen hooren.
De heer Gratama zal van ganscher harte aan het wets
ontwerp zijne stem geven. In hooge financieele beschou
wingen zal hij niet treden, wijl ze voor een groot deel
buiten dit wetsontwerp vallen. Hij zou zich dan aan de
zijde der financieele specialiteiten scharen, die hem
vooraf gingen, wanneer van geld leenen sprake was.
Nu echter eene bevriende regeering zegt, dat zij geld in
kas heeft, wat geutiliseerd moet worden, heeft hij
inlichtingen genoeg om zijne stem voor't wetsontwerp
uit te brengen. De redenen, dat hij ten gunste van de
voordracht stemt, zijn: 1°. het geld moet geutiliseerd
wordeD, 2°. uit de verschillende redevoeringen blijkt,
dat de amortisatie de eenige wijze is, waarop zulks ge
schieden kan, 3o. wanneer dit ontwerp wordt aangeno
men, dan zal het geld vruchteloos iu de kas opgehoopt,
worden, want de regeering zal geen ander voorstel doen.
De heer Bredins verlangt, dat men in elk geval op-
vorderbare schulden amortiseert vóór onopvorderbare.
Hij betoogt, dat de aflossing der schuld aan de Handel
maatschappij beter is dan de uitgifte van schatkistbil
jetten ten bedrage van 10 millioen, maar verreweg de
voorkeur verdient boven het voorstel der regeering,
waaraau hij zijne goedkeuring niet geven kan, tenzy hij
door nadere inlichtingen van de regeering van de deug
delijkheid van haar plan overtuigd worde.
De heer Blussè, minister van financiën begint met
eerst den heer van Houten die het wetsvoorstel een co
dicil op een testament genoemd had, de opmerking te
maken, dat de nadeiende dood hem geene verschrikking
is. De spreker beolt hem reeds den dood voorspeld,
toen hij nauwelijks het levenslicht ontvangen had. Ver
der antwoordt de minister in'talgemeen, dat men in
Nederland altijd op tijd ontvangt en veel later betaalt.
Dat er tegenover de gelden der kas obligo's staan
spreekt van zelfanders zouden er geene tekorten zijn.
Hij meende dat een staat als in 1861 is overgelegd, he
den niet behoefde te worden overgelegd omdat thans
van Nederlaudsche geldmiddelen en Indische saldo's
afzonderlijk rekening gehouden wordt. Overigens heelt
niet deregeeriDg, maar wel de kamer spoed gemaakt
met de voordracht.
De minister geeft vervolgens een staat van 'srijks
schatkist, en besluit daaruit tot de beschikbaarheid vau
de 10 millioen tot amortisatie. Voor de spoorwegen hier
te lande wordt reeds een belangrijk bedrag uit de ge
wone inkomsten betaald, zoodat het tekort hiervoor niet
zooveel bedraagt. Hij meent, dat voor de geviaagde
weiken in luüië door de verschillende sprekers altijd
genoegzame middelen zullen aanwezig zijn om ze goed
aan te \augen komt er dan na eeuige jaren voor die
weiken te kuit, dan zal er voor lndië geleend worden.
Wat de uitgaven voor de delensie betreft, die zullen
slechts bepaald kunnen woiden uit de discussiëu van
de kamer en een deskundige, wat de minister te dien
opzichte niet is. Ilij ziet volstrekt de noodzakelijk
heid niet in, urn de schuld bij de Handelmaatschappij
at te lossen, «ijl er na afloop van het contract op veel
voordeeliger voorwaaideu met haar zal kunnen onder
handeld weiden.
De veiincei dering van onze gewone inkomsten heeft de
regeeiiug veisieikt iu haar eenmaal opgeva denkbeeld
vau amortisatie, en niet liet minst het verslag van de
kamer zelve na de gedachten wisseling ma liaar over
dit punt gehouden. Ten slotte wijdt de minister nog
eenige wouideu ter verdediging tegen meer of min
persoonlijke aanvallen, waaraan hij van de zijde van
enkele spiekeis had biooigesiaan.
De heer van Bossè, minister tan koloniënmerkte op,
dat bij velen het bezwaar was, dat de regeenng bloot
een votum van vertrouwen van de kamer vroeg. Dit is
echter niet het geval, wijl de memorie van toelichting
herhaaldelijk openingen geeft aangaande den financi
eelen toestand en daarin cijfers van overschotten zijn
genoemd; doch hij zal er thans nog eenige moeten
bijvoegen. Daarna beantwoordt hij de verschillende spre
kers. Hij eindigt met. te betoogen, dat er in den yoorge-
stelden maatregel der regeering hoegenaamd geen gevaar
voor de schatkist gelegen is.
De heer Smidt repliceertdat de gelden die in kas
zijn, niet als beschikbare fondsen mogen beschouwd
worden, juist omdat zij slechts aanwezig zijn wijl men,
vroeger ontvangt en veel later behoeft uit te geven
gelijk de minister heeft gezegd. Hij komt op ook tegen
een al te grootoptimisme van den minister.
De heer van Houten geeft nog eene korte repliek
waarin hij staande houdt, dat de financieele politiek van
den minister lichtvaardig moet genoemd worden, en
daarom stelt bij thans zijne motie voor, die hij reeds bij
zijne redevoering had geformuleerd en die luidde, dat
de beschikbare middelen tot dekking der tekorten zou
den worden aangewend. Doch bij het voorstel van den
heer van Voorthnyzen aan den voorzitter gedaan, om de
motie te verwerpen, als zijnde hier niet te pas, trekt
de heer van Houten die in, maar hij verzoekt den presi
dent het woord, wanneer art. 1 en 2 der voordracht zullen
aangenomen worden.
De heer van de Putte acht de verklaringen der minis
ters nog niet bevredigend, hij hecht aan zijne cijfers
tegenover de hunne. Hij blijft er bij dat men eerst de
tekorten dekken moet, alvorens tot amortisatie over te
gaan.
De heer de Bruijn Kops wenscht ook de afiosssing
van de schuld aan de Handelmaatschappij. Hij verhaalt
de geschiedenis van het ontstaan dier schuld, en
wenscht dat de staatkundige redenen, die er kunnen
bestaan om die schuld te doen voortduren eene open
zaak worde voor de geheele natie. Bij den financieelen
voorspoed van 1871 ziet hij geen reden waarom men
nog met een restant van eene schuld uit de jaren
18301840 zou voortsleepen.
De heer Kappeyne van de Coppello zegt dat deze wet
inderdaad de verzaking van de gansche politiek der
regeering is. De minister had bij de aanbieding der
begrooting gezegd: „Geeft geld voor openbare werken,
vooral voor spoorwegen en voor bet in orde brengen
onzer defensie, maar weet dat gy tekort komt op uwe
begrooting. Schroomt alzoo niet nieuwe belastingen in
te voeren of nieuwe middelen te scheppen." En van die
geheele politiek blijft niets over dan de wetten die eene
uitgave vragen van 38 millioen, terwijl de gansche
defensie-politiek verdwijnt. Overal ziet hij de handelingen
van den minister in tegenspraak met zijne vroegere
beloften en besluit daarom aldus: „Waarlijk, het is niet
te ontkennen, en de stemming zal het leeren: door dit
voorstel heeft het ministerie zijne eigene politiek ver
zaakt en die zijner tegenstanders aangenomen. De
minister heelt het zelf doen gevoelen. Zijn voorstel is
niets anders dan eene uitbreiding van bet amendement,
van den heer Heemsketk. Welnu, de minister zal triom-
fcerenmaar het zal eene Pyrrhns overwinning zijn.
Hij wete dat bij zich alscheidt van zijne ware vrienden,
en wie dat doet, kan niet leven dan door verlooche
ning van zijne ware beginselen. En met zulke verlooche
ning leeft geen minister lang en behoort geen minister
lang te leven.
„Het votumdat ik ga uitbrengen, zal zijn een votum
van wantrouwen in den minister van financiën, want.
het vertrouwen dat ik hem zoo genegen was te schen
ken, heeft hij door de aanbieding en de verdediging
dezer wet ten eeneuinale bij mij verbeurd."
De minister van financiën verdédigt zich verder nog
tegen de beweringen van den heer Kappeyneen levert
nog eene dupliek op de replieken van de heeren van de
Putte en Smidt.
Gemeenteraad van Ylissingen.
Zitting van Vrijdag 22 December. Resumtie en
discussie notulenbehaudclmg voorstel toelating kinderen
op meisjesschoolidem afschaffing subsidiëu diaconale arm
besturen rapport keurloon; vaststelling kohier: brief her
vormd kerkbestuur; adres J. Loois; heffing verbruiksbe
lastingen; voorschot leenbank; mcdedeeling kasopneming
geschenk boekwerk; afstand kaart van Sluis; bezwaren
aanleg sjioorweg- en kauaalwerkcn; voordrachten; bespre
king indiening rapport reorganisatie weezeuverpleging;
voorstel wijziging verordening keurloonen.
Voorzitter de heer Winkelman. Tegenwoordig al de
leden.
De notulen der vorige vergadering worden voor
gelezen.
De heer Kleijnhens zegt gewichtige aanmerking tegen
die notulen te hebben voor zooveel daaruit zou kunnen
opgemaakt worden, dat door den raad besloten is, de
ingekomen missive van den kerkeraad der hervormde
gemeente betreffende de weezeuverpleging te stellen in
banden van de commissie, die belast is rapport uit te
brengen over het iri de vorige vergadering ingediend
vooi stel tot reorganisatie der roomsch-katbolieke weezen-
veipleging. Dit is niet zoo. Het bedoelde stu is niet
behandeld. De voorzitter beeft gezegd aat het niet rijp
was ter behandelingdat het dagelyksch bestuur vooraf